Het eens zo gesloten Marineterrein in Amsterdam wordt stap voor stap ontwikkelt tot een nieuw stukje stad. Er is de laatste jaren veel gebeurd. Waar eind 2011 nog nieuwsgierig verslag werd gedaan over een geheimzinnig enclave in de stad, werd het eind 2013 duidelijk dat het terrein echt bij de stad zal gaan horen.
Sinds het tekenen van de bestuursovereenkomst op 3 december 2013 is de gefaseerde transformatie van het terrein gestart. Een tijdelijke brug is aangelegd richting het stationsgebied en een bescheiden gedeelte van de veertien hectaren is inmiddels toegankelijk voor publiek, waaronder de Voorwerf en de Kade. Mondjesmaat komen meer ruimtes en gebouwen vrij die worden verhuurd of tijdelijk worden ingezet voor activiteiten. In de vrijgekomen gebouwen zijn momenteel al ruim twintig organisaties gevestigd, waaronder – onvermijdelijk – diverse start-ups, een pension en een dependance van de Rietveld Academie. Laatste aanwinsten zijn restaurant Scheepskameel en een vestiging van het Londense Makerversity – een organisatie die start-ups en jonge professionals in de maakindustrie ondersteunt. Na het vertrek van de EU-top gaat de derde fase van de transformatie in, maar echt spannend is fase 4: in juli 2018 zal defensie het terrein grotendeels hebben verlaten en wordt alles overgedragen aan de stad.
Om het proces in goed banen te leiden is Bureau Marineterrein ingesteld – een projectbureau van Rijk en gemeente. Bureau Marineterrein begeleidt het geleidelijke publiekelijk maken van het terrein en is verantwoordelijk voor de tijdelijke ontwikkelingen en het richting geven aan de verdere toekomst van het Marineterrein. Onlangs gaven Liesbeth Jansen en Thijs Meijer, respectievelijk directeur en projectmanager van het projectbureau, een lezing over de transformatie. Liesbeth Jansen is vooral bekend en alom gerespecteerd door haar achttien jaar lange inzet voor het Westergasterrein, dat onder haar leiding transformeerde naar een bijzonder en geliefd stukje Amsterdam. Vergelijkingen met het Westerpark liggen dan ook op de loer.
Genoeg algemene informatie: interessanter is te kijken op welke manier het Marineterrein zich ontwikkelt in een tijd dat een top-down benadering passé lijkt te zijn. In de bestuursovereenkomst wordt gesproken van een ‘geleide organische ontwikkeling’. Het projectbureau spreekt liever van een dynamische ontwikkeling die zij duiden met de term ‘agile’. Inspiratie vonden ze in de creatieve industrie. Niet statisch maar adaptief luidt de strategie; constant worden tijd en geld, waarden en functies afgewogen. Hun opdracht is een zoektocht naar de betekenis en waarden van het gebied en maakt het Marineterrein tot één living lab, aldus Jansen onlangs in een interview. Inmiddels zijn er drie waarden geformuleerd (vernieuwing, verbinding, focus) als mede vier thema’s (tech, sport, duurzaamheid, water). Inspiratie hiervoor werd gevonden in het maritieme erfgoed: de werf van het Marineterrein gold in de Gouden Eeuw als de meest innovatieve scheepswerf van zijn tijd. Het projectbureau wil de gekozen waarden vermeerderen en uitbouwen, in plaats van louter naar één eindbeeld toe te werken. Een voorbeeld van de zoektocht van het projectbureau is de verhalenbundel ‘Het land binnen de muren’ dat, samen met prachtige portretfoto’s, helpt om de betekenis en de identiteit van het terrein te ontdekken.
Tijdens de lezing op de Academie van Bouwkunst werd aan het publiek de vraag gesteld wie er tegen een adaptieve, organische ontwikkeling is en liever één big plan voor het terrein ontwikkelt ziet worden? Niemand in de zaal was hier op tegen. Ook ik hield me stil. Maar hoe sociaal wenselijk is dit antwoord eigenlijk? De werkwijze, agile, klinkt als uitermate passend bij de huidige tijd – een wereld die maar door draait en de onvoorspelbare dynamiek van de stad. Echter, gedurende de lezing en het rommelige debat dat daarop volgde, brokkelde die haast vanzelfsprekende eenstemmigheid langzaam af. En achteraf beschouwd was dit niet eens zo verassend, want de geschetste zoektocht oogt door de precisie stug en geheimzinnig.
Als we allereerst nauwkeuriger kijken naar de term agile, een woord uit het Latijn. Agile betekent niet enkel behendig of lenig, maar ook rap, vlug, beweeglijk. Zo niet bij het projectbureau. De slow-benadering van het projectbureau is moedig, maar lijkt niet de energie te generen die wel te verwachten is bij de gebiedsontwikkeling van een stukje Amsterdam dat na 360 jaar vrij komt voor transformatie. Neelie Kroes, als speciaal gezant van StartupDelta, hekelde in Vrij Nederland al het gebrek aan reuring op het terrein. De roep om wél snel over te gaan tot bouwen is enigszins te begrijpen. Waar het Westergasterrein vol stond met een coherente verzameling monumentale panden, is het fysieke cultureel erfgoed op het Marineterrein minimaal. Aan het gebrek aan aandacht vanuit de stad ligt het niet. Liesbeth Jansen ontving de afgelopen jaren honderden ideeën van mensen die iets willen met of op het Marineterrein. Een stadsstrand, een reuzenrad, een voetbalclub, een jachthaven en ga zo maar door. Inmiddels zijn er tientallen plannen, analyses en rapportages gemaakt voor het terrein. Van kavels in stroken langs nieuwe grachten tot forse bouwblokken en van de herhuisvesting van de rechtbank tot torenhoge landmarks. En wat gebeurt er eigenlijk met al deze input, juist met de initiatieven van onderop – vanuit de stad?
Dat brengt mij bij het tweede twijfelpunt. De transformatie is ongetwijfeld in goede handen bij het projectbureau – maar hoe open en transparant is het proces eigenlijk? Als we de vergelijking weer trekken met het Westerpark zien we een opmerkelijk verschil. Aan de ontwikkeling van het Westerpark gingen decennia van buurtactivisme vooraf. Bij het Marineterrein wordt juist naarstig gezocht naar input van jonge, betrokken buurtbewoners. Waar het Westerpark een plek van en voor iedereen is, ligt bij het Marineterrein enclavevorming (wederom) op de loer. Ondanks een adaptieve houding is de doelgroep van het terrein al grotendeels vastgesteld en wordt dit in stand gehouden door een zeer strikt toelatingsbeleid voor nieuwe huurders. Pech dus voor het merendeel van de maar liefst vijfhonderd (!) belangstellende huurders. Bovendien wordt er ook expliciet ‘nee’ verkocht tegen amusement, entertainment en initiatieven zoals festivals.
Is de nu gekozen werkwijze voor het Marineterrein wel de meest wenselijke? Het vraagt in ieder geval van de stad om geduld te hebben. Dat kan nooit slecht zijn, de ontwikkeling van het Westerpark geschiedde ook niet in een paar jaar tijd. Met dit verschil, iedereen wist wel waar aan gewerkt werd, én wat het beoogde eindresultaat moest zijn, programmatief en misschien nog wel belangrijker, kwalitatief. Het democratisch karakter met betrekking tot de invulling van het Marineterrein laat momenteel te wensen over. Dit werd ook langzaamaan merkbaar op de bijeenkomst op de Academie. Het collectieve enthousiasme in de stad (én bij ontwerpers) wordt getemperd. De gekozen ontwikkelingsrichting is enerzijds wel adaptief en dynamisch, anderzijds wordt van bovenaf bepaald wie er wel en niet ruimte en tijd krijgt op het terrein. Na eeuwen van geheimzinnigheid is het terrein hier nog steeds niet van verlost.
Een interessant voorstel voor het Marineterrein dat deze geheimzinnigheid openbreekt én aan de kaak stelt is een ontwerp dat in het kader van Volksvlijt 2056 werd gemaakt. In het ontwerp ‘Diaspora’ van een groep studenten van de Academie van Bouwkunst Amsterdam wordt het Marineterrein deels onder water gezet en verandert het terrein in een ‘anarchistische haven’. Het nieuwe gebied vormt een arena voor ontmoeting en menselijke interactie waarin de donkere kant van de geschiedenis wordt onthult en de stad een meer inclusieve toekomst wordt voorgelegd. De scheepswerf van het Marineterrein gold vroeger dan wel als innovatief en vooruitstrevend, aan het maritieme verleden kleven ook gebeurtenissen die een stad niet trots maakt.
Waar moeten we naar toe? De identiteit en de ‘leesbaarheid’ van het Marineterrein kunnen natuurlijk worden vergroot door de geformuleerde waarden en thema’s ruimtelijk te vertalen en te etaleren. Maar belangrijker is om een plek te maken waar ruimte is voor ideeën en initiatieven uit de stad en waar het enthousiasme uit de stad een podium krijgt.
Sociale wenselijke begrippen als ‘organisch’ en ‘adaptief’ doen het goed bij bestuurders en projectbureaus, maar het mag op het Marineterrein wel wat radicaler. Daarvoor moet het terrein na de te verwachten sloop van bebouwing vanaf juli 2018 zo open mogelijk blijven; vrij voor invulling en interpretatie. Ondanks de behoefte aan woningruimte is Amsterdam in deze tijd misschien wel meer gebaat bij een freespace, zoals Lebbeus Woods ze eens definieerde. Vrijeruimtes die ruimte geven aan het debat over democratisering, toekomst, openbaarheid, emancipatie, diversiteit en de verhouding van bewoners tot de stad. Een vrijeruimte die permanent ruimte biedt voor tijdelijkheid. Juist in een stad die worstelt met haar eigen succes en waar scheidslijnen in de samenleving steeds zichtbaarder worden.
Het terrein wordt dan geen over-geanalyseerde plek waar de lucky few zich mag vestigen, maar metamorfoseert in een eigenwijs en open park waar van alles mag en kan. Dit ‘Marinepark’ vormt dan samen met het Vondelpark en het Westerpark een gelijkvormige driehoek in de stad: een plek voor ontspanning, een plek voor cultuur, en een plek voor debat. Dit unieke stukje stad krijgt gestalte en invulling vanuit de maatschappij – haaks op het zo gesloten verleden. De zoektocht naar de toekomst van het Marineterrein wordt dan een zoektocht van en naar de identiteit van Amsterdam zelf.