Geen kind wil later vluchteling worden en geen land ter wereld is zonder directe aanleiding van plan buitenlanders op te vangen die zich thuis niet veilig voelen. En dan loopt het uit de hand en ontstaan in de buurt van conflictgebieden over de hele wereld toch vluchtelingenkampen, zoals onder meer in Nunspeet en Ede in midden Nederland toen tijdens de Eerste Wereldoorlog een miljoen Belgen een veilig heenkomen zochten.
Vluchtelingenkampen aarden op wederzijdse afhankelijkheid. Vooral in het begin weten hun bewoners niet hoe het allemaal verder moet en leveren zich uit aan hulporganisaties die geld krijgen om in een wespennest van tegenstrijdige politieke belangen de eerste nood te lenigen. Dat is hun broodwinning. Maar kampen blijken soms in steden te veranderen, met een eigen economie en soevereine inwoners, die niet zozeer noodhulp nodig hebben, als wel alledaagse voorzieningen: winkels, scholen, ziekenhuizen, horeca. Dan is hooguit enige sturing nodig om te voorkomen dat het een sloppentoestand wordt. Dat inzicht begint heel voorzichtig terrein te winnen. Bezoek bij wijze van introductie de prachtige interactieve kaart van Jan Rothuizen van het kamp Domiz in het Koerdische deel van Irak.
Het grootste vluchtelingenoord, Dadaab in Kenia, huisvest tegen de 330.000 inwoners en bestaat al ruim 20 jaar. De gemiddelde tijd dat mensen in een kamp verblijven is 17 jaar. Dat zijn brute feiten die betrokkenen liever zouden ontkennen. Een kamp, stiekem een stad, is opgezet als tijdelijke voorziening, met als praktisch gevolg dat vluchtelingen onevenredig veel moeite moeten doen zich aan afhankelijkheid van noodhulp te ontworstelen en weer greep op hun leven te krijgen.
Tijdens de tweede verjaardag van De Correspondent, op 10 oktober in Felix Meritis, schetste Femke Halsema, voorzitter van de Stichting Vluchteling, de ongekend hysterische beeldvorming rond de komst van vluchtelingen naar Europa. Daarnaast deed zij, als ervaren bezoekster van kampen, een indrukwekkend beroep op eventuele ontwerpers in het publiek om oplossingen te bedenken voor de vaak onvermijdelijke verstedelijking van kampen, die onder meer wordt geremd door gebrekkige erkenning van vluchtelingen als zelfstandige mensen.
Ik voelde me aangesproken als radertje in de onderwereld en geïntrigeerd door de paradox: hoe ontwerp je autonomie voor anderen bij de stichting van een stad waarin ze al jaren verblijven. Zelf verkeer ik niet in een positie waarin ik praktisch – het cliché moet er maar uit – ‘een steentje kan bijdragen aan de oplossing’, maar ik kan wel rondneuzen en het onderwerp onder de aandacht helpen brengen. Dus eerst met Alexander Vollebregt gebeld, van wie ik weet dat hij bij Bouwkunde in Delft stedenbouwkundige expertise heeft ontwikkeld voor effectieve opvang van mensen na grote catastrofes, in zijn geval vooral natuurrampen, zoals de aardbeving in Haïti in 2010. Ik had hem eerder ontmoet.
Hij bleek zowat een jaar geleden, na twintig jaar waardevol en gelauwerd onderzoek de handdoek in de ring te hebben geworpen. De starheid van organisatie van noodopvang zit hem behoorlijk dwars. Hij spreekt van een Catch22-situatie. Je hebt bij gewapende conflicten vooral te maken met UNHCR (United Nations High Commisioner for Refugees), die moet werken onder politiek zeer ingewikkelde omstandigheden en zich daarom vooral onder bescherming van diplomatie richt op de techniek van noodopvang. Daarnaast zijn er verschillende uitvoerders, zoals Cordaid. Zij worden betaald uit liefdadigheid en dat geld is, derhalve, uitsluitend bestemd voor hulpverlening, en niet voor onderzoek hoe je die het best kunt bieden. Ontwikkelen mag gewoon niet. Universiteiten doen wel onderzoek, maar mondjesmaat. Er is geen geld voor de ontwikkeling van kennis die niks oplevert. Mogelijkheden binnen de gangbare verbanden tot leren en verbeteren ziet Vollebregt niet. Hij citeert Richard Buckminster Fuller: “You never change things by fighting the existing reality. To change something, build a new model that makes the existing model obsolete”. Uithuilen en opnieuw beginnen.
Het geschetste beeld klopt met één van de twee ARCAM-presentaties die ik op 22 oktober zag, namelijk die van het New Yorkse bureau Ennead Architects met hun Ennead Lab. Het kreeg opdracht van Stanford University en UNHCR om een wereldwijd toepasbaar plan te ontwikkelen voor de inrichting van vluchtelingenkampen. Dat was voortvarend aangepakt, met vooronderzoek naar bodemgesteldheid, het in kaart brengen van ruimtelijke mogelijkheden, beschikbare materialen, en alles wat je sinds jaar en dag van ruimtelijke planners mag verwachten. Eén detail ontbrak: bewoners, sociale verbanden, kortom mensen. Natuurlijk moet je vaststellen wat er aan materiële voorzieningen nodig is, maar je moet ook in sociaal opzicht voorbereid zijn. Misschien moet je wel een Afdeling Human Resources in het leven roepen, waar mensen bij aankomst kunnen solliciteren op allerlei commerciële en gemeentelijke taken en natuurlijk ook op de functie van Hoofd Human Resources, dit alles om zo snel mogelijk een idee van eigen verantwoordelijkheid te laten ontstaan.
Dat soort gedachtes is niet uniek. Ik kan me, door wat ik verder leerde als geniale stuurman aan wal, niet aan de indruk onttrekken dat mensen met een gemolesteerd leven kansen op emancipatie beginnen te grijpen. Ze worden vaker serieus genomen. Hoe goed dat kan werken blijkt uit het afstudeerwerk van Manon van Hoeckel dit jaar bij de Design Academy Eindhoven. Vanwege de schaal zou je het een laboratoriumonderzoek kunnen noemen en het heeft alleen indirect iets met vluchtelingenkampen te maken. Maar het speelt sterk in op het recht op zelfbeschikking. Uit spontane nieuwsgierigheid zocht zij uitgeprocedeerde asielzoekers op, want ze had er stomweg nog nooit eentje gezien. Ze raakte met hen in gesprek en kwam erachter dat er voor zulke asielzoekers geen ambassade bestaat. Ze mogen hier niet blijven en zijn in hun geboorteland niet welkom. Wat is er dan slimmer dan zo’n ambassade op te zetten: ‘In Limbo Embassy’ http://inlimboembassy.org, gemaakt van een stratenmakerswagen, met de verstotenen als officiële ambassadeurs. Zo worden ze ook door fotograaf Alexander Popelier geportretteerd, met waardigheid omkleed. De foto’s zijn te koop en dat is voor de ambassadeurs een mogelijkheid om wat geld binnen te halen. Ze drukken daarnaast bankbiljetten. Ook te koop. Dat mag volgens de wet die vrijheid van meningsuiting garandeert. Van Hoeckel is zich nu uit het project aan het terugtrekken. Ze heeft een groep mensen een weg naar meer soevereiniteit helpen ontdekken. Waardigheid en zelfbeschikking zijn belangrijker dan welke hulpvoorziening ook.
Het belang van persoonlijke betrokkenheid bleek ook bij de Arcamavond. Eliza Montgomery en Don Weinreich van Ennead Architects hadden het niet makkelijk met de vragen uit het publiek. Duurzaamheid kwam in hun presentatie nog wel aan de orde in de technische zin van hergebruik van materialen, maar niet in de banale betekenis van langdurig gebruik door bewoners van vlees en bloed.
De scepsis die ze tegenkwamen had rechtstreeks te maken met de andere presentatie van architecten Hans van der Made en Jaap Gräber. Zij hebben zich in opdracht van de gemeente Amsterdam beziggehouden met wat je een update zou kunnen noemen van Al Za’atari, een groot kamp in Jordanië met een slordige 80.000 Syrische inwoners. Het bestaat nu een paar jaar en moest met hulp van stedenbouwers uit een grote stad beter voor bewoning geschikt worden gemaakt. Het inschakelen van stedenbouwkundigen is op zich echt een omwenteling, maar het bleef verboden om zelfs maar uit te spreken dat het kamp een toekomst had. De nuchtere benadering van het duo was verfrissend. Ze kwamen tot het slotsom dat het enige dat je degelijk moet aanleggen de infrastructuur is. Hun voorstel: een eenvoudig robuust systeem voor water en riolering. Hoe de huisjes moeten staan – er werden tijdens hun werkzaamheden nieuwe noodwoningen aangevoerd ter vervanging van de tenten – kun je volgens hun beter aan de bewoners zelf overlaten: “Zij hebben gewoontes waarvan wij niks afweten”. En dat gebeurde ook zo. Er kwam een vraag uit het publiek: “Wat hebben jullie kunnen doen aan de openbare ruimte?” Het antwoord was ontnuchterend: dat is daar geen issue. Het is heet. Mensen leven binnen.
Ook wilde iemand weten waarom er geen bomen staan. Dat blijkt niet te kunnen omdat een boom bezit symboliseert en van bezit kan geen sprake zijn. Toch valt er wel iets te beplanten, getuige het afstudeerproject van Robert Kruijt bij de Universiteit van Wageningen in hetzelfde Za’atari. Hij was als stagiair bij het Amsterdamse project betrokken en organiseerde, volkomen tegen de gangbare top-down mores in, workshops met vluchtelingen. Hij liet hen met photoshop foto’s van het kamp bewerken om erachter te komen wat de belangrijkste manco’s waren. Bovenaan de lijst: open riolen en het ontbreken van groen. Kruijt zag de oplossing in het scheiden van zwart (fecaliën) en grijs (de rest) water. Het eerste gaat naar opslag tanks en het grijze water gebruik je om de grond te bevloeien voor beplanting. Die planten zijn dan wel niet eetbaar, maar een beetje groen is een enorme verademing in een leven van onzekerheid.
Zo zie je onder de radar van de opvanghiërarchie in het klein kasplantjes ontstaan van ervaringen met een waardiger kijk op vluchtelingen als zelfstandige individuen. Al is het dan maar bij één kamp. Maar vluchtelingen kunnen praten en ze hebben smartphones, net als iedereen. Dát is de basis voor een strategie voor hun gezamenlijke huisvesting. Steden dicteer je niet, die geef je lucht.