Recensie

We Are The World! Een Nederlands Planningsfeestje

Gezellig, we zijn weer onder elkaar! Deze keer voor de boekpresentatie van Are We the World?, deel zes van de door Ministerie I&M geïnitieerde reeks ‘Design and Politics’. De inhoud van deel zes valt onder verantwoordelijkheid van Wouter Vanstiphout en behandelt de export van Nederlandse planning. De ondertitel van het boek: Randstad Holland, São Paulo, Istanbul & Rotterdam.

Spread uit gepresenteerde boek.

En een wereldje is het: een zaal in Pakhuis de Zwijger, gevuld met planners en stedenbouwers, elkaar luidkeels begroetend, opsommend welke bekenden ze in de zaal zien zitten… Typisch zo’n ‘Feestje van de week’. De planners komen samen voor het vieren van de planning.

De Nederlandse planning, wel te verstaan. “There seems little doubt that for most of the still growing world cities of the present time, the Dutch solution is the right model.” Met dit citaat van Peter Hall uit 1966 opent Wouter Vanstiphout de avond. Gelukkig schetst hij ook meteen de context van dit citaat: het waren de hoogtijdagen van de functionele planning en het stedelijke patroon van de Randstad werd neergezet als het succesvolle resultaat van deze planning. Volgens Vanstiphout typisch plannersgedrag, om zo een historisch gegroeide toevalligheid ‘model’ te noemen en uit te rollen over de wereld.

In uitrollen zijn wij, Nederlandse planners, kennelijk erg goed – getuige de bricolage van ‘grootse’ voorbeelden van Nederlandse planningsexport die deze avond voorbij trekt. De Hollandse polders als voorbeeld van de Nederlandse collaboratieve aanpak. De Super Dutch met boeken als SMLXL, FarMax en Mosaics als voorbeeld van de Nederlandse ‘ontwerphouding’. De wederopbouw van (delen van) New York na Sandy als voorbeeld van Nederlandse ‘water-expertise’. Ons koloniale verleden komt ook nog even voorbij in de vorm van de stadsplattegrond van Sao Paulo. En ook in China, Dubai, Istanbul lijkt er een groeiende vraag te zijn naar Nederlandse planningsexpertise. De reden is, zo schetsen Vanstiphout en later ook zijn ministeriële opdrachtgever Henk Ovink, dat de Nederlanders houding gericht is op plannen en ontwerpen, gecombineerd met technische vaardigheden, scherpe analyses en strak project management. Je gaat je als Nederlandse planner nog trots voelen ook!

Spread uit gepresenteerde boek.

En helemaal als je aan de TU Delft hebt gestudeerd. Want nergens, zo betoogt Vanstiphout, hoogleraar Design as Politics op diezelfde universiteit, komen zo veel nationaliteiten samen om zich dat Nederlandse planningsmodel eigen te maken en weer terug te vertalen naar lokale contexten over de hele wereld. En ook dat brengt de Nederlandse planning veel goeds: een voortdurende vernieuwing als gevolg van herinterpretatie en de creatieve mengvormen die ontstaan tussen datgene wat in Nederland gangbaar is en methoden en opgaven van elders.
Maar naast al deze prachtige voorbeelden, klinkt ook het besef door in de presentaties en discussies dat het hier gaat om een model dat in Nederland zelf zijn beste tijd heeft gehad. Naast teruggelopen investeringen in de Nederlandse steden is er ook verminderde interesse in ‘ontwerp’. De Nederlandse overheid doet stappen terug en vervult niet langer meer de initiërende en leidende rol die zij vroeger had.

Ruimtelijke ontwikkeling wordt in Nederland steeds meer een kleinschalige aangelegenheid van gemeenten, ondernemers en burgers. Als gevolg daarvan, trekken steeds meer Nederlands geschoolde planners den vreemden in, op zoek naar nieuwe markten en arbeidskansen. De vraag is echter of dit nou zo’n goed nieuws is. Migrantengemeenschappen staan immers niet bekend om de vernieuwing die zij hun thuisland wisten te brengenmaar eerder om hun vaak conservatievere houding en het koesteren van herinneringen aan een verdwenen vaderland. Exporteren deze planningsmigranten een model waar wij simpelweg geen markt meer voor hebben? De analogie van het door Andreas Faludi in 1994 uitgeroepen Nederlandse ‘Planners Paradijs’ dringt zich op. Worden de Nederlandse planners momenteel uit het zo gekoesterde paradijs verdreven, omdat de planners zich schuldig hebben gemaakt aan een, vermeende, allesomvattende planningswijsheid? Of is ons paradijs slechts een andere vorm aan het aannemen, een die nog niet door alle planners als nieuw paradijs herkent wordt?

Spread uit gepresenteerde boek.

Dat laatste gelukkig, als we Vanstiphout mogen geloven. De huidige trend van participatieve planning en organische gebiedsontwikkeling is volgens hem niet zozeer een teloorgang van de ruimtelijke ordening, maar eerder een nieuwe wijze van democratische planning die net zo goed weer wereldwijd te exporteren is. Wederom, zo redeneert Vanstiphout, blijken Nederlanders als geen ander in staat om het gesprek aan te gaan met stakeholders en, middels ontwerp, oplossingen te genereren die meerdere belangen en perspectieven aan elkaar verbinden. De huidige decentralisatie van de ruimtelijke ordening levert dus juist een laboratorium voor deze nieuwe planningsbenadering, waarin democratie, coproductie en lokale context kernbegrippen zijn.
Prachtige Nederlandse voorbeelden zijn de Rotterdamse Luchtsingel, de Klushuizen, de ontwikkelstrategie van Oosterwold, (Almere). Volgens Vanstiphout beantwoordt ook deze planningsbenadering aan een internationaal gevoelde behoefte: steden worden steeds meer gezien als een ‘collectief artefact’ waar iedereen een bijdrage aan levert. Andere sprekers bevestigen deze internationale behoefte, zoals Roberto Rocco en Martha Relats, internationals die voor team Delft uitkomen. Alleen moet Nederland dan wel eerst nog even uitvinden hoe zij haar eigen institutionele kaders ontvankelijk moet maken voor deze benadering. En het vraagt wat van de Nederlandse burger: niet alleen een groot vertrouwen in de kleiner-wordende overheden (met nog steeds grote planners, natuurlijk), maar ook in haar zoektocht naar vaardigheden om deze actieve burgerrol daadwerkelijk in te vullen.

Tijdens het afsluitende debat, waar naast Vanstiphout en Ovink, ook Carolien Gehrels (nu Arcadis en voorheen wethouder Economische Zaken van de gemeenste Amsterdam) en architect Markus Appenzeller (MLA+) aanschuiven, zwelt de lofzang op de Nederlandse planning nog even extra aan. Samenwerken tussen publiek en privaat. Vertrouwen tussen overheid en burgers. Combineren van top down en bottom up. Hoera, hoera! Een wereldwijde wateropgave die schreeuwt om Nederlandse expertise. De Nederlandse steden die qua omvang groot genoeg zijn om de metropolitane vraagstukken te herkennen, maar ook klein genoeg om binnen veilige omgevingen nieuwe dingen uit te proberen. En natuurlijk die Nederlandse handelsgeest gericht op uitwisseling en diversiteit. Heerlijk! Happy, Happy!

Spread uit gepresenteerde boek.

Gelukkig klinken er toch ook nog wat kritische noten uit de plannerstrompet. Wij Nederlanders moeten natuurlijk niet denken dat we de oplossing voor alles hebben! In de woorden van Ovink: “The moment you speak of a model, you are lost”. Niet denken dus dat ons prachtige democratische onderhandelingsmodel zomaar overal ter wereld toepasbaar is. Veel van regimes die momenteel vragen om Nederlandse planners staan immers niet bepaald bekend om hun democratische rechtstaat. Desalniettemin lijkt ook nu de discussie terug te keren naar die – kennelijk – typisch Nederlandse vaardigheid om lokale situaties te doorgronden en dan toch weer samen aan die onderhandelingstafel tot gedragen en praktische oplossingen te komen.

Eind goed al goed. Al met al een prachtige avond. Het is immers fijn om met onbeschaamd zelfvertrouwen de Nederlandse planning nog eens goed in het zonnetje te zetten. De avond draagt bij aan een heerlijk thuisgevoel, alsof je veilig terugkeert na een lange reis. Toch blijft er een onbestemd gevoel hangen. Wat is er vanavond anders gezegd dan een herbevestiging van de gebruikelijke Nederlandse planning clichés? En wat hebben we nu precies aan deze internationale faam van onze planningsaanpak, anders dan dat het ons een arbeidsmarkt oplevert? Emigranten keren zelden terug naar huis, en van een Nederlandse handelsgeest waarbij landgenoten uit den vreemden terugkeren met mooie specerijen zijn (nog) weinig voorbeelden te vinden. Aangemoedigd door het publiek wordt gelukkig ook deze vraag door de sprekers geadresseerd: hoe kan de Nederlandse planning haar invloeden van buiten benutten? En laat zij dat, vanuit haar eigen superioriteitsgevoel, eigenlijk wel toe? Een steekhoudende vraag, die onbeantwoord blijft, en wellicht daarmee een opmaat is naar deel Zeven