Feature

Verlangen naar een utopische blik

“Dialoog tussen generaties in architectuur moet zich richten op nieuwe toekomstscenario’s”. Ter gelegenheid van de uitreiking van de Abe Bonnema Prijs, hield Rijksbouwmeester Floris Alkemade een pleidooi voor visionaire utopische voorstellen wanneer ontworpen wordt aan (stedelijke) transformaties.

Beeld uit de presentatie van Floris Alkemade

De dialoog is duidelijk een essentieel onderdeel van het architectenvak; gebouwen komen tot stand in een voortdurend overleg met een grote groep belanghebbenden. De regelmatig tegenstrijdige wensen en eisen die daaruit naar voren komen, moeten uiteindelijk tot een realiseerbaar gebouw leiden. Een architect die goed is in het gesprek, staat sterk.
Maar over die dialoog wil ik het hier niet hebben. Architecten zijn namelijk nog in een heel ander gesprek verwikkeld: de minstens zo boeiende dialoog zoals die zich tussen verschillende generaties afspeelt. Bijna overal opereert de architect in een al aanwezige gebouwde omgeving die, zeker in een stedelijke context, zijn architectuur mee zal bepalen. In dat licht gezien, is architectuur een bijzondere discipline waar ook verdwenen generaties nog actief deel blijven nemen aan het debat. Met bovendien een vreemde omkering: in onze op vooruitgang gerichte cultuur verliest verouderde kennis razendsnel zijn waarde, terwijl verouderde architectuur juist aan waarde wint.

Ik heb Hamlet genomen als metafoor voor de dialoog met de vorige generatie. Heel het drama van zijn handelen wordt erdoor gestuurd. To be or not to be is daarbij niet alleen pijnlijk van toepassing op de architectenberoepsgroep die de afgelopen jaren letterlijk gehalveerd is. To be or not to be, is ook de keuze waarvoor onze generatie zich gesteld ziet ten opzichte van de enorme massa van al bestaande gebouwen. Wat is hier – in analogie met Hamlet – het dramatische verband tussen reflectie en actie? Het denken in generaties speelt daarbij een belangrijke rol, net zoals in veel van mijn werk. Ik kan de reikwijdte van deze dialoog tussen generaties toelichten aan de hand van drie van mijn projecten.

Beeld uit de presentatie van Floris Alkemade

Zeche Zollverein Essen
Bij het eerste project is de ontmoeting met het verleden grimmig en bijzonder direct. Het mijngebied van de Zeche Zollverein in Essen werd in de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw ontwikkeld als onderdeel van een zich snel ontwikkelende industrie die de motor werd van een verwoestende oorlogsmachine. De Zollverein toont hoe verschillend vorm en inhoud zich kunnen ontwikkelen. Alles is anders behalve het zichtbare beeld dat juist identiek bleef.

De industriële erfenis van het gebied is indrukwekkend. Hier werd de verhouding tussen mens en machine opnieuw gedefinieerd. De opdracht aan ons was allereerst om een masterplan voor het honderd hectare grote gebied op te stellen om daarmee Unesco te overtuigen het als wereldcultuur erfgoed te classificeren. Dit gebeurde in 2002. Daarna konden we gaan werken aan een van de merkwaardigste gebouwen in het complex, de Kohlenwashe. Een gebouw als machine waar de steenkool uit de mijnen via een ingenieus proces door het gebouw geleid werd, van stenen ontdaan en in fracties gesorteerd om vervolgens in treinen geladen te worden die onder het gebouw door reden.

We troffen het gebouw in een vergaande staat van verval aan. Binnen waande je je in een film van Tarkovski, rondlopend in een andere tijd, overal druipend water en zo vervallen dat iedere stap je laatste kon zijn: een ervaring van poëtisch verval, gevaar en intimidatie. Ook ruimtelijk vormt het gebouw een uitzonderlijk rijke context. Omdat er nagenoeg geen bouwtekeningen meer waren gingen we als een soort beeldhouwers in het gebouw zelf aan het werk. Doorgaans begin je als architect met tekeningen en eindig je met een gebouw, hier was het omgekeerd. Een transformatieproces waar zorgvuldig restaureren en conserveren gecombineerd werd met toevoegingen die nadrukkelijk eigentijds zijn.

Beeld uit de presentatie van Floris Alkemade

Dit bouwproces vormde waarschijnlijk het laatste moment dat er in het gebouw nog hard gewerkt werd. De overgang van de bouwvakkers, voornamelijk Russen, Bulgaren en Roemenen, naar de huidige bezoekers is veelzeggend. Een totale Umwertung, van een cultuur gericht op productie naar een cultuur gericht op consumptie. Spieren vervangen door buiken.

 

Parijs, Les Halles
Een tweede voorbeeld speelt zich af in Parijs bij de Hallen, een gebied waar al generaties lang aan gesleuteld wordt. Het bekendste voorstel is ongetwijfeld het plan Voisin van Le Corbusier. Een duidelijker voorbeeld van hoe verschillende generaties over de stad denken, is niet eenvoudig te geven. Nu kennen we het gebied voornamelijk als het enorme winkelcentrum dat vier lagen ondergronds gaat en zich daar vermengt met de grote RER- en metrostations. Verborgen onder de grond bewegen zo’n miljoen reizigers per dag. Viermaal zoveel als in Amsterdam Centraal, dat ongeveer 250.000 reizigers per dag heeft.

De oorspronkelijke Hallen – in de ogen van onze generatie in alle opzichten prachtig – werden door de toenmalige generaties nadrukkelijk als de rotte plek van de stad gezien. De daadwerkelijke verandering werd begin jaren zestig van de vorige eeuw via een geheime prijsvraag door De Gaulle in gang gezet. Dat gebeurde in een geheime vorm van aanbesteden die we, vermoed ik, nu niet meer kennen. De wijze waarop de architecten hun plannen tegelijkertijd met maquettes mochten presenteren, illustreert niet alleen de vernederende positie waarin je je als architect telkens weer bevindt. Als je de ingediende plannen goed bestudeert, is het ook duidelijk dat er in hun hoofden nog geen twijfel bestaat over de superioriteit van hun werk ten opzichte van dat van vorige generaties.

Beeld uit de presentatie van Floris Alkemade

Die overtuiging kantelde tijdens de planontwikkeling van dit gebied, eigenlijk op het moment dat een heel tijdperk kantelde. De opstand van mei 1968 is een begrip geworden. Als bijproduct van de opstand richtten de protesten zich ook tegen de sloop van de oude hallen. Tevergeefs. In het tumult van alle maatschappelijke veranderingen ging ook het vanzelfsprekende geloof in de moderniteit, dat de Franse cultuur zolang gekenmerkt had, ten onder.

Onze interpretatie van de geschiedenis van de Franse moderniteit hebben we in een tijdsdiagram proberen weer te geven. Met als startpunt de wereldtentoonstellingen met onder meer de bouw van de Eifeltoren en 1968 als het jaar waarop het enthousiasme voor het modernisme als drijvende kracht verdween en in Parijs alleen nog overleefde in de vorm van de ‘Grand Projets’, als een artificiële dopage van de overheid.

Voor de Hallen betekende dit, dat terwijl de bouw van de RER-stations op de bodem van een onwaarschijnlijk grote en diepe kuil al begonnen was, eigenlijk niemand meer wist wat er verder moest gebeuren. Besloten werd om van dit ‘Grand Projet’ een onzichtbaar project te maken. Het gigantische gat werd gevuld met winkels en vervolgens zorgvuldig afgedekt met een park. Een mentaal proces dat grote overeenkomsten vertoont met een eerder beschreven zondeval. Het park als vijgenblad dat een plots besef van naaktheid moest verhullen.

Beeld uit de presentatie van Floris Alkemade

In ons prijsvraagvoorstel in 2003 hebben we gekeken of we de ondergrondse lagen zichtbaar konden maken door ze af en toe naar boven te buigen in de vorm van paviljoens in het park, als ambassadeurs van een verder verborgen onderwereld. Een ontwerp waarmee we de prijsvraag bijna wonnen.
Ruim een jaar nadat we dit ontwerp gemaakt hadden, keken we nog eens naar het plan en viel ons plotseling een vreemde typologische verwantschap op tussen onze ‘emergences’ en middeleeuwse aanvalstorens. We beseften dat het niet alleen om een vormverwantschap ging, onbewust hadden we waarschijnlijk een stad willen aanvallen die te mooi was geworden om nog te veranderen. Een stad die geen verandering meer toe kan laten, is onherroepelijk ten dode opgeschreven.

 

Centrumplan Almere
Dat brengt me bij het derde project: het centrumplan voor Almere. Het Nederlandse omslagmoment waar het laatste enthousiasme voor het modernisme verdween, ligt waarschijnlijk in de jaren zestig van de vorige eeuw, toen de Bijlmermeer gebouwd werd en al tijdens de bouw emblematisch werd gevonden voor alles wat er mis was in de stedenbouw en architectuur.

Almere werd ontworpen toen de contouren van de Bijlmermeer zich aftekenden. De schone lei in de polder werd ingezet als het startpunt van het denken van een nieuwe generatie: na de Bijlmer moest alles anders. Er werd een soort anti-stad ontworpen waar grote groene zones ingezet werden om te voorkomen dat de vijf kernen stedelijke trekken zouden kunnen ontwikkelen. Het liep anders. De nabijheid van Amsterdam met zijn grote woningnood leidde tot een enorme toevloed aan nieuwe bewoners. Eigenlijk tegen wil en dank groeide de stad als kool, wat ertoe leidde dat twintig jaar na de eerste paal het roer alweer om moest. Er werd een prijsvraag georganiseerd voor een stadscentrum, waar ditmaal om een duidelijk herkenbare stedelijke identiteit gevraagd werd.

Beeld uit de presentatie van Floris Alkemade

Het is in Nederland vrij gebruikelijk om met weinig waardering over Almere te spreken. Vooral pijnlijk in het besef dat deze stad een wel heel directe afspiegeling van onze eigen generatie vormt. De vraag die we ons bij deze prijsvraag daarom stelden was of het in Nederland mogelijk is om met de middelen van vandaag, een herkenbare stedelijke identiteit te vormen in een stad zonder verleden. De methode die we kozen was er een van verdichting en menging van zoveel mogelijk functies.

Erik Fisher maakt kaarten waarop hij de gps-informatie van foto’s weergeeft. Op deze kaarten is te zien waar mensen een foto maken. De rode punten geven de foto’s van bezoekende camera’s weer, de blauwe de foto’s genomen door camera’s die zich altijd op die plek bevinden. Het beeld is duidelijk, buiten de historische binnenstad bevindt zich een woestijn. Blijkbaar is er daar weinig dat het verlangen oproept om er een foto van te maken.

De enige roman die Oscar Wilde schreef, The picture of Dorian Gray, gaat over een man die zo geobsedeerd raakt door zijn eigen schoonheid dat hij die nooit meer wil verliezen. In een Faustiaans pact met de duivel krijgt hij het gedaan dat zijn verblindende schoonheid voortaan onaangetast zal blijven. Wel tekent vanaf dat moment iedere vorm van moreel verval zich af op een geschilderd portret van hem. Het schilderij, de weerspiegeling van zijn ware natuur, wordt als snel zo gruwelijk dat hij het moet verbergen.
De relatie tussen Amsterdam en Almere laat zich in deze termen beschrijven. Amsterdam als stad die eeuwig aantrekkelijk kan blijven dankzij de aanwezigheid van Almere dat dienstbaar het merendeel van de noodzakelijke nieuwe, goedkope en onaantrekkelijke gebouwen opneemt. De nieuwe stad als de ‘evil twin’ die niet alleen optreedt als de redder maar waar op de meest directe en confronterende manier de bijdrage van onze generatie zich aftekent. Wat dat betreft, kunnen we veel van Almere leren.

Beeld uit de presentatie van Floris Alkemade

Een van de dingen die we zien gebeuren is dat deze stad in al zijn bizarre eigentijdsheid een verfrissende waarachtigheid ontwikkelt. Een stad die zich bovendien niet hoeft te verzetten tegen veranderingen. Vorm en inhoud kunnen zich hier gelijktijdig ontwikkelen.
Wat voor Almere geldt, geldt voor een groot gedeelte van de enorme bouwproductie van de afgelopen decennia. Veel van die gebouwen gaan nu in aanmerking komen voor groot onderhoud. Op dit moment richt de focus zich in dat verband terecht op het energiezuinig maken van die gebouwenvoorraad. Maar wellicht zit er meer in. De vraag die zich stelt is of bij het renoveren ook plaats is voor een meer fundamentele vorm van transformatie.

 

Wat ik met mijn drie projecten heb willen laten zien is hoe steden leven bij de gratie van het natuurlijke ritme van wisselende generaties die voortbouwen door alles anders te willen doen. In dat veelbelovende licht is de huidige staat van al die uitbreidingswijken als een eerste laag te zien waarop nu doorgewerkt kan gaan worden. Vanuit een verlangen naar een visionaire utopische blik zoals bijvoorbeeld die van Constant Nieuwenhuys in zijn ontwerp voor New Babylon.
Onze moderne levens zijn zo onwaarschijnlijk comfortabel geworden dat toekomstvisies zich vooral op het voorkomen van een dreigend verlies lijken te richten. Aan de architect om over de toekomst na te denken in termen van winst.