Utrecht Manifest is een tweejaarlijkse manifestatie gewijd aan de sociale aspecten van design. UM1 werd gehouden in 2005, nu, in 2015, wordt de vijfde en afsluitende editie georganiseerd. Voorbij het Postmodernisme: hoe kan ‘design’ weer winnen aan engagement?
Hoe reflecteer je op 10 jaar Utrecht Manifest? Met dit boek. UM is een spin-off van een expositie over meubelfabriek Pastoe in 2003 en wordt als biënnale georganiseerd. Ontwerpers, architecten, onderzoekers en wie zich maar betrokken voelt bij ‘design’ komen bij elkaar in workshops en debatten om het vakgebied kritisch door te lichten, op zoek naar engagement.
Het boek pakt een veelomvattend onderwerp bij de horens waarbij het gevaar van te veel en te taai op de loer ligt. Een spookbeeld van ellenlange essays, theorieën en hermetische formuleringen doemde voor mij op. Dit is deels verschenen, maar deels ook niet. Het helpt dat het onderwerp relevant en actueel is: Social Design is met een opmars bezig en dreigt een buzzword te worden, als het dat al niet is. Ontwerpers moeten weer geëngageerd worden, of ze nou willen of niet. De financiële crisis van 2008 heeft bij velen het idee doen postvatten dat er radicaal andere vormen van economie bedrijven nodig zijn en dat ontwerpers daarbij een rol kunnen, néé moeten spelen (CO2- en materialenproblematiek nopen al langer tot engagement). Om er een simpele tegenstelling van te maken: decadent design voor de happy few was al verdacht en wordt dat nog meer.
Het boek is chronologisch verdeeld over de vier al gehouden Utrecht Manifests, met tussendoor interviews die de aangesneden thema’s verdiepen en verbreden. Designhistoricus Victor Margolin zet met zijn essay de thematiek van de geëngageerde ontwerper neer. Hij roemt het modernisme en de usual suspects: Morris, Rietveld, Buckminster Fuller, Papanek en Mau. Al lezende blijkt één van de valkuilen voor de maatschappelijk betrokken ontwerper dat hij alles wil oplossen. Huisje, boompje, vaasje valt nog te overzien maar het loopt al snel uit op wereldvrede. Design als oplossing voor alle problemen is wat mij betreft een gevaarlijk grote broek voor onze mooie discipline (waarover verderop meer). Margolin roept op om tot een nieuw en breder ‘action frame’ te komen voor design: zie het als het organiseren van activiteiten. Voorbeelden die hij noemt zijn het delen van producten (auto’s, gereedschap, woningen) en urban farming.
Utrecht Manifsest 1 begon in 2005 met het nader definiëren van engagement. Was het niet te braaf en te politiek correct wat er werd gemaakt? Zeker vergeleken met het modernisme uit de 20e eeuw. Er werd een basis gelegd voor verder debat en volgende edities. Ster van UM1 was
Alfredo Brillembourg. Deze Venozelaanse architect neemt de praktijk als bron voor theorie en zet die weer om in zijn ontwerpen. Hij had in Caracas sloppenwijken (de Barrias) bestudeerd en ontdekt hoe die grotendeels zichzelf organiseren. Terecht vroeg hij zich af of, en hoe een architect daarin moet ingrijpen. Volgens hem moet deze vooral werkzaam zijn op het niveau van structuren: wegen, trappen, leidingen en waar een plein komt. Dat is genoeg. Laat de informele architectuur verder zijn gang gaan. Hij heeft het liever over ‘Social Density’ dan over Floor Area Ratio (FAR).
Grafisch ontwerper en industrieel ontwerper Ed Annink zette voor de 2007 editie in op sustainability. Ontwerpopgaven worden breder en uitdagender als je deze kwestie meeweegt, was zijn overtuiging. De ontwerper moet zich meer verdiepen in hoe gebruikers zich gedragen, hoe ze producten gebruiken. Eén van de conclusies was dat design zich zou moeten transformeren van leverancier van hyperconsumentisme tot gids richting een betere omgang met de natuur. Publiekstrekker dat jaar was wetenschapper Alastair Fuad-Luke. In Ed van Hinte’s interview met Fuad-Luke benadrukt deze het belang van het betrekken van de gebruikers en hun talenten bij het ontwikkelen van oplossingen in de Loop-theory of Co-design. Het betrokken zijn geeft de mensen vertrouwen in zichzelf en in de oplossingen. Fuad-Luke blijkt vooral een verbaal denker: denken in werkwoorden (acties in plaats van dingen) vind hij een belangrijke boodschap voor ontwerpers: dat begint al bij het woord ‘design’ zelf! Zijn theorieën zoals de micro-, meso-, en macroniveau’s van design en zijn six key-capitals zouden beter uit de verf zijn gekomen als ze in de publicatie ook gevisualiseerd waren.
Een groot deel van de tekst over UM3 Social Design bleef voor mij een aaneenschakeling van woorden, namen en interessant klinkende projecttitels. De essentie ontgaat me en het werd mij niet duidelijk wat er met deze editie aan de hand was. In het artikel over UM3 schemert door dat de PR een onderdeel was van het experimentele karakter van de manifestatie maar dat dit niet uit de verf is gekomen. Techniekfilosoof Peter-Paul Verbeek gaat in op de vraag van goed en kwaad en de verhouding tussen mens en techniek. Er zijn niet veel filosofen die dit helder kunnen verwoorden, maar als leerling van Paul Achterhuis weet Verbeek waar hij het over heeft. Hij stelt terecht de vraag: wat is ‘the Good Society’? En legt uit hoe techniek de moraliteit verandert: bij iedere technologische stap vooruit worden we gedwongen na te denken over nieuwe ethische dilemma’s. Een ontwerper bij Philips verwoordde dit ooit als volgt: “Begin 20e eeuw waren we vooral bezig met: kunnen we wat we willen, nu vragen we ons meer en meer af: willen we wat we kunnen?” Volgens Verbeek is het maakbaarheidsideaal van de modernisten (misschien wel door die omkering?) in de huidige tijd niet vol te houden.
Jurgen Bey werd gevraagd om de 2011 editie Work in te richten. Hij creëerde voorafgaand aan de manifestatie in de buurt Rotsoord (in de Utrechtse wijk Hoograven en thuisbasis van Pastoe) drie tijdelijke werkplekken: Livespot, Playspot en Artspot. Ook vroeg hij vier curatoren om projecten op te starten waarbij inwoners betrokken zouden zijn. Een veelbelovende, activistische aanpak die kwetsbaar bleek te zijn: de reactie van de omwonenden was lauw. Dit kwam deels door te weinig gebruik van traditionele media en deels doordat het te geïsoleerde acties waren. Weer een verkeerde PR-keuze? UM4, wel ontdekt door collega-ontwerpers, maar te weinig door de bewoners van Rotsoord en Hoograven.
Het boek Design for the good society laat me achter met een wisselend oordeel. Het boek als object is niet heel uitnodigend. Veel afbeeldingen staan los van de tekst en vormen daardoor een obligate visuele laag. Ze geven het boek een tijdschriftachtig karakter, wat op zich een prima keuze is. De losse verhalen en interviews versterken dit effect. De vormgeving van de tekstpagina’s zelf is redelijk neutraal maar de zogenaamd verweerde pagina’s leveren geen fris beeld op. In de publicatie staan prikkelende stukken, maar ook warrige en breedsprakige, inspirerende voorbeelden, maar ook clichés.
We weten intussen al een tijdje dat de weg naar de hel is geplaveid met goede bedoelingen. ‘Goed’ is afhankelijk van het individuele perspectief van personen. Islamitische Staat (IS) vindt dat ze ‘a Good Society’ aan het bouwen zijn in het Midden-Oosten. De Nazi’s vonden hun Derde Rijk een goed idee. Ze hadden een ijzersterke corporate identity met logo’s, vlaggen, gotische letters, uniformen en films. Waren zij geëngageerd bezig met ‘a Good Society’? Ze vonden zelf van wel. Ze hebben snelwegen aangelegd en de Volkswagen ontwikkeld. Aan de andere kant pleegden ze misdaden en hadden ze een slechte smaak in kunst. Je vraagt je af of de vormgevers van het Derde Rijk (Speer, Porsche, Riefenstahl, Von Braun, …) überhaupt nadachten over moraliteit, of dat ze dit overlieten aan degenen die de orders uitdeelden. Het feit dat Hitler zichzelf het liefste zag als architect moet ons niet gerust stellen!
Voor iedere ontwerper ziet de Good Society er anders uit: voor de één is die huiskamer-groot en kan een mooie vaas of lamp al helpen bij het realiseren ervan. De ander kijkt verder en ontwikkelt in het gunstige geval intelligente en vriendelijke alternatieven voor de maatschappij om uit te kiezen, zonder iets op te leggen. In het ongunstige geval loopt het uit op dogma’s en starre regels. Het gaat om het verschil tussen idealisme en optimisme. Ontwerpers die helemaal niet nadenken over de consequenties van zijn ontwerpen en maken wat gevraagd wordt, … die moeten dit boek zeker lezen.