Recensie

Zon en wolken: het Jaarboek Landschapsarchitectuur en Stedenbouw 2015

Het Jaarboek Landschapsarchitectuur en Stedenbouw 2015 is een parade van zorgvuldig vormgegeven projecten met twee opmerkelijke bijdragen die bewust het feestje ontregelen.

spread uit het besproken boek

Als je het Jaarboek Landschapsarchitectuur en Stedenbouw 2015 openslaat, stuit je als eerste op een beeld van de vijf leden van de selectiecommissie. Ze zijn van achteren gefotografeerd in een borsthoog loopgraf. Toch is het een vredig beeld: de vier mannen en een vrouw kijken uit op bomen die zijn gehuld in een fris, vroegzomers bladerkleed, de zandzakken zijn keurig opgestapeld, de zon schijnt. Verderop in het boek blijkt dat de commissie bestaande uit planoloog Guido Wallagh, landschapsarchitecten Steven Delva en Peter de Ruyter, stedenbouwkundige Ellen Marcusse, en Blauwe Kamer hoofdredacteur Mark Hendriks, hier op bezoek is bij Werk aan de Groeneweg, een deel van de Hollandse Waterlinie bij Schalkwijk dat is gereconstrueerd door bureau REDscape. De commissie roemt de ‘zorgvuldige interventies om het militaire verhaal te vertellen en tegelijkertijd de flora en fauna te versterken’. Pas helemaal aan het einde van het boek, in een essay van Provoost en Vanstiphout, komt de andere, wrede kant van loopgraven aan de orde, maar daarover later meer.

Het vredige openingsbeeld past bij het boek: de commissie heeft bewust gekozen voor gerealiseerde projecten en niet voor prikkelende, nieuwe ideeën. De ingezonden ontwerponderzoeken stelden namelijk ernstig teleur, aldus de commissie. “Wéér een ontwerponderzoek naar windturbines, wéér een festival om een plek te ‘activeren’, wéér een architectonische ingreep om restwarmte te koppelen aan een badhuis annex café.” Slechts drie niet gerealiseerde projecten haalden de eindstreep: de aanleg van een ringpark in Utrecht-West, de versterking van de Afsluitdijk en de revitalisering van de twintigste-eeuwse wijken van Antwerpen, daarnaast kreeg het boek Dijken van Nederland een plaats. De overige vijftien geselecteerde projecten zijn facts on the ground die volgens de commissie “op inrichtingsniveau uitblinken en tegelijkertijd het publieke karakter van beide disciplines onderstrepen.”

spread uit het besproken boek

Het Jaarboek Landschapsarchitectuur en Stedenbouw 2015 biedt daardoor een fraaie staalkaart van het Nederlandse vermogen om landschappen en steden vorm te geven, van een stationsplein tot een heideveld en van een havenwijk tot een uiterwaard. Neem het Artisplein van de hand van Michael van Gessel, dat het omslag siert. Het plein is zonder meer een verrijking van de stad. Waar voorheen wat non-descripte gebouwen binnen de hekken van Artis stonden, is nu een semiopenbaar plein geschapen waar je kunt zitten, flaneren, spelen en picknicken.
Toen ik er afgelopen november met de blind geworden fotograaf Hannes Wallrafen had afgesproken, vertelde hij me dat het zijn favoriete plek in de stad is omdat de klank van het plein zo mooi is: het stromende water in de fontein, de stemmen van spelende kinderen, het ruisen van de wind in de takken, de geluiden van de vogels in de volière en verderop van de andere beesten uit de dierentuin, het verkeer op de Plantage Middenlaan, dat je eraan herinnert dat je gewoon in de stad bent.
En dan is het ook nog eens een lust voor het oog: het polderlandschap in de langgerekte volière, het zorgvuldig beklinkerde plein met ijzeren tafels en stoelen, de grote platanen. Hier is het ideale decor geschapen voor verliefde toeristen om zoenend een selfie te maken, wat zelfs in november nog volop gebeurde.

Het is, net als veel andere projecten in het Jaarboek, allemaal prachtig, goed doordacht en nog beter uitgevoerd, en precies daar wringt de schoen ook een beetje. Bladerend door het boek krijg je de illusie dat Nederland zo ongeveer wel klaar is: de oude karrensporen die weer zichtbaar zijn gemaakt op het Ballooërveld, een leidingstraat van een voormalig fabriekscomplex van Philips die is omgetoverd in een ‘industriële pergola’, de reconstructie van bommenkraters uit de Tweede Wereldoorlog op de voormalige vliegbasis Soesterberg tot regenwaterbekkens, een kunstwerk van houten palen dat de contouren van het weggeslagen deel van het oude dorp Petten doet herleven.

spread uit het besproken boek

“De esthetiek, dat hebben we wel gehad.” Dat is de provocerende kop van het interview met de voormalige directeur Planbureau voor de Leefomgeving en huidig IABR-curator Maarten Hajer dat in het boek is opgenomen. Hajer benadrukt de noodzaak van nieuwe ruimtelijke ontwerpen die geënt zijn op de grote economische en technologische verschuivingen die plaatsvinden. Geen smart city’s – dat concept is volgens hem gekaapt door techneuten en gadgetbouwers en heeft daarom ‘iets kinderachtigs’ – maar smart urbanism. Hoe programmeren we steden om ouderen, die steeds langer thuis zullen blijven wonen, te vitaliseren? Hoe werkt decentrale energieopwekking door in de dynamiek van buurten? Welke kansen bieden ov-fietsen en deelauto’s om de relatie tussen mobiliteit en verstedelijking te herijken?
Als inspiratiebron noemt hij Lewis Mumford, die midden vorige eeuw pleitte voor organische steden, waar de technologie niet domineert, maar meebeweegt met sociale en culturele veranderingen. Hajer vindt het onbegrijpelijk dat veel ontwerpers zich vooral nog steeds richten “op de afzonderlijke onderdelen van de stad – de huizen, de wegen, de infrastructuur – en te weinig op het geheel, op de nieuwe cross-overs en de onderlinge samenhang.”

Als je na lezing van dit interview opnieuw door het boek bladert, dan krijgt bijvoorbeeld de campus die MTD Landschapsarchitecten in Hengelo ontwierp, iets ouderwets over zich. Het masterplan is goed doordacht, de bestaande eikenlaan en de oude boerderij zijn mooi ingepast, de vijver is een trefzekere verwijzing naar het Twentse beeklandschap, maar toch blijft het uiteindelijk een geïsoleerd werklandschap, ook al is het een stap voorwaarts dat de opdrachtgever, een elektronicaconcern, andere bedrijven actief verwelkomt op deze campus om kennisuitwisseling te bevorderen.

spread uit het besproken boek

Nog sterker is het contrast tussen de parade van geruststellend zorgvuldige ontwerpen en het slotessay van het boek, dat de selectiecommissie liet schrijven door Michelle Provoost en Wouter Vanstiphout. Alsof de spreekstalmeester aan het einde van het huwelijksfeest, waar onderhoudend is gespeecht en elegant is gekout, het woord geeft aan de boosaardige oudoom, die meteen onaangename kwesties op begint te werpen.
Is het niet vreemd, zo stellen beide architectuurhistorici, dat we ons elke keer opnieuw laten overvallen door de komst van asielzoekers? En hoe kan het dat we de noodopvang juist aan de krimpende randen van het land inrichten, terwijl we weten dat werk de enige weg naar integratie is en dat dat nu juist in de Randstad te vinden is? Waarom maken we dan geen gebruik van de potentie die de vergrijzende groeikernen bieden, de nog lang niet afgebouwde Vinexlocaties en de leegstaande kantorenlocaties en bedrijventerreinen? Almere zou een veel logischere opvanglocatie zijn dan Appelscha.

De vluchteling is volgens Provoost en Vanstiphout geen geïsoleerd fenomeen, we moeten evengoed nadenken over “de goed verdienende expat, de heen en weer reizende arbeidsmigrant, de nomadische student, de van stad naar stad verhuizende architect en zelfs de Nederlander wiens bestaan onzeker en onvoorspelbaar is geworden door een geflexibiliseerde arbeidsmarkt.” Hier wordt de greep wel erg groot, maar terecht stellen beide auteurs dat migratie, globalisering en mobiliteit alleen maar zullen toenemen en dat ons huisvestingssysteem volstrekt niet is toegesneden op de flexibiliteit die dat vereist. “De Nederlandse ontwerptraditie is het aan haar internationale reputatie verplicht”, zo schrijven ze, “migratie te omarmen als een enorme impuls voor het ontwikkelen van steden en wijken van de toekomst.”

Het is een aantrekkelijke gedachte: als ontwerpers zich over het migratieprobleem buigen, dan komt het wel goed. Maar het is de vraag of je daarmee de kracht en de verantwoordelijkheid van ontwerpers niet overschat. Voorwaarde is namelijk dat ze de juiste vragen en problemen voorgelegd krijgen, anders blijven ze, om het boosaardig te formuleren, luxe problemen oplossen.
Inspirerend is A Home away from Home, de open prijsvraag die Rijksbouwmeester Floris Alkemade uitschreef voor ‘tijdelijke en flexibele opvangplekken’ voor asielzoekers, maar ook voor anderen die een goed thuis zoeken, als studenten, starters, ouderen en arbeidsmigranten. Hopelijk voelen ook landschapsarchitecten en stedenbouwkundigen zich geroepen en zien we de vruchten daarvan in het Jaarboek 2016.

spread uit het besproken boek