Het ontzag voor het werk van Ludwig Mies van der Rohe (1886-1969) is nog altijd groot. Zoveel kan worden opgemaakt uit de tentoonstelling ‘Mies & de erfenis van het modernisme’ die momenteel in het Glaspaleis in Heerlen te zien is.
Hoewel in het recente verleden grote overzichtsexposities van zijn werk te zien waren in New York en Berlijn (beide in 2001), kwam in Nederland een tentoonstelling van vergelijkbaar formaat niet van de grond. Al ruim anderhalf jaar geleden kondigde de culturele instelling Schunck een tentoonstelling aan over Ludwig Mies van der Rohe. De verwachtingen waren bijgevolg hoog gespannen.
De inleidende tekst bij de tentoonstelling stelt die verwachtingen direct bij. De expositie in Het Glaspaleis gaat, zo staat te lezen, over de erfenis van de bloeitijd van het interbellum. Om deze erfenis in beeld te brengen, is gekozen voor gebouwen van Mies van der Rohe. Wat de aanleiding van de tentoonstelling is en waarom juist voor de gebouwen van Mies is gekozen als het gaat over een belangrijke periode in de architectuurgeschiedenis, blijft gissen. Hoewel Mies van der Rohe net over de grens bij Heerlen werd geboren, heeft hij in Nederland geen gebouwen gerealiseerd. De oproep aan bezoekers om “met wakkere ogen in de regio rond te gaan kijken”, maakt de vraag waarom Mies van der Rohe’s gebouwen daarvoor nodig zijn, nog prangender.
De tentoonstelling is opgedeeld in vier onafhankelijke onderdelen: een beknopt overzicht van zijn gerealiseerd werk, een wandvullende videoprojectie, een vijftal gedocumenteerde projecten, en een aantal 1:1 sloopfragmenten van Mies’ gebouwen. Het geheel is rijk gedocumenteerd en omvat een duizelingwekkende hoeveelheid materiaal. Vijf gebouwen vormen het zwaartepunt van de tentoonstelling: Crown Hall, de Lake Shore Drive appartementen en de Carr Memorial Chapel, alle in Chicago, Huis Tugendhat in Brno en de Verseidag-fabriek in Krefeld. Onderverdeeld in de thema’s context, huid & skelet en interieur zijn de projecten op tafels op een vijf-bij-drie grid uiteengezet. Het motief van de gebouwselectie is onduidelijk. Wellicht is er niet echt een overeenkomst, behalve dat deze gebouwen dezelfde processen ondergingen: slijtage en renovatie. Sommige gebouwen zijn al aan een tweede opknapbeurt toe.
Op indringende wijze worden de gebouwen belicht. Naast foto’s en reproducties van ontwerptekeningen worden ze uitvoerig beschreven in begeleidende teksten. De presentaties laten zien wat er zoal bij restauraties komt kijken, welk onderzoek er aan vooraf ging en bovenal welke (bouwtechnische) problemen moderne gebouwen kunnen hebben. Lijvige rapporten zijn nodig om de staat van de gebouwen te documenteren; thermische en constructieve eigenschappen worden geanalyseerd, verflaagdiktes en corrosielagen doorgemeten, uit archieven worden bouwtekeningen opgevist om details te bestuderen.
Uitgebreid doet de expositie verslag van reparaties aan interieurs, aan gevels en lekkende daken. Er ligt zoveel materiaal dat het projectengrid doet denken aan Pompeii: een veld aan archeologische vondsten die nog op waarde moeten worden geschat. De tentoonstelling gaat bijna ten onder aan feiten en data, waarvan veel technische gegevens voor een gemiddeld cultuurpubliek veel te ver voeren.
De als levend behang op de achterwand aangebrachte videoprojectie is een aangenaam onderdeel op de tentoonstelling. Langzaam glijden opnames van interieurs voorbij die de zonovergoten gebouwen heel ervaarbaar maken in hun alledaagsheid. Voor de gemiddelde architect zullen het bekende beelden zijn, maar ze tonen, beter dan alle bouwtechnische informatie, wat de kwaliteiten zijn van veel moderne gebouwen: licht, lucht en ruimte.
Wat opvalt in de tentoonstelling is dat veel gebouwen kritiekloos worden gerestaureerd en bijna gekoesterd, conform het originele ontwerp. Aanpassingen op kleinschalig niveau worden in de tentoonstelling compositorisch bekritiseerd als “kwaliteitsverlies”, als ware het gebouw een schilderij. Voor een gebruiksgebouw van de Verseidag-fabriek lijkt dat een nogal misplaatst commentaar. De ontwerpgeschiedenis van de fabriek toont aan dat Mies’ rol in dit project sowieso beperkt was.
Moeten gebouwen altijd in dezelfde staat blijven, ook wanneer er geen functioneel programma meer voor is of deze gewijzigd is? Wiel Arets, tegenwoordig in Chicago actief als architect en als dean aan het Illinois Institute of Technology, heeft van enkele Mies gebouwen de interieurs laten wijzigen zodat die weer een tijd gebruikt kunnen worden. Zijn eigen appartement aan de Lake Shore drive dat ook in de expositie figureert, verbouwde hij ingrijpend naar eigen ontwerp, zonder dat dit Mies’ architectuur benadeelt.
De ambities van de tentoonstelling ‘Mies & de erfenis van het modernisme’ zijn groot. In aankondigingen en in de inleidende tekst van de tentoonstelling ligt de nadruk op de grote veranderingen in het interbellum en de architectonische erfenis. De behoefte om over de erfenis van de moderne architectuur te debatteren, blijkt ook uit de ‘minisymposia’ die in samenwerking met vier universiteiten in de regio worden georganiseerd. De expositie lijkt de aanjager voor dit debat, maar ontbeert scherpte om dit ter zake te agenderen. Er wordt zoveel materiaal tentoongesteld dat de informatie haast ondoordringbaar is. Ondanks al het doorwrochte onderzoek en achting voor Mies van der Rohe is zijn adagium Less is more niet gevolgd.