Het thema van één van de laatste edities van Volume is interessant en ambigu: self-building city. Wordt hiermee de organische stedenbouw bedoeld, de stad waar iedereen in de gelegenheid wordt gesteld om met veel vrijheid te bouwen? Of wordt de zelfbouwstad gedefinieerd door haar geschiedenis, met als stelregel dat populariteit gepaard gaat met een hoog prijspeil, een stevige positie van projectontwikkelaars en een beperkte machtspositie van de bewoners van de stad?
In weerwil van de mogelijkheden die het digitale tijdperk biedt is de aantrekkingskracht van de stad onverminderd groot; een zelfverkozen isolement ergens buiten op het platteland is voor weinigen aantrekkelijk. Het is buitengewoon lastig om stedelijkheid te definiëren en te bepalen wat een goede vorm zou zijn voor een stad. De stad kenmerkt zich door een hoog voorzieningenniveau, iets dat niet los is te zien van de geschiedenis van de stad. Tegelijkertijd zijn sommige plaatsen met stadsrecht kleiner dan new towns of uit hun voegen gegroeide forenzenplaatsen met hun aaneenrijgingen van nieuwbouwwijken, in het Engels ook wel bedroom communities genoemd.
In de theorievorming over de stad speelt Jane Jacobs met haar Death and life of great American cities (1961) in Nederland onverminderd grote rol. Het pleidooi voor de menselijke maat blijft van toepassing en gentrificatie lijkt tot in lengte van dagen plaats te vinden. Richard Florida beschrijft in The rise of the creative class (2002) een hypermobiele klasse van hoogopgeleiden, die weliswaar zinvolle relaties nastreven maar voor wie steden met een hoog voorzieningenniveau van een nog groter belang zijn. Tijdens een door het tijdschrift Volume georganiseerde bijeenkomst over Self-building Cities in Pakhuis de Zwijger kwam Le droit à la ville van Henri Lefebvre ter sprake. Lefebvre beschrijft al in 1968 de lastige verhouding tussen stad en platteland. Voorheen was het vrij eenvoudig om die twee gescheiden te zien maar inmiddels is alles onderdeel van het stedelijk weefsel (tissu urbain); de stedelijke manier van leven is overal. De auto en de televisie zijn hierin volgens Lefebvre van cruciaal belang, het zou op deze manier mogelijk worden om relatief geïsoleerd te leven zonder buitengesloten te raken. Ook wordt door hem benadrukt dat de stad buitengewoon ingewikkeld in elkaar zit, de stad bestaat niet uit één systeem maar meerdere systemen. Het zou onmogelijk zijn om de stad te reduceren tot een vrij eenvoudig geheel dat organisch groeit.
Jacobs, Florida en Lefebvre zien de stad als een divers geheel, met een hoge dichtheid en een hoog voorzieningenniveau. Opmerkelijk genoeg gaat het nergens uitdrukkelijk over de bebouwing. Steeds geldt dat oude gebouwen een vaste waarde zijn in de stad, maar een recept voor het creëren van nieuwe stedelijke omgevingen wordt niet gegeven.
De stad is een ingewikkeld en ongrijpbaar fenomeen, de zelfbouwstad is dat bij uitstek. Misschien is de zelfbouwstad, als in particulier opdrachtgeverschap, een illusie. Er wordt geïmpliceerd dat er voor zelfbouwers grenzeloos veel mogelijkheden zijn om de stad – de bebouwde omgeving – naar eigen inzicht vorm te geven, dat iedereen die dat wil mede verantwoordelijk kan zijn voor het uiterlijk van de stad. Een mooie gedachte die zomaar een illusie kan blijken, want is het niet het geld dat regeert? Hoeveel ruimte is er letterlijk en figuurlijk nog om naar eigen inzicht te bouwen in een stedelijke omgeving, op een bescheiden schaal en zonder dat het grote geld het buurtinitiatief weet te verslaan? Als die ruimte er wel is dan lijkt het de gentrificatie van de buurt in te luiden. Voor weinig geld kan er een woning – klushuis of klusflat – worden aangeschaft die daarna wordt verbouwd. Sprekende voorbeelden zijn de Zwarte Parel in Rotterdam-Zuid en de flat Kleiburg in Amsterdam Zuidoost. Het dedain waarmee voorheen naar sommige wijken werd gekeken neemt met de komst van kluswoningen af en de reputatie wordt beter.
De zelfbouwstad gedijt bij uitstek aan de randen van de stad waar de minder populaire wijken liggen waarvoor de gemeente geen ambitieuze plannen heeft opgesteld. Een goed initiatief van onderop kan hier de aanzet zijn tot de herbestemming van een oud schoolgebouw, fabrieksgebouw of kantoorgebouw. Ook zelfbouwkavels (kavels waarop naar eigen inzicht een woning kan worden gebouwd) zijn hier te vinden. Wanneer het wordt afgezet tegen de totale bouwproductie in de stedelijke omgeving, is zelfbouw een marginaal verschijnsel. In Nederland werden in 2011 6470 nieuwe woningen door particuliere opdrachtgevers gerealiseerd, dat is 10% van het totale aantal nieuwbouwwoningen in dat jaar. Deze cijfers steken wat mager af bij het overheidsvoornemen uit begin dit millennium om 1/3 van de nieuwbouw door particuliere opdrachtgevers te laten realiseren. Het is lastig om één oorzaak aan te wijzen waarom de zelfbouwproductie achterblijft, maar het lijkt erop dat veel steden de voorkeur geven aan de ontwikkeling van grootschalige projecten dan een geleidelijke, kavelgewijze bebouwing met een ongewis eindresultaat.
Ondertussen maken sommige stadscentra een twijfelachtige ontwikkeling door. De monumentstatus die veel gebouwen hebben maakt de stad niet noodzakelijk aangenamer want dat is slechts een bescherming van de vorm. Het grootste risico dat de stad loopt is dat de diversiteit eruit verdwijnt. Dat door stijgende huurprijzen en een verandering van korrelgrootte een monocultuur ontstaat van steeds dezelfde winkelketens, luxe warenhuizen, (dure) hotels en restaurants gericht op zeer specifieke doelgroepen. Dat anderen niet meer worden verwelkomd door de stad zou voor iedereen een schrikbeeld moeten zijn.
Zou de zelfbouwstad het tij kunnen keren? Leegstaande winkelpanden worden pop-up stores, die soms voorzien in een behoefte en soms niet meer zijn dan vulling van een ruimte die anders toch maar leeg had gestaan. In Volume worden ze aangeduid met “screensaver architecture” en “een placebo voor de zieke steden”. Deze vorm van tijdelijkheid helpt de stad niet vooruit en de toekomst is ongewis, zo stelt Timothy Moore in zijn bijdrage.
Het is een aardige paradox, het succes van de zelfbouwstad manifesteert zich in de stadsranden, in de wijken (ver) buiten het centrum. Waarbij zelfbouw zeker geen garantie is om succesvolle omgevingen te creëren, maar wel ruimte biedt aan het particuliere initiatief.