Recensie

Architectuurbiënnale Venetië: Ingebedde architecten

Het Nederlands paviljoen is in blauw gehuld. Het is VN-blauw, maar ook een beetje het blauw van de Touareg, een nomadisch volk dat leeft in de Sahara en Sahel. Hiermee sluit curator Malkit Shoshan naadloos aan bij het centrale biënnale-thema ‘Reporting from the front’. De hyper-architectuur waarmee de Super Dutch generatie zo graag uitpakt, lijkt alweer iets voor de geschiedenisboekjes. Kamp Castor in Gao (Mali) zal je niet terugvinden het Architectuurjaarboek, maar is wel voorpost van het Nederlandse front.

foto © Iwan Baan

Een studie naar de architectuur van het militaire kamp als middel van vrede is meer dan urgent. Een vredesmissie is deel van het maatschappelijk onbewuste: af en toe uiten we massaal verontwaardiging bij fout gelopen situaties, maar voor het overige vertrouwen we blindelings op het goede werk van onze jongens en meisjes ver weg van huis. Het ontwerp van het militaire kamp is ook als professionele aangelegenheid een grote onbekende. De opbouw van een kamp is in grote geheimhouding gehuld, is voortdurend aan verandering onderhevig en verdwijnt even snel als het opgetrokken wordt.

foto © Iwan Baan

De tentoonstelling BLUE in het Nederlandse paviljoen heeft een opmerkelijke collectie informatie en objecten bij elkaar gebracht, waarbij naast statistieken en kaartmateriaal vooral onbenulligheden als een zandbak en kaasschaaf opvallen. De kaasschaaf lijkt een surrealistische toevoeging was het niet dat dergelijke trivialiteit blijkbaar onlosmakelijk verbonden is met het kampleven. Arnon Grunberg geeft hiervoor de hint: ‘De wereld mag ruiken naar een slachthuis, maar het super-kamp rook naar kaas’. De zandbak linkt een studiereis van Aldo van Eyck naar Afrika met basisscholen in Nederland.

Voorbij de kaasschaaf zet de tentoonstelling de schijnwerpers op de bizarre realiteit van wat Lieven De Cauter de ‘infra-architectuur’ genoemd heeft. De anonieme, tijdelijke architectuur van het industriële militaire complex is de fundamentele drager van de VN-vredesmissies. Hierbinnen signaleert curator Malkit Shoshan een tekortkoming op vlak van duurzaamheid. De curator hoopt het ontwerp in te zetten als middel voor een nalatenschap (‘design for legacy’) die verder reikt dan de militaire operatie. Zo wordt de vraag gesteld of de bouw van een militair kamp gezien kan worden als een gesloten ecologische cirkel. Hierbij is ontwerp de ontbrekende schakel. De curator spreekt over ‘Adding the fourth D – Defense, Diplomacy, Development, Design.’

foto © Iwan Baan

De formule die naar voren geschoven wordt is: ‘Foreign waste, local resource’. Shoshan zet vier concrete stappen uit – Uitwisseling, Interface, Gedeelde ruimte, Post-missie – en gaat vervolgens aan de slag met militaire ingenieurs, diplomaten, economen, kunstenaars en andere raadgevers. De tentoonstelling legt het voorlopige dossier op tafel, de catalogus biedt uitgekiende vluchtlijnen. Econoom Joël van der Beek schets een speculatief financieel en socio-economisch model voor de evaluatie en versterking van vredesmissies. Erella Grassiani biedt een antropologisch perspectief in de hoop beter aan te sluiten op de dromen en verlangens van lokale volkeren. En Debra Solomon ziet de toekomst in ‘food security’ met een ‘Deeply Green Urban Agriculture’.

Merkwaardig aan de tentoonstelling BLUE is de inzet van een terminologie en ideologie die tegenwoordig vooral wordt toegepast in speelse stedelijke praktijken met vrolijke buurtbewoners in gedeelde moestuinen. We krijgen te horen dat ook Kamp Castor méér is dan louter een functie van een machine van oorlog en vrede, het kan ook een (nog) hoger doel dienen. Het super-kamp kan voor hetzelfde geld functioneren als een prima katalysator voor de ontwikkeling van de Derde Wereld. Duurzaam oorlogsvoeren wordt in de nabije toekomst mogelijk.

foto © Iwan Baan

Tijdens de opening van de architectuurbiënnale Venetië waren heel wat cynische opmerkingen te horen van met name aanwezigen die toch wel problemen hadden dat Commandant der Strijdkrachten Generaal Tom Middendorp in vol ornaat en met groot gevolg het paviljoen feestelijk opende. Dit gebeurt immers net in een periode dat Defensie politiek in zwaar weer zit omwille van bezuinigingen, en het debacle in Srebrenica ligt 21 jaar na dato nog steeds vers in het geheugen. De architectuurbiënnale leek gekaapt door Defensie om de vredesmissies een artistiek gezicht te geven en te tonen dat de architectuur van het kamp ook schoonheid in zich draagt. (Zelfs Arnon Grunberg moest bekennen dat een tank bijna even mooi is als een goedgeschreven novelle – hij was tot tweemaal toe embedded in het Nederlandse leger op vredesmissie in Afghanistan.)

Opportunisme is niet het alleenrecht van militairen, maar ook eigen aan de architectuur. Met BLUE lijkt Het Nieuwe Instituut een perspectief te openen voor ‘embedded architects’. In het voorwoord van de catalogus beschrijft directeur Guus Beumer een beleidswissel bij Cultuur waarbij de architectuurpraktijk gevat wordt in een ‘Club Sandwich’ van experiment, economie én urgentie. Of anders gezegd: de algemene crisis in Nederland treft de architectuurpraktijk hard en drijft architecten om hun creatieve industrie uit te breiden met een (nog meer) sociaal bewustzijn.