Interview

The Next Economy: een sneak preview met Maarten Hajer, hoofdcurator IABR

Op 23 april gaat de nieuwste editie van de Internationale Architectuur Biennale Rotterdam (IABR) van start. Met als thema The Next Economy wijzen een tentoonstelling en een programma van evenementen drie maanden lang een nieuwe richting aan voor architectuur, stedenbouw en stad. Wat we kunnen verwachten? Beitske Boonstra sprak met Maarten Hajer, hoofdcurator van deze zevende IABR.

Reclame voor de mobiel betaaldienst M-PESA – foto Jerry Michalski

Beitske Boonstra: Als eerste natuurlijk de vraag: wat is de ‘Next Economy’?
Maarten Hajer: Het gaat ons nadrukkelijk niet om het definiëren van de economie van de toekomst. In tegendeel zelfs. Juist het idee dat we de toekomst niet kunnen kennen is leidend in deze biënnale.
Wat we wel weten, is dat het huidige stedenbouwkundig systeem in Nederland problematisch is geworden. Jarenlang hebben we speculatief gebouwd. Met als gevolg leegstand van kantoren en winkels. Bibliotheken, hogescholen, MBO’s en universiteiten hebben we jarenlang laten centraliseren en opschalen. Met als gevolg dat bibliotheken hun buurtfunctie verloren hebben en onderwijsinstellingen steeds meer geïsoleerd van de stad zijn geraakt. We gebruikten termen als recreatiegebied, bedrijventerrein, woonwijk, ringweg, science park – gebaseerd op functionele indelingen van de stad. Terwijl in deze tijd alles draait om interactie, innovatie, uitwisseling etc. We zullen dus op zoek moeten gaan naar nieuwe concepten, nieuwe woorden waarmee we de stad kunnen beschrijven. Met de biënnale willen we een aanzet geven.

U legt sterk de nadruk op het publieke domein. Waarom is de koppeling tussen publiek domein en de Next Economy zo belangrijk?
We kunnen de toekomst niet kennen, wel verkennen. Daarom gaat The Next Economy niet om de ruimtelijke impact van bijvoorbeeld 3D-printing, of de zelfrijdende auto; het gaat er om dat een stad adaptief kan zijn aan onverwachte ontwikkelingen. Daar is een sterk publiek domein de beste garantie voor.

Een stad met een sterk publiek domein kent plekken waar mensen van diverse achtergrond elkaar treffen en die elkaar daar ook inspireren. Steden met een sterk publiek domein zijn steden waar mensen elkaar vinden en vanuit heel verschillende achtergronden tot uitwisseling en kruisbestuivingen komen. Verzamelgebouwen voor creatieve ondernemers zijn daar goede voorbeelden van. Maar ook bijvoorbeeld onderwijsinstellingen die midden in de stad staan en voluit de interactie met het bedrijfsleven en cultuur opzoeken.
Ook zien we momenteel een sterke trek naar de stad. Er is een groeiende vraag naar binnenstedelijk wonen en mensen nemen daarom genoegen met steeds kleinere woonoppervlakten. Als gevolg daarvan komt er ook meer behoefte aan collectieve voorzieningen in de stad. Er ontstaat een nieuw tussenniveau tussen publiek en privaat. Bijvoorbeeld met quasi ‘huiskamers’ in buurten en coöperatieve woon-werk vormen zoals bijvoorbeeld Warmbächliweg in Bern of Holtzmarkt in Berlijn. De relatie tussen privaat en publiek verandert daarmee sterk, wat ook vraagt om een ander type stedenbouw.
Een ander mooi voorbeeld is FabLab. Dat is een wereldwijd netwerk, opgezet om ‘gewone’ mensen bekend te maken met IT en programmeren, zodat ze zich beter kunnen organiseren. Begonnen in Barcelona, zijn daar met behulp van FabLab nieuwe collectieve functies ontstaan in bestaande buurten. Geen centralisatie of decentralisatie, maar allerlei nieuwe knooppunten en verbindingen. Denk aan scholen die zich echt een buurtfunctie toe-eigenen. Daarmee ontstaat er eigenlijk een extra publiek domein naast het fysiek-ruimtelijke straten- en pleinenplan.

IABR project: Hackable Cityplot, Amsterdam, NL – beeld Stadslab Buiksloterham Circulair. Een voormalig industrieterrein op de noordelijke IJ-oever in Amsterdam verandert in een levendige woon- en werkwijk zonder opgelegd masterplan. Voorbeeld van ‘hackable stadmaken’, gebiedsontwikkeling waarbij uiteenlopende partijen kaders flexibel invullen.

 

In uw ‘curatoral statement’ stelt u dat ontwerpers een belangrijke rol en meerwaarde kunnen hebben in het ontwikkelen en vormgeven van de Next Economy. Wat is volgens u die rol?
Het zijn natuurlijk niet alleen ontwerpers die vormgeven aan de next economy. Maar ontwerpers hebben wel een cruciale rol in het verbeelden van mogelijke toekomsten, en het verkennen van nieuwe concepten voor die ongewisse toekomst. Ik gebruik vaak het woord imaginary. Imaginaries zijn verbeeldende concepten die ons kunnen leiden in het handelen. Het idee van Manhattan aan de Maas dat in de jaren negentig zo een enorme impuls heeft gegeven aan de ontwikkeling van Rotterdam en de Wilhelminapier in het bijzonder, is een voorbeeld van een bijzonder sterke imaginary. Natuurlijk moeten we altijd kritisch zijn naar zulke imaginaries. Maar ze zijn wel sturend. Ze maken nieuwe toekomsten voorstelbaar.

Dat sturende van de ontwerper, dat mis ik in de huidige stedelijke ontwerppraktijk. Te lang is er aandacht geweest voor de Glamour Architects en waren opdrachtgevers leidend. Maar juist in deze tijd, met het oog op de next economy, hebben we enorme behoefte aan nieuwe concepten die vanuit de veranderende behoeften van de stad ontstaan. Ontwerpers kunnen in deze zoektocht een sleutelrol spelen, juist door hun vermogen om te verbeelden. Ontwerpers zouden zich veel bewuster van die rol kunnen zijn en niet bevreesd hoeven te zijn om normatieve standpunten in te nemen. Als je ontwerpers en ondernemers bij elkaar zet dan kunnen er hele creatieve ideeën ontstaan hoe je technologie kunt inzetten voor stedelijke ontwikkeling. Ontwerpers kunnen laten zien dat andere toekomsten misschien zelfs wel verleidelijker kunnen zijn. Deze biënnale is daarmee ook een echte oproep aan ontwerpers om veel actiever en normatiever te gaan werken aan toekomstvoorstellen waarmee we onze belofte van een duurzame, productieve en sociaal inclusieve stedelijkheid mogelijk kunnen maken.

De afgelopen jaren is de rol van ontwerpers al aanzienlijk veranderd. Ontwerpers doen inmiddels hele andere dingen dan waar ze voor opgeleid zijn. Steeds vaker zijn ze bezig met de ‘business sheet’ van interventies: hoe krijgen we het financieel voor elkaar? Ook werken ontwerpers in hele nieuwe constellaties, met burgers en in groepen waarin het niet helemaal duidelijk is wie nou eigenlijk de ontwerper is.
Ik vind het discours van de stadsmakers een verademing. Dit zijn allerlei initiatieven die vanuit de stad zelf ontstaan, waar mensen, ontwerpers maar ook ondernemers, bewoners, kunstenaars, veel energie en eigen tijd in steken. Deze stadsmakers lopen nog wel tegen allerlei obstakels op, zoals kostenposten en regels, die voortkomen uit het oude systeem van stadsontwikkeling. En dan moeten ze ook nog eens voortdurend hun meerwaarde bewijzen. Ik denk dat we hier veel meer experimenteerruimte nodig hebben.

IABR project: Africa What’s Next: iShack2, Kaapstad, Zuid-Afrika – foto Megan King. Gemeenschappelijke energievoorziening zorgt voor maatschappelijke vooruitgang in de informele nederzetting Enkanini in Stellenbosch.

 

Op een biënnale komt een bonte verzameling van projecten voorbij, Nederlandse maar zeker ook internationale. Wat zijn uw favorieten? En hoe kunnen wij, de Nederlandse praktijk, leren van het buitenland?
Een van mijn favorieten projecten is M-PESA uit Kenya. In de informele stadswijken ontbreken vaste telefoonlijnen, waardoor mensen daar voornamelijk gebruik maken van GSMs. Om het falende banksysteem te ontwijken en klanten te binden bedacht telefoonmaatschappij Safaricom een manier waarop mensen hun telefoon kunnen gebruiken als bank. Salarissen worden er op gestort, geld kan worden overgemaakt en er kan zelf mee gespaard worden. Het werd een enorm succes. Vervolgens begonnen ze een ziektekostenverzekering, ook via ‘beltegoed’. In een mum van tijd sloten maar liefst 50.000 mensen een verzekering af. Door M-PESA ontstaat er in die informele stadswijken opeens de mogelijkheid om te ondernemen, te investeren, de leefomgeving te verbeteren. Een prachtig voorbeeld dus, van hoe een technologie op een creatieve manier kan bijdragen aan het ontstaan van duurzame en sociaal inclusieve steden. En er is meer uit Afrika. We hebben zelfs een hele deeltentoonstelling speciaal gericht op Afrika. Daar gebeuren waanzinnige dingen als het gaat om verstedelijking – zowel in positieve als in bedreigende zin.

Hoewel de Afrikaanse context natuurlijk totaal verschillend is van de Nederlandse context, is er toch het een en ander van dit soort projecten te leren. Met name over hoe men omgaat met de informele kant van stad en economie. Ook in Nederland heeft een grote groep mensen moeite om een bedrijf te starten. En dan heb ik het niet over de hoogopgeleide en gekoesterde start-ups, maar juist over de jongens en meiden uit de achterstandswijken die moeite hebben om die eerste stap te zetten richting ondernemerschap. De Afrikaanderwijk Coöperatie in Rotterdam heeft een manier gevonden om mensen die eerste stap te laten nemen. Dat project is dus ook op de biënnale te zien als voorbeeld hoe de informele economie ook van waarde kan zijn voor onze steden.

De laatste jaren lijkt er zoiets als een ’globally networked urbanism’ te ontstaan. Daarmee bedoel ik projecten die een hele lokale dimensie hebben en tegelijkertijd verbonden zijn met een enorm internationaal netwerk. Initiatiefnemers en betrokken ontwerpers zijn internationaal opgeleid, maar kiezen er bewust voor om heel lokaal – in Rio de Janeiro, Lagos, Jogjakarta – te werken. Een van de krachten van de biënnale is dat het een internationaal platform biedt voor uitwisseling van innovatieve ideeën voor duurzame stedelijke ontwikkeling. Ik hoop deze mensen tijdens de biënnale bij elkaar te krijgen. Niet zozeer in het openingsweekend, maar juist tijdens de themabijeenkomsten die gedurende de biënnale worden georganiseerd, zodat men elkaar kan inspireren en ervaringen en ideeën kan uitwisselen.

IABR project: 2050 An Energetic Odyssey – foto Christian Steiness Windmolenpark bij Horns Rev (Denemarken). Kan de Noordzee een vitale rol spelen bij energietransitie door op zeer grote schaal windenergie voor de omringende landen te oogsten?

 

Wanneer is de biënnale voor u een succes?
De IABR is van oudsher een onderzoeksbiënnale. Het stellen van vragen staat centraal. Met deze zevende editie willen we het debat over de next economy echt op gang brengen. Over hoe we de lokale economie kunnen stimuleren en welke betekenis dit heeft voor onze gebouwde omgeving.
Mijn rol als curator is niet om mensen te laten zien wat de next economy is. Dat kan ook helemaal niet. We moeten de next economy onderzoeken en met elkaar nadenken over nieuwe concepten voor innovatieve, klimaat-neutrale en sociaal-inclusieve steden. Tijdens de drie maanden van debat, tentoonstellingen en evenementen, dagen we bezoekers uit om actief bij te dragen aan deze zoektocht. Zo hebben we ruimte gehouden in het programma voor geïmproviseerde, ad hoc bijeenkomsten, over thema’s die pas in de loop van de biënnale ontdekt of ter sprake komen.
Ook de ruimte van de Fenixloods II, waar de biënnale plaatsvindt, hebben we zodanig ingericht dat het debat gestimuleerd wordt, met centraal een auditorium. Door te kiezen voor de Feniksloods hopen we niet alleen het geijkte publiek aan te trekken, maar juist ook de mensen die Katendrecht hebben ontdekt en interesse hebben in de nieuwe ontwikkelingen in de stad en die wellicht nog niet bekend zijn met de IABR zelf.

Voor mij is de biënnale echt een succes als we een positieve draai kunnen geven aan het brede maatschappelijke debat over de toekomst van onze steden. Veel van dat maatschappelijke debat heeft momenteel een negatieve focus – men heeft het over teloorgang, verlies van grip. Tegelijkertijd is er een enorme drive bij mensen om met positieve ideeën te komen. Daar willen we aan bijdragen. Aan het genereren van positieve beelden van de toekomst. En de verbeelding van ontwerpers speelt daarbij een cruciale rol.