Wat je ontwerpt moet werken, maar het moet beslist ook een eigen uitdrukking van identiteit hebben, in de vorm van stijl. Ed van Hinte over de betekenis van natuur, met een oproep om onenigheid over iets anders te laten gaan nu objecten er minder toe doen.

Blaadjes van Richard Hutten / Gispen
Overtuigen met stijl vergt charisma, want er zijn geen harde wetmatigheden om op terug te vallen. Het negeren van twijfel is de basis. Stijlargumenten zijn nog steeds te herleiden tot romantische principes over de verhouding tussen ‘mens’ en ‘natuur’.
Dat de meeste vormgevers en architecten zelf in hun verhaal over vormgeving geloven draagt bij aan hun overtuigingskracht. En ze staan daarin niet alleen. Roependen in woestijnen kunnen het namelijk wel vergeten. Argumenten en opvattingen worden altijd gedeeld binnen een groep. Het zijn conventies, waarbinnen geloofsgenoten elkaar napraten en namaken en nabouwen, en die net als kleren aan mode onderhevig zijn. Heel wat verschillen van opvatting zijn precies alleen dat.
Ontwerpers weten telkens de verlangens, die ze delen met vak- en geloofsgenoten, te vertalen in hun idee van een stijl waarmee iedereen beter af is, ondanks dat nooit gebleken is dat een bepaalde expressie inderdaad alle mensen tot betere, gezondere, vrijere mensen maakt. Toch is dat idee de verleidelijke bron waaruit ontwerpers met succes blijven putten. Dat is de triomf van collectief zelfbedrog binnen de ontwerpgemeenschap.
Enige eeuwen geleden, veel preciezer is dat moment niet te duiden, begon de vorming van overtuigingen in twee vakkringen. We noemen ze voorlopig even de ‘geometristen’ en de ‘natuurlijken’. De eersten legden de basis voor het ideaal van maakbaarheid van de natuur, de laatsten hielden het erbij dat de natuur juist alles bepaalde. Beiden reageerden op de vooruitgang van techniek. De geometristen vonden industrie veelbelovend en de natuurlijken vonden haar eng en prefereerden handwerk. Daarom hadden ze ruzie.
Via sleetse kennis van Vaderlandse Geschiedenis dringt zich dan opeens de associatie op met de Hoekse en Kabeljauwse Twisten. Afgezien van de naam die verwijst naar de door mensen bedachte geometrische hoek en de van natuurwege geëvolueerde vis, hebben die knokpartijen niets te maken met het onderwerp. Het was een slepend Hollands conflict over geld en macht in de 14e en 15e eeuw. Als je wiki erop naleest is de huidige strijd in het Midden-Oosten een toonbeeld van eenvoud vergeleken met wat zich destijds in de omgeving van Naarden afspeelde.
De ideologische onenigheid tussen ontwerpers lag vroeger haarscherp. Ik kreeg eens een leuk boekje cadeau, Elke tijd zijn stoel van Max van Rooy, uitgegeven door Stichting Zetel. Daarin staat hoe geometristisch ontwerper Willem Penaat in 1905 met zijn vereniging ‘Kunst aan het Volk’ een tentoonstelling over huisraad inrichtte in het Stedelijk Museum in Amsterdam met vitrines vol voorbeelden van wat fout was (versierd en rommelig) en wat goed was voor het volk (wit en sober): ‘niet zoo maar zoo’. Wat moet het Penaat pijn hebben gedaan dat arbeiders allemaal juist voorkeur hadden voor wat volgens de ontwerper niet door de beugel kon.
De verschillen tussen deze twee stromingen zijn enigszins verwaterd. Er zijn slingeringen, afsplitsingen en vermengingen geweest die nieuwe bronnen voor stijlovertuiging hebben opgeleverd. De idealen hebben nu een andere lading en hun samenhang met expressie is verschoven. Het is een ratjetoe. Toch is het geronk op de achtergrond nog steeds afkomstig van dezelfde onenigheid.
Geometrie is vanwege haar eenvoud nog steeds sterk aanwezig, maar ontzag van ontwerpers voor het reken- en stuurgeweld van computers hebben haar verfomfaaid. De bits hebben het gewonnen van de driehoek.
Dan de ‘natuur’. Dieren, zoals de kabeljauw, de roek en de olifant, blijven in ontwerpthematiek vrijwel buiten schot. Ze staan in de ranglijst van toepasbare natuurverschijnselen ver onder alles wat plantaardig is. Afbreekbaar hout is goed: Populieren!
Met deze twee constateringen zullen we voortaan spreken van de Bitse en Populierse Twisten. Ingewikkeld zijn ze, niet zo ingewikkeld als het mislukte breiwerk van intriges bij de Hoekse en Kabeljauwse, maar veel ingewikkelder dan het gemopper in de tijd van Penaat.
Laten we beginnen met de Bitse zijde. De Bitsen hebben idealen die lijken op die van de geometristen van weleer. Ze zijn nog steeds gestoeld op beheersing van de materie met industriële apparatuur, maar deze technocratie is zeer geavanceerd, tot voorbij de grenzen van Science Fiction. Ontwerpers verwachten dat alles op den duur over een eigen intelligentie zal beschikken en vanaf het kleinste materiële schaalniveau van de nanometer (miljoenste millimeter) inzetbaar zal zijn. De computer is de Bitsprofeet en de boodschap is maakperfectie (desnoods met de hand, als de machine het allemaal (nog) niet aankan).
Alles kan, dus alles moet. Dat betekent dat de uitdrukking van vormgeving alle kanten op kan schieten. De grondtoon is nog steeds die van de hoekige moderne traditie, maar ze heeft uitlopers naar schelpachtige of andere op biologische fenomenen geënte ‘organische’ vormen. In architectuur is dat ‘parametrisch’ gaan heten. Bitsarchitecten die zich hiermee bezig houden geloven nog steeds dat er gezocht moet worden naar een absoluut esthetisch beginsel en dat iedereen zich daar achter zou moeten scharen. De verheffingsgedachte leeft in verzwakte toestand voort in zinsneden als: “Automobilisten hebben ook recht op schoonheid”.
De Bitsen van het design hebben niet zo’n spirituele verhouding met de maakbaarheid. Ze zijn praktischer ingesteld en rekenen niet alleen aan vorm, maar ook aan manieren om te produceren. Het 3D printen wordt daarbij regelmatig over het paard getild als belofte voor de toekomst, maar er vinden daarmee ook intelligente experimenten plaats, zoals de puzzelstoel van Joris Laarman. Hij zet de geometrische variabele in om verschillende driedimensionale puzzelstukken te definiëren. Want hij snapt dat variëren de kracht is van de computer, niet repetitie.
Het is opmerkelijk dat biologisch gewelfde vormen uit de kokers van Bitsen komen, terwijl onze natuurliefhebbende Populieren daar juist niet aan doen. Want zij zijn niet zozeer geïnteresseerd in de schoonheid van alles wat groeit en bloeit, maar eerder gemotiveerd door de kwetsbaarheid ervan. Daarom zijn ze van de hernieuwbare materialen, de reductie van uitstoot, het hergebruik en de kleinschaligheid.
Hun drijvende kracht is weerzin tegen het gebrek aan schaarste. Er wordt teveel gekocht en gevreten en dat zal iedereen weten ook. Ze willen niet esthetisch verheffen, maar moraliseren. Expressie gaat over bewustmaking of ‘awareness’ (van wat iedereen allang weet). Dat maakt dat zij zich uitdrukken in kleuren en texturen die “natuurlijkheid” benadrukken en de mogelijkheid dat wat al gemaakt is ook wat anders kan worden dan oorspronkelijk was bedoeld. Dat is dan het beeld van hergebruik. Synthetische materialen zijn voor hun taboe, want de natuur regelt alles. Alsof door mensen – stomweg een diersoort – ontwikkelde materialen niet tot de natuur zouden behoren. Het gaat erom dat de wereld leefbaar blijft. Daarvoor kunnen wel degelijk plastics worden ingezet.
Bij de Populieren is de expressie als het ware naar binnen gekropen. De samenstelling is voor hun belangrijker dan de vorm. Het plantaardige wordt niet als versiering afgebeeld, maar vormt de substantie van het ontwerp. Kleinschaligheid, ‘natuur’ en ambacht maken voor de Populieren machinale perfectie verdacht. Ontwerpers van allerlei snit storten zich op de paradox van beheerste rafeligheid om producten een individueel karakter te geven waarmee men een ’emotionele band’ kan opbouwen.
Ik geloof daar niet in. Als je een product blijft gebruiken komt dat eerder door het ontbreken van wantrouwen dan door Platonische liefde. Je moet er toch niet aan denken dat je met al je spulletjes een band hebt. Als ontwerper heb je daar ook nauwelijks invloed op. Als mens kun je met alles ’iets hebben’, ook met een bepaalde steen uit een vakantierivier of met een kapotte matrixprinter.
Maar nu wordt het ingewikkeld, want afgezien van de mogelijkheid dat mensen dus ook met massaproducten, zoals IKEA’s Billy, een band kunnen hebben, kun je ook van hout, planten en afbreekbare kunststoffen geperfectioneerde massaproducten maken, met de esthetische expressie die de Bitsen nastreven. Omgekeerd kan de levendigheid en variatie waar de Populieren tuk op zijn, voortkomen uit het accepteren van machinefouten of afwijkingen die ontstaan door edel handwerk, maar ook uit het programmeren van machines: de perfecte imperfectie. En de paradox die hier opduikt wordt nog troebeler doordat geautomatiseerde apparatuur zelf blijkbaar buiten de Bitse en Populierse Twisten valt. Dat de 3D-huishoudprinter, geschikt voor afbreekbaar plastic, schimmels of chocola, zo toegankelijk is, komt door de zegeningen van massaproductie.
Het zou mooi zijn als het toch al steeds minder duidelijk gedefinieerde gekibbel tussen Bitsen en Populieren zou wegebben en er nieuwe stellingen zouden worden betrokken.
Het ontwerp als geïsoleerd ‘werk’ heeft zijn langste tijd gehad. In een ontwerpproces is het meer een middel aan het worden. Of de mens met zijn industrie daarbij bepaalt wat mooi is of de natuur aangeeft wat geen kwaad kan, doet er voor de expressie van identiteit dan ook niet meer toe. Who cares? Het gaat erom wat je als ontwerper wilt bereiken en hoe een eventueel object daarin meedoet. Daar zijn geen vaste regels voor. Er gaat niets boven onenigheid, maar dan langzamerhand wel over andere thema’s.