De studie De Gewortelde Stad behandelt de wederkerigheid tussen stad en landschap. Met het recent in Parijs getekende klimaatakkoord in gedachte een uiterst actueel thema.
Klimaatveranderingen hebben hun wortels in menselijke activiteiten die worden ontplooid in verstedelijkte regio’s. Veranderingen in het landschap die hier het gevolg van zijn, denk bijvoorbeeld aan zeespiegelstijging, droogte, overstromingen, open mijnbouw en opslag van afval, zorgen op hun beurt weer voor problemen in steden en dorpen. Tevens stelt de vanuit stedelijke samenlevingen gewenste voedselzekerheid en zoetwatervoorziening eisen aan de inrichting van het landschap. Stad en landschap hebben dus een symbiotische relatie, en die staat meer en meer onder druk.
De Gewortelde Stad, Europese hoofdsteden en hun verbinding met het landschap bestaat uit twee delen. In het eerste deel presenteren de schrijvers wat zij noemen een ‘essayistisch onderzoek naar de symbiose tussen stad en landschap’. Het tweede deel omvat korte beschrijvingen van dertig Europese hoofdsteden die vergezeld gaan van kaarten. De makers willen naar eigen zeggen ‘inspiratie bieden voor wetenschappers, beleidsmakers en burgers met een creatieve kijk op het stadslandschap van de 21ste eeuw’. Het boek is dan ook geen diepgravende studie met ellenlange uitweidingen, maar een vlot geschreven tekst die in grote lijnen de Europese geschiedenis behandelt. Hierdoor vormt De Gewortelde Stad de ideale inleiding voor hen die zich, zonder al te veel voorkennis, willen verdiepen in het brede scala aan problemen waarmee steden aan het begin van de eenentwintigste eeuw geconfronteerd worden.
Die problemen zijn talloos: er dreigt schaarste aan voedsel, zoet water en energie. Daarnaast zorgen steden voor klimaatverandering, vervuiling en de uitstoot van broeikasgassen. De stelling die in het boek verdedigd wordt is dat ‘wanneer de planeet compleet verstedelijkt is, dan zijn de steden op die planeet volledig verlandschappelijkt’. Alleen omvat die symbiotische relatie niet langer slechts een directe wederkerigheid tussen stad en ommeland – voedsel van het platteland naar de stad en afval als meststof in omgekeerde richting – maar is er een complex systeem op mondiale schaal ontstaan, waarbij vele facetten met elkaar samenhangen.
Grote kwaliteit van het boek is dat overtuigend beschreven wordt dat ook in voorgaande eeuwen er al sprake was van complexe symbiotische relaties tussen stad, landschap, klimaat en geografie. Zo vormde Sicilië de graanschuur van het oude Griekenland, en in het klassieke Rome werden voedsel en mensen gehaald uit landen zo ver weg als Egypte en Engeland. Ook wordt beschreven hoe door technologische innovaties de relatie tussen stad en landschap kan veranderen. Aanvankelijk hebben steden die gelegen zijn aan natuurlijke waterwegen betere kansen om zich te ontwikkelen tot welvarende handelssteden. Door de aanleg van kanalen kunnen ook verder weg gelegen steden in het waternetwerk opgenomen worden. In de negentiende eeuw neemt het nieuwe netwerk van spoorwegen de rol over van vervoer over water, waardoor sommige watersteden hun voorheen strategische positie kwijt raken.
De Gewortelde Stad beschrijft de veranderende relatie tussen stad en landschap aan de hand van vier fases: van ‘proto-agrarische nederzetting’ via de ‘agrarische marktstad’ en de ‘internationale netwerkstad’ naar de ‘planetaire verstedelijking’. Rode draad in deze ontwikkeling is dat de relatie tussen stad en landschap altijd aanwezig is, maar wel een steeds abstracter karakter heeft gekregen. De gemiddelde stedeling heeft geen idee meer waar zijn voedsel verbouwd wordt, waar drinkwater wordt opgeslagen en waar de energie die hij nodig heeft, wordt opgewekt. Steden lijken, in de woorden van de schrijvers, soms beter met elkaar in verbinding te staan, dan met hun achterland. Dit kan alleen doordat de aanvoer van voedsel, water en energie en de afvoer van afvalstoffen technologisch gewaarborgd is. Dit complexe systeem van stofstromen – ooit begonnen met de Romeinen die aquaducten bouwden om water naar de stad te krijgen – is inmiddels de Achilleshiel van de hedendaagse stad; hoe complexer het systeem, hoe kwetsbaarder.
In het boek wordt een landschappelijke typologie van steden gepresenteerd om zo vat te krijgen op de rol die het landschap speelt in de ontwikkeling van steden. Berg- en heuvelsteden, archipelsteden en steden in delta’s en laag- en hoogvlaktes verschillen hemelsbreed van elkaar wat betreft mogelijkheden voor verdediging, uitbreiding, infrastructuur, wateraanvoer et cetera. De opzet om alle Europese hoofdsteden vervolgens kort te beschrijven aan de hand van deze typologie is zo vanzelfsprekend dat het een wonder is dat dit – bij mijn weten – niet eerder is gedaan. Toch ontbreekt in het boek volledig een rechtvaardiging waarom juist op Europese steden wordt gefocust, en niet bijvoorbeeld de steden waar wereldwijd de meest pregnante problemen zijn.
De relatie tussen stad en landschap is als onderzoeksthema verre van nieuw. Eind jaren tachtig van de vorige eeuw verschenen in Nederland twee onderzoeken die nog steeds tot de verbeelding spreken. Willem-Jan Neutelings presenteerde de Taptijtmetropool, een studie waarin het stadslandschap werd voorgesteld als een contrastrijke lappendeken van naast elkaar gelegen fragmenten. Daarnaast presenteerde Frits Palmboom het boek Rotterdam Verstedelijkt Landschap, waarin de stad juist begrepen werd als een historisch gelaagd systeem van stedelijke (infra)structuren over een geologisch-landschappelijke ondergrond. Het boek De Gewortelde Stad presenteert een actueel paradigma in het denken over de stad, voortbouwend op ‘Urban by Nature’; het thema van de Internationale Rotterdamse Architectuur Biënnale uit 2014 . Niet de stad als ruimtelijk artefact staat hierin centraal, maar de stad als een logistiek-functioneel systeem van energie- en stofstromen de stad in en uit.
De schrijvers hebben dus goud in handen, maar het eind van hun betoog wordt de belofte die dit inhoudt slechts ten dele waargemaakt. Opgemerkt wordt dat met het toenemen van de complexiteit van stedelijke systemen het vooral technologische innovaties zijn die de problematische relatie tussen stad en landschap moeten verbeteren en herstellen. Dit noemen de schrijvers ‘lapwerk’ en in plaats daarvan pleiten ze voor een “stedenbouwkundige visie waarbij de focus ligt op het complexe systeem van stad en landschap en de symbiotische relatie die maakt dat het zo ingewikkeld is”. Zij besluiten met: “Die visie hebben wij nog niet, maar we zouden graag verder werken aan de vele vragen die we wel hebben”. Dit einde is niet alleen onbevredigend omdat het een open einde is, maar ook omdat niet verklaard wordt hoe het boek dat de lezer in handen heeft dan begrepen moet worden. Is het boek eigenlijk een proloog voor een onderzoek dat nog in de kinderschoenen staat, of volgt er binnenkort een deel twee waarin deze visie er wel is, of moet het boek vooral begrepen worden als een manier om een denkwijze breed voor het voetlicht te brengen om zo een maatschappelijke discussie aan te wakkeren?
Het boek focust op historische tendensen, ook in haar beschrijving van de dertig Europese hoofdsteden, met een globale notie van de opgaven voor de toekomst. Het lijkt een bewuste keuze geweest te zijn om niet de voor iedere hoofdstad specifieke huidige problemen te benoemen als agenda voor de toekomst, noch om succesvolle voorbeeldprojecten op te nemen. Dat is begrijpelijk vanuit de kernachtige opzet van het De Gewortelde Stad, maar het boek roept het verlangen hiernaar wel degelijk op.
Dit verlangen had voor een deel bevredigd kunnen worden als de kaarten een andere opzet hadden gehad. De illustraties behorende bij de eerder genoemde studies van Neutelings en Palmboom behoren inmiddels tot de canon van de Nederlandse stedenbouwkundige cartografie omdat ze een toen nieuwe zienswijze perfect in getekende beelden wisten te vangen. De kaartenreeks in de Gewortelde Stad doet dat niet. Ten eerste bevreemdt het dat de steden gepresenteerd worden als afgebakende eenheden in een egaal groen landschap. Wie de kaart van Amsterdam bijvoorbeeld bekijkt denkt van doen te hebben met de situatie rond 1650, alleen de aaneengesloten bebouwing van de hoofdstad zelf is rood gekleurd. Omliggende steden als Purmerend, Zaanstad, Haarlem en Almere zijn doodleuk groen gekleurd, en dat stoort. De beschrijvingen van de dertig steden bevatten talloze aanleidingen voor een minder statisch en eendimensionaal kaartbeeld. Door met lijnen, pijlen en vlakken de verschillende energie- en stofstromen en relaties tussen stad en landschap te projecteren over de bestaande topografie, hadden de steden als unieke symbiotisch systemen cartografisch in al hun rijkheid getoond kunnen worden.
Het boek de Gewortelde Stad is dus geen hoofdgerecht, maar een voorgerecht; op smakelijke wijze lenigt het de eerste honger, maar het doet verlangen naar meer. Het is dan ook te hopen dat de schrijvers de gelegenheid zullen krijgen om hun onderzoek naar de symbiose tussen stad en landschap verder te verdiepen en uit te dragen.