Vijf architectenteams – Benthem Crouwel Architecten, Cruz y Ortiz, DRDH / Happel Cornelisse Verhoeven, Kraaijvanger en Search – presenteerden onlangs hun ontwerpvisie voor de verbouwing van Museum Arnhem. Dit was niet alleen bijzonder voor het publiek, dat de ontwerpers een staande ovatie gaf, maar ook voor de architecten zelf, die voor het eerst de kans kregen elkaars ontwerpen te zien. De winnaar van de ontwerpwedstijd is inmiddels bekend.
Er is één duidelijke overeenkomst tussen de ontwerpen van de teams en die lag al besloten in de opgave: het uitbuiten van de prachtige locatie, hoog op de stuwwal met uitzicht over de Rijn.
Een paar jaar geleden zou Museum Arnhem nog verhuizen naar het nieuw te bouwen cultuurcluster Arta dat de binnenstad van Arnhem een oppepper moest geven. Maar na de gemeenteraadsverkiezingen van 2014 ging de ontwikkeling van Arta niet meer door en dat betekende dat het Museum Arnhem zou blijven waar het zat. Hoewel de nieuwe locatie zo zijn voordelen had, heeft de oude dat ook: de locatie met het uitzicht is fenomenaal en het oudste deel van het museum, oorspronkelijke als herensociëteit gebouwd, is het behouden waard. Zoals Bjarne Mastenbroek (Search) het verwoordde tijdens de presentatie: ‘In nieuwbouw is het heel lastig een sfeervol museumcafé te maken.’
Maar er zijn ook minpunten. Het gebouw voldoet niet meer aan de huidige museale wensen en eisen en het is te klein om het aantal bezoekers te trekken dat het museum graag zou willen. Ook is de zichtbaarheid van het museum vanuit de omgeving slecht. Het museum ligt even buiten de binnenstad, de routes erheen zijn niet helder en de entree ligt vanuit de meest gebruikte route (vanuit het station) net voorbij de bocht in de weg. Vanaf de weg Onderlangs, langs de Rijn, is het museum slecht zichtbaar en alleen bereikbaar via moeilijk begaanbare paden omhoog. Daarnaast worden de kwaliteiten van de ligging en de aanwezige beeldentuin niet genoeg uitgebuit. De opgave gaat daarom niet alleen over de verbouwing en uitbreiding van het gebouw, maar ook over de relatie tussen het gebouw, de museumtuin en de wijdere omgeving.
Karres en Brands landschapsarchitecten kreeg de opdracht een analyse te maken van de ontwikkelingsmogelijkheden van het Museum. De studie, met daarin een globaal programma en uitgangspunten voor de versterking van de ruimtelijke kwaliteit, vormde de basis voor de opgave van de architecten. Niet echt verrassend wordt in alle voorstellen het museumcafé dat ooit ook als tijdelijk gebouw bedoeld was, gesloopt. In de meeste voorstellen wordt ook de westelijke vleugel gesloopt of in ieder geval het grootste deel ervan.
In het voorstel van Benthem Crouwel Architecten blijft de kelderverdieping van de westelijke vleugel intact. De nieuwbouw is geheel bovengronds om de uitbreiding niet te duur te maken én omwille van de toegankelijkheid van het museum. Nadeel van dit voorstel is dat het zicht vanuit de tuin richting het westen niet open wordt gegooid. Door de nieuwe vleugel op te delen in drie stukken, creëert het bureau wel doorzichten, maar een echt weids uitzicht zal het niet worden. Het mooiste uitzicht beleef je vanuit het nieuwe gebouw.
Search en Kraaijvanger (i.s.m. krft en Kokke) laten alleen de laatste zaal van de westelijke vleugel staan. Naar hun oordeel is de Rijnzaal te mooi om te slopen. Search laat ook de kelderverdieping van de hele westelijke vleugel staan. Mastenbroek vindt dat dit een typisch geval is van ‘if it ain’t broke, don’t fix it’; hergebruik scheelt tenslotte geld dat nu elders ingezet kan worden. In de ontwerpen van Search en Kraaijvanger is het gat tussen oude sociëteit en Rijnzaal groot genoeg voor een weids uitzicht vanuit de museumtuin. Search maakt extra drama van het ‘afhakken’ van de Rijnzaal door dit duidelijk zichtbaar te maken in de gevel. DRDH / Happel Cornelisse Verhoeven en Cruz Y Ortiz (i.s.m. Laura Alvarez architecture) slopen ook de Rijnzaal en creëren zo de meeste openheid vanuit de museumtuin. Alle bureaus op Benthem Crouwel na kiezen ervoor het museale programma in nieuwbouw onder de grond te brengen. Door het hoogteverschil is de nieuwbouw van bovenaf niet of nauwelijks zichtbaar, maar van onderaf wel; daar steken de volumes in meer of mindere mate uit de helling.
Een van de wensen was het museum zichtbaarder te maken. Search doet dat vooral aan de Utrechtsestraat en zet het gebouw ‘met de tenen op de stoep’. De entree komt op de kop van de oostelijke vleugel van de sociëteit. Mastenbroek zegt het belangrijk te vinden dat een gebouw zich voegt in de omgeving en zelf niet te veel aandacht opeist. De ondergrondse uitbreiding heeft daarom een golvende vorm, die zich voegt naar de stuwwal en rond de wortels van de bomen. Doordat het volume op twee plaatsen flink uit de helling naar voren komt, manifesteert het gebouw zich toch vrij opvallend aan het Onderlangs.
Benthem Crouwel maakt het gebouw zichtbaar aan de Utrechtsestraat door het nieuwe volume aan de westzijde verder naar voren steken. Nadeel hiervan is dat weinig bezoekers het museum vanuit deze kant benaderen. Doordat het nieuwe volume bovengronds is en uitsteekt over de helling wordt het gebouw beter zichtbaar vanaf het Onderlangs. Centraal in de koepel komen de entrees, een aan de voorkant, de ander aan de achterkant voor de mensen die vanuit de beeldentuin het museum benaderen.
Voor Kraaijvanger is de entree aan het Onderlangs juist heel belangrijk. Ze maken er een bijzonder moment van met een ‘Artpark’ onderaan de steilwand. Dit Artpark met een slank entreegebouw dat uit de helling naar voren buigt, vormt het besluit van de ‘Cultuurallee’, een route die voert langs een reeks culturele gebouwen, waaronder de Eusebiuskerk, Showroom Arnhem, Rozet, het gebouwencomplex van Artez en in hun ontwerp nu ook een ’nieuw museum aan de Rijn’. Als dit plan wordt uitgevoerd zal niemand het museum nog ongezien voorbijrijden. Maar de gemeente ontkomt er dan ook niet aan om de Cultuurallee ook echt vorm te geven. Deze lijn bestaat nu alleen nog op papier en wordt nog door niemand als route ervaren, laat staan als allee. De hoofdentree van het Kraaijvangers museum blijft overigens aan de Utrechtsestraat. De ondergrondse expositieruimte piept hier met een oog boven de grond uit om de aandacht van de bezoekers aan deze kant te trekken. In de koepel komen de bezoekers van bovenlangs en onderlangs bij elkaar om een kaartje te kopen. Dan pas gaan ze samen naar beneden om van de expositie te bekijken.
DRDH / Happel Cornelisse Verhoeven Architecten zijn wars van grote gebaren. Hun ontwerp heet niet voor niets ‘Intense Absence’. De entree van het museum verplaatst het bureau slim naar de achterkant van de koepel, die na analyse van de situatie beter zichtbaar bleek vanaf de Utrechtsestraat dan de voorkant. Om de entree nog beter zichtbaar te maken is alleen een logische route nodig die de grootste stroom bezoekers uit de richting van het station naar de entree brengt. Dat doet DRDH/HCVA via een langgerekt, verstaffeld entreeplein, dat de museumtuin als het ware opent voor de bezoeker. Deze komt vervolgens de centrale koepel binnen en daalt dan af naar de nieuwe, ondergronds gelegen museale ruimten: een uitgestelde geënsceneerde route naar de tentoonstellingszalen waar aan het einde een prachtig uitzicht wacht. De oude sociëteit, zoals Ninke Happel het mooi noemde ‘een plek voor geoorloofde uithuizigheid’, is in het plan weer een trots icoon bovenop de heuvel; het nieuwe deel is, op een paviljoen na, intens afwezig in de tuin.
Cruz Y Ortiz zochten duidelijk naar balans tussen zichtbaar en onzichtbaar. Ze situeerden het gros van de gevraagde expositieruimte onder de grond en markeren de plek slechts met twee kleine paviljoens. De paviljoens zijn met elkaar verbonden door een half ondergronds volume met daarin een ‘free ticket area’, waar iedereen van kan genieten van het uitzicht. Een van de paviljoens is het entreepaviljoen, waar je komt door een wandeling door de tuin, zowel van beneden als van bovenaf. Het ontwerp van Cruz Y Ortiz sluit aan op de symmetrische vorm van de oorspronkelijke sociëteit en straalt hierdoor eenvoud en eenheid uit. Net als in het ontwerp van DRDH / Happel Cornelisse Verhoeven is er sprake van een geënsceneerde route. Deze keer kom je echter van de andere kant: eerst de tuin, dan entreepaviljoen aan de rand van de steilwand, dan via een ondergrondse gang naar het meest spectaculaire deel van het oude gebouw: de koepel.
Alle ontwerpers benutten het uitzicht, bij de een vooral vanuit het gebouw en bij de ander vooral vanuit de tuin. Hoe meer er ondergronds gebeurt, hoe minder bovengronds nodig is, maar ook hoe minder van het gebouw te zien is vanuit de omgeving. Hoeveel moet je doen om bezoekers te laten zien waar de entree is, zowel vanaf boven als vanaf het Onderlangs? Ieder voorstel laat wel een beetje zien vanaf het Onderlangs, maar bij de een is dat subtiel, bij de ander een duidelijke markering of zelfs een belangrijke entree. Deze laatste twee opties verbijzonderen de plek, maar kunnen ook te veel gebouw zijn op de enige plek in Arnhem waar de stuwwal zich zo duidelijk manifesteert: als een onbebouwde steilwand. De beoordelingscommissie zal moeten afwegen wat ze het belangrijkst vindt. Welke ontwerpvisie ze ook kiezen, het wordt hoe dan ook bijzonder.
En dat brengt de gemeente op de volgende opgave: hoe komen al die extra bezoekers bij dit bijzondere gebouw? Arta was nog ingebed in een stedenbouwkundig plan voor de zuidelijke binnenstad; de uitbreiding van het museum is dat niet. Om het nieuwe museum echt tot zijn recht te laten komen is het nodig de Cultuurallee (voorstel Kraaijvanger) ook echt vorm te geven en misschien kan een geënsceneerde route (voorstel DRDH/HCVA) al bij het station beginnen. Pas als deze routes goed zijn, krijgt het museum een volwaardige plek in de stad. Een plek die mensen naar zich toe lokt, voor een tentoonstelling of gewoon om van het formidabele uitzicht te genieten.
Aanvullend bericht: Op 27 juni heeft de beoordelingscommissie besloten de opdracht te gunnen aan Benthem Crouwel. Uit het juryrapport: “Een strip met losse zalen en verbindende tussenruimtes biedt pauzemomenten, een prettige blik op de beeldentuin en mooie vergezichten, belevenissen die het museum graag ziet. In tegenstelling tot de ondergrondse varianten in andere visies is het uitzicht hier grootser doordat de kijker hoger op de stuwwal staat. Het unique selling point van het museum, de mooie plek in het landschap met unieke vergezichten, wordt zo maximaal benut.
De openbaar toegankelijke trap die de strip van oost naar west als het ware doorboort, biedt het publiek een venster op de rivier zoals de Rijnzaal dat nu doet. De jury noemt dit een bijzonder goede vondst.
“Bij een uitwerking moet goed worden gekeken naar de mate waarin het gebouw over de rand van de stuwwal steekt, naar de grootte en positie van de openingen in de strip en welke materialen worden gebruikt.”
Klik hier voor het juryrapport.