Feature

Op de grens van het denkbare

De zaal is gevuld met bezoekers in zowel de pensioen gerechtigde leeftijd als jonge, eerstejaars studenten van de hogeschool. Iedereen komt voor een opfriscursus ‘Plan Koolhaas’, een geschiedenisles over een plan van Rem Koolhaas / OMA voor de zuidelijke Amsterdamse IJ-oever dat nooit gerealiseerd is. Voormalig wethouder Ruimtelijke Ordening en Binnenstad, Jeroen Saris, neemt ons mee naar een rumoerige ambtsperiode in de jaren ’90. Naar een onherkenbaar Amsterdam met een PPS-constructie en een halsstarrige architect met een Visie.

Plan zuidelijke IJ-oever Amsterdam, OMA (1992) – beeld ©OMA

Het IJplein aan de noordzijde van het IJ was een van de eerste woningbouwprojecten in het Amsterdamse postindustriële landschap van de jaren ’80 en ’90. De hoofdstad stond er in die tijd helemaal niet zo rooskleurig voor. Je kan spreken van een flinke crisis, zowel op economisch als ruimtelijk vlak. Het ontbrak de stad aan perspectief, mede omdat in een vrij kort tijdsbeste alle grote havenactiviteiten uit de stad waren verdwenen. Amsterdam zat midden in een transitie van een arbeidsintensieve industriële economie naar dienstverlenende economie, in een internationaal krachtenveld. Binnenstedelijke industrieterreinen werden urban wastelands.

De sfeer in het bewoonde deel van de stad was niet veel beter. De Jordaan en ook andere volkswijken verkeerden in een armoedige, bouwvallige staat. En met een suburbanisatie golf gaande, was er niet direct een oplossing voor de binnenstedelijke problematiek. Het bevolkingsaantal daalde net zo hard als het aantal banen, zeker na het vertrekken van grote werkgevers als werven en rederijen. Het aantal arbeidsplaatsen was in tien jaar tijd gehalveerd en de binnenstad verloor kritische massa om voldoende vitaliteit te kunnen behouden.

Met het veranderen van het economische zwaartepunt zou ook het type wonen gaan veranderen. Het ontbrak de stad echter aan stedelijke condities die pasten bij de vraag van die nieuwe markt. Een type omgeving dat bijvoorbeeld Londen op dat moment wel kon bieden aan de financiële sector. Om te voorzien in noden van een internationaliserende markt en om de binnenstad weer vitaal te krijgen, moest Amsterdam gaan investeren. De vrijgekomen IJ-oevers boden daarvoor tal van kansen.

Plan zuidelijke IJ-oever Amsterdam, OMA – beeld ©OMA

Halverwege de jaren ’80 komen de eerste plannen voor de Zuidelijke IJ-oevers via een prijsvraag. Een prijsvraag met twee winnaars: een plan van Teun Koolhaas, ‘Het Manhatten aan het IJ’, en een plan van Alle Hosper en Henk de Boer met een wat terughoudender recreatief plan voor de IJ-oevers. Het geeft de bandbreedte weer van ideeën voor de ontwikkeling van dit gebied. Vrijwel gelijktijdig werkt Gert Urhahn met de Amsterdamse Dienst Ruimtelijke Ordening aan een stedenbouwkundige opzet, die later vertaald wordt naar een Nota van Uitgangspunten voor de zuidelijke IJ-oevers. Het mikt op de ontwikkeling van een IJ-as, een stedelijke ontwikkeling tussen Sloterdijk en Nieuw Oost (nu IJburg). De IJ-as dient ook om de autobereikbaarheid van de binnenstad te vergroten door aan te takken op de ring A10. Winkels en (nieuwe) kantoren zouden veel baat hebben bij een betere auto bereikbaarheid, wat de stad indirect weer banen (en een lagere werkloosheid) oplevert. In een convenant leggen het rijk en gemeente de financiering voor de herontwikkeling van de zuidelijke IJ-oever vast en vanaf dat moment kan er gestart worden met de herinrichting met woningbouw, kantoren en nieuwe infrastructuur.
Het mooiste stukje van Amsterdam moet grote bedrijven lokken en aan het water zullen fraaie woonlocaties komen voor de werknemers van de nieuwe bedrijven. Nieuwe A-locaties die goed verbonden met de stad zijn door een metrolijn en met de rest van de wereld via een hogesnelheidsspoorlijn en autowegen.

In 1991 word besloten het project handen en voeten te geven via een publiek private samenwerking. Een nieuw fenomeen in die tijd. De Nationale Nederlanden, MBO en NMB/ Postbank (die in 1991 fuseren tot de ING) schuift naast de gemeente aan de ontwerptafel. De samenwerking krijgt de naam Amsterdam Waterfront Financieringsmaatschappij (AWF). Jaap van Rijs, afkomstig van MBO de ontwikkelingstak van NMB/Postbank, wordt benoemd tot directeur. Om de AWF plannen vorm te geven gaat men op zoek naar een onafhankelijke, hooggekwalificeerde stedenbouwkundige. De naam Rem Koolhaas doet al snel de ronde, maar in die tijd heeft hij een nog wat moeilijk te plaatsten positie. Met het IJplein had hij de plank behoorlijk misgeslagen, zo luidde het oordeel toen, maar tegelijkertijd schuilde er een enorme belofte in hem en begonnen zijn ideeën steeds invloedrijker te worden. Uiteindelijk spreekt het talent en zijn groeiende internationale reputatie, wat goed aansloot bij het beeld wat men bij dit gebied had, voldoende aan om Koolhaas de opdracht te verlenen. De keuze voor Koolhaas is tevens een reactie op het “te brave plan” wat er al lag voor de IJ-oevers.

Plan zuidelijke IJ-oever Amsterdam, OMA – beeld ©OMA

Om het AWF-plan te kunnen controleren wordt, mede op aanraden van supervisor Tjeerd Dijkstra, hij ziet de benoeming van Koolhaas niet zitten, een internationale begeleidingscommissie samengesteld. Deze commissie, onder leiding van de Canadese stedenbouwkundige Ken Greenberg, gaat het AWF adviseren. De commissie is verantwoordelijk voor inhoudelijk advies op ‘Plan Koolhaas’, dat binnen jaar tot stand moest komen.

In september 1992 presenteert Rem Koolhaas zijn uiteindelijke visie in een publieke presentatie, die ook live op de televisie te volgen is. Het is een plan voor zeven nieuwe eilanden in het IJ, waarbij ieder eiland een eigen identiteit en ruimtelijk-programmatisch concept krijgt. De presentatie is een overtuigend succes. Maatschappelijk is er aanvankelijk veel kritiek op het plan, met name vanwege de hoge dichtheid kreeg het plan de bijnaam ‘Manhatten aan het IJ’ – wat onbedoeld refereerde naar het plan van een andere Koolhaas, Teun. Maar door de presentatie, met een mooie maquette, illustraties en striptekeningen weet Koolhaas zelfs de tegenstanders van het plan te betoveren en mee te nemen in zijn verhaal. Als een ware cineast heeft Koolhaas bij ieder onderdeel van zijn plan verhalende scènes opgezet die voor iedereen te begrijpen zijn.

De presentatie is zo geweldig, dat het ook de zwaktes van het plan te veel verhult. Van de begeleidingscommissie krijgt het plan veel lof, maar inhoudelijk wordt het plan door Greenberg gefileerd. Het te ontwikkelen gebied wordt niet overal openbaar toegankelijk en er zou sprake zijn van ruimtelijke segregatie op basis van inkomen. Een van de eilanden zou een villawijk worden, andere grotere bouwblokken gated communities voor hoogopgeleide rijken. Ook vindt de commissie dat het plan te weinig aansluit op de bestaande stad, het is te autonoom. De commissie spreekt over een dramatische aantasting van de visuele relaties met de aangrenzende stad. Ook wordt er niks gedaan met het bestaande industriële erfgoed.

Plan zuidelijke IJ-oever Amsterdam, OMA (1992)

De kritiek van de commissie is niet nieuw. Al eerder heeft ze adviezen en input gegeven, maar Van Rijs en Koolhaas laten zich nauwelijks sturen. Koolhaas blijft radicaal en wil bewust ook de consequenties van deze aanpak tonen. Daarmee werkt hij op de grens van het realisme en denkbare en ontstaat er ook een groeiende kloof tussen de gemeente en het AWF. Een kloof die niet alleen veroorzaakt wordt door het ontwerp van Plan Koolhaas, maar ook door twijfels over de financiële haalbaarheid van het project en het, in de visie van de gemeente, negeren van de Nota van Uitgangspunten. Over en weer worden er veel verwijten gemaakt en via de pers mondt de discussie uit in een moddergevecht. In een interview laat Van Rijs zich ontvallen dat de Nota van Uitgangspunten niet van deze wereld is en onuitvoerbaar is. Met name de infrastructuur is een heet hangijzer, het maakt het plan te grootschalig en moeilijk te faseren. Volgens Van Rijs hangt de gemeentelijke begroting te veel van infrastructurele rijkssubsidies elkaar. De private investeerder ziet een grote voorinvestering in infrastructuur niet zitten en vindt de financiële constructie ervan te risicovol en niet haar verantwoordelijkheid. Het gaat om grote lange termijn investeringen voor de stad.

In 1993 trekt de gemeente zich terug uit het AWF en dat is het einde van Plan Koolhaas. Greenberg heeft het plan op stedenbouwkundige inhoud afgeschoten, de private investeerder is niet gelukkig met de investering die van ze gevraagd wordt en de gemeente vindt dat de Nota van Uitgangspunten onvoldoende terugkomt in het voorstel.

Een mogelijk belangrijke oorzaak voor het falen komt door de ontwikkeling van de Zuidas. Het idee om een hoogwaardig kantorenprogramma te ontwikkelen aan de Zuidas bestond al veel langer. Door de ontwikkelingen aan de IJ-oevers staan deze plannen even op een laag pitje. Twijfels aan het Plan Koolhaas maken van de Zuidas ineens een veel betere optie om het gewenste internationale vestigingsklimaat te realiseren. Helemaal omdat aan zuidkant van de A10 al een groot NS station is gepland met internationale verbindingen en die ook verbonden wordt aan een metrolijn naar het centrum.

Plan zuidelijke IJ-oever Amsterdam, OMA – beeld ©OMA

Nadat de kruitdampen zijn opgetrokken worden alsnog onderdelen uit Plan Koolhaas gerealiseerd. Volgens Saris is Plan Koolhaas een breekijzer, niet alleen vanwege de voorgestelde dichtheden, maar ook op het gebied van planvorming en marketing en de wijze waarop een plan kan helpen om te verkennen wat de stad wel of niet wil. Plan Koolhaas was zelfs een opmaat naar hogere stedelijke dichtheden dan in de getoonde plannen. Door Koolhaas’ gewaagde ideeën en doordat daar geen concessies aan werden gedaan, kon de discussie op zijn scherpst gevoerd worden. Met als resultaat duidelijke keuzes voor bijvoorbeeld het behoud industrieel erfgoed (waardoor we nu in Pakhuis de Zwijger konden zitten) en hoogwaardige kantoorontwikkelingen aan de Zuidas.

Inmiddels is Amsterdam het inverse van voor de economische kentering. De beroepsbevolking die we voor 1980 in Amsterdam tot arbeiders gerekend kon worden, is nu het aandeel hoogopgeleiden in de stad. Amsterdam heeft een succesvolle omslag gemaakt naar een andersoortige economie. Het staat nu bovenaan bij toeristen en start-up ranglijsten. Plan Koolhaas was slechts een van de plannen voor het nieuwe Amsterdam en slechts een van de plannen voor dit gebied. Maar met Plan Koolhaas is programmatisch-ruimtelijk denken ‘uitgevonden’ en heeft het de kracht van gebiedsmarketing laten zien. Het resultaat van deze aanpak kun je in heel Amsterdam ervaren.