De naam van de negentigjarige Rob Parry is buiten de wereld van stoelen verzamelaars en industriële ontwerpers nagenoeg onbekend. Terwijl zijn werk voor enkele generaties publiekelijk zichtbaar is geweest. Althans één werk van hem en van zijn toenmalige collega Emile Truijen, namelijk de brievenbus van de posterijen.
Het ontwerp van de brievenbus dateert uit 1957 en was, zo sommigen zich mogelijk nog herinneren, oorspronkelijk niet helemaal rood, maar alleen rood aan de achterkant en grijs aan de voorkant. Pas in 2006 besloot de PTT de bus vervangen door een nieuw model, dat trouwens nog enigszins lijkt op zijn illustere voorganger. Het model van Parry en Truijen dat destijds de oude gietijzeren brievenbus verving, was voor zijn tijd zeer modern. Het stond op twee slanke metalen poten en de hoogte van de bus, met een gleuf voor de stadspost en één voor overige bestemmingen, werd medebepaald door het gemak van het lichten: de postophaler hoefde niet te bukken om de bus te legen – hij hing eenvoudig de postzak onder de bus, opende de grijze voorkant en de post gleed in de twee vakken in de zak.
Het ontwerp was functioneel en zag er strak en eigentijds uit. Het materiaalgebruik was innovatief – met glasvezel versterkte polyester kunsthars. Men kan er over twisten of je het ‘functionalistisch’ mag noemen of niet, omdat dit begrip eerder op de zakelijke ontwerpen van voor de oorlog wijst. Er is uiteraard een verwantschap met de moderne vormgeving van voor de oorlog – tenslotte sloot men in 1945 aan bij de ontwikkeling die door de oorlog en de bezetting werd onderbroken – anderzijds zijn er ook verschillen. De moderne architectuur en vormgeving was voor de oorlog voorbehouden aan een kleine groep artistieke en intellectuele liefhebbers en bovendien afhankelijk van het mecenaat van verlichte ondernemers. Het was exclusief. Na de oorlog, door de geïndustrialiseerde wederopbouw en daarmee gepaarde ontwikkeling van industrieel design en door de stijgende welvaart, werd het moderne design algemeen goed. De meubels en de interieurs werden lichter en speelser. Ook bij de brievenbus was aandacht voor de vorm: de rood-grijze kleurencombinatie, de structuur van de ronde noppen aan de voorkant die een abstract reliëf vormt en het contrast van het volume van de bus met de dragende, slanke metalen poten. De dunne poten waren overigens ook karakteristiek voor de meeste stoelen uit de jaren vijftig.
Rob Parry ging in 1945 studeren aan de Koninklijke Academie van de Beeldende Kunsten in den Haag. Hij studeerde Binnenhuiskunst, wat wij nu interieur zouden noemen. Zijn leraren waren onder anderen Paul Schuitema en Cor Alons. Beiden belichaamden de continuïteit met het vooroorlogse moderne. Zeker Paul Schuitema, die als fotograaf, typograaf, filmer en ook meubelontwerper actief was, en direct betrokken was bij de buizenstoelenfabriek D3 in Rotterdam. Zijn elegante stoelenontwerpen waren kenmerkend voor het begin van de jaren dertig. Alons was vooral meubel- en interieurontwerper en verdiende voor de oorlog zijn sporen op dat terrein. Ook hij ontwierp buisstoelen, eerst voor D3 en later voor de firma Oostwoud in Franeker. Op de academie leerde hij de studenten onder andere de functies van de woning en de handelingen van de bewoners te analyseren. De vakkennis en ervaring van beide leraren stelde voor de studenten een verbinding met het vooroorlogse moderne ontwerp voor. Derde belangrijke leermeester was Gerrit Rietveld, die Parry in 1949 bij werkzaamheden aan de Utrechtse Jaarbeurs ontmoet had. Parry is het gelukt om als student een tijd op het bureau van Rietveld te komen werken. Rietveld had blijkbaar veel vertrouwen in zijn nieuwe medewerker, getuige het briefje dat hij een keer op zijn bureau van Rietveld aantrof en al die jaren heeft bewaard; een opdracht om een stoel te ontwerpen ‘als niets dringender is’ met alleen aangegeven maten. De vorm werd aan de jonge ontwerper overgelaten.
Na zijn afstuderen is Parry voor zichzelf begonnen, tussen 1954 en 1958 deelde hij het bureau met Emile Truijen, daarna ging hij zelfstandig verder. Het zwaartepunt van zijn werk tot het begin van de jaren zestig was hoofdzakelijk stoelen. Het boek van Hans Ibelings dat onlangs over Parry is verschenen opent met vier bladzijden met kleine afbeeldingen van hoofdzakelijk stoelen, in totaal 40, allemaal tussen 1947 en 1962 ontworpen. Het bijzondere ervan is dat het maquettes van Parry’s ontwerpen zijn maquettes die Parry in zijn woning in Den Haag in vitrines bewaart. De weergave van de maquettes geeft een goed overzicht van zijn meubelwerk, dat parallel loopt met de ontwikkeling van de Nederlandse meubelindustrie. Zijn eerste stoel uit 1947 is meteen gedurfd – een plexiglazen kuip met een onderstel van elkaar kruisende stalen buizen. Dan volgt in rap tempo een reeks ontwerpen in verschillende materialen – metaal, hout, kunststof – en je ziet ook een echo van de internationale ontwikkeling.
Soms lijkt Parry de internationale ontwikkeling voor te zijn geweest, zoals met de ‘Sta/zit steun’ stoel, een soort op fietszadel lijkende zitting op één poot, dat Parry ontwikkelde om het werken aan de weefgetouwen in de textielindustrie te vergemakkelijken. Dat was in 1960. Drieëntwintig jaar later heeft Zanotta de zit ‘Sella’ uitgebracht van de broers Castiglioni, dat toch erg veel van het werk van Parry heeft. Alleen hebben de Italiaanse broers de zit al in 1957 ontworpen, maar de fabrikant vond toen de tijd nog niet rijp voor de productie.
Eind jaren vijftig was een kwantitatief hoogtepunt van Nederlandse meubelontwerpen en de meubelindustrie, korte tijd daarna begon de neergang onder meer veroorzaakt door goedkope concurrentie uit het buitenland, steeds hogere ontwikkelingskosten en aan het eind van de jaren 60 ook de veranderende cultuur.
Tot het begin van de jaren zestig waren er ‘enkele honderden’ meubelfabrieken [1], waarvan alleen een klein aantal vandaag de dag tot de bekende en gezochte merken behoort. Naast Artifort, Pastoe, Gispen, ’t Spectrum, Ahrend en nog paar andere, horen ook de firma’s Gelderland en Stabin Bennis met de ontwerpen van Parry daarbij. Zijn meest succesvolle stoelen waren bij Gelderland geproduceerd: de F&T stoel, de Fauteuil met beweegbare rug, en de fauteuils 1611 en Lotus, alle tussen 1950 en 1952 ontworpen en van elkaar verschillend. De eerste twee zijn luchtige, bijna lineaire ontwerpen met de voor die tijd karakteristieke dunne stalen buis, de zitting en rugleuning van de eerste is ovaal, van de andere vierkant. De Lotus fauteuil lijkt meer op een draaibare directiefauteuil en de houten fauteuil 1611 lijkt door het Scandinavisch design geïnspireerd te zijn. Van deze werden 60 duizend verkocht, mede doordat de fauteuil voor de inrichtingen van bejaardentehuizen gebruikt werd.
In loop van de jaren zestig verschuift de interesse van Parry van stoelen naar product design, interieurs en vormgeving van stands en tentoonstellingen. In het boek is een deel van dit werk in de maquettes, net als bij de stoelen, in een elkaar opvolgende reeks plaatjes afgebeeld. Een kleurrijk en divers geheel, eenvoudig, licht van constructie en vorm, dat soms aan Rietveld doet herinneren, zij het zonder boodschap en klantvriendelijk, zoals journalist, schrijver en schoonzoon Rutger Pontzen aan het eind van het boek stelt. Misschien de beste karakteristiek van zijn standpunt geeft Rob Parry zelf in een artikel in 1961: “Het is volkomen fout de ontwerper, althans de industriële ontwerper, te zien als een artiest. Natuurlijk doet hij scheppend werk, maar vanuit het materiaal, vanuit de techniek en vanuit de commercie.”[2]