Feature

Digitaal vakmanschap

In het laatste Jaarboek Architectuur in Nederland wordt gesignaleerd dat er vooral bij jonge bureaus een hernieuwde aandacht is voor de vakkennis over materiaal en verwerkingstechnieken. Booosting houdt zich daar al ruim 25 jaar mee bezig en organiseerde onlangs een bijeenkomst over ‘digitaal vakmanschap’. Over doel en middelen.

Frank Gehry’s Dr Chau Chak Wing Building, Sidney (2015) – foto Lesley Parker

In tegenstelling tot de recente aandacht voor wat je ‘authetieke’ materialen zou kunnen noemen – baksteen – richt Booosting zich op het bij elkaar brengen van de vakkennis van architecten, ingenieurs en producenten rond ‘cutting edge’ constructie- en productiemethoden: glas, staal, parametrische technieken, composieten, etc.

De bijeenkomst Digitaal Vakmanschap in de Architectuur bestond uit twee delen. In het eerste deel werd  verslag gedaan van een workshop waaraan drie teams van architecten en constructeurs hadden deelgenomen. Die workshop was een oefening in de mogelijkheden van digitale productiemogelijkheden.
De opgave was een ruimtelijk constructie te maken uit een blok schuim met een op een robotarm gemonteerde, en daarmee digitaal aanstuurbare, hete draadsnijder. Alle teams hadden gebruik gemaakt van de mogelijkheid om op een ‘eenvoudige’ manier complexe vormen te snijden. Één team was niet verder gekomen dan alleen dat: een als (schaalmodel van een) bushokje gepresenteerde holte. De twee andere teams hadden zich een aanvullende randvoorwaarde opgelegd: geen restmateriaal. Deze randvoorwaarde bleek meer invloed te hebben op het resultaat dan de voorgestelde techniek en waren daarmee een stuk interessanter. Beide teams hadden de techniek gebruikt om een complex ruimtelijk object te maken uit verschillende ‘geneste’ (= in elkaar vallende) onderdelen die uit het rechthoekige blok gesneden was. De digitale techniek was door hen dienstbaar gemaakt aan een ‘hogere’ ambitie.

ONL, H2O EXPO +6°C zoutwaterpaviljoen, Neeltje Jans (1997)

Het tweede deel van de middag, bestond uit lezingen waar ‘dienstbaarheid’ direct of indirect de rode draad was; welk ‘hoger’ doel dient de (digitale) techniek nu eigenlijk?

Salomé Galjaard (Arup) presenteerde haar onderzoek naar het 3D printen van een stalen constructieve knoop. Is deze knoop, waarvan er 1600 varianten zijn, zo te optimaliseren zodat deze slimmer en veel lichter te produceren is? Met software die precies op de krachtenstroom het minimaal noodzakelijk materiaal berekend, ontstonden fantastische ‘organische’ vormen met maar een kwart van het materiaal en dus gewicht van het oorspronkelijke ontwerp. Dus ja, het kan. Maar of het daarmee ook wenselijk is? Galjaard vroeg zich dat hardop af. Want hoewel als object bijzonder en in zijn eigenzinnigheid ‘mooi’, was de knoop als onderdeel van de hele constructie qua vormgeving,“niet zinvol”. De knoop an sich was optimaal, maar in de context waar hij toegepast werd niet. Galjaard stelde zich de vraag waar dat intuïtieve maar negatieve oordeel op gebaseerd was. Roept de nieuwe techniek misschien een nieuw idee van ‘mooi’ op waar we nog aan moeten gaan wennen? Is het een nieuw vorm-idee dat zich slecht verhoudt tot de ‘oude’, bekende en vertrouwde vormen waarmee de constructie als geheel is ontworpen? De antwoorden op haar eigen vragen, moest zij nog schuldig blijven.

Salomé Galjaard, stalen constructieve knoop – © Arup/Davidfotografie

Maurice Nio (Nio architecten) bekend van ‘blob’-vormige werk zoals zijn bushalte in Hoofddorp, plaatste het werken met digitale technieken in een voor mij onverwacht  romantisch en artistiek kader. Hij zet digitale technieken in om op basis van ruimtelijke spelregels en vormgevingsspelregels, complexe ruimtelijke ordeningen te generen. De digitale rekenkracht wordt niet per se ingezet voor ‘efficiëntere’ of ‘slimmere’ architectuur, maar om een vrije ruimtelijkheid te genereren.
Zijn eigen oordeel en sturing blijft altijd maatgevend. Nio volgt niet ‘slaafs’ de output, maar manipuleert die achteraf nog handmatig als het nodig is om het beoogde doel te realiseren. De digitale rekenkracht is een middel, in dienst van een (artistiek) doel. Als architect geeft hij de kaders aan waarbinnen de digitale rekenkracht wordt ingezet. Daarmee definieert hij als architect precies dat kader wat de verbinding met de context maakt, precies dat kader dat Galjaard in haar studie niet mee had genomen, en miste.

In een kritisch, humoristisch, met prettige zelfspot en scherpe observaties gelardeerd verhaal gebruikte Marcel Bilow (hoofd Buckylab TU Delft) 3D printen als kapstok om een breder punt over digitale technieken te maken. Anders dan de ‘revolutionaire’ sfeer rond 3D printen in Nederland suggereert, is deze techniek niet nieuw. Bilows oma draagt bijvoorbeeld al jaren 3D geprinte, op maat gemaakte gehoortoestellen. In China worden al appartementengebouwen van vier verdiepingen geprint. Die worden overigens wel ‘gewoon’ gestuct en van krullen en versieringen voorzien, want dat schijnt een Chinese huizenbezitter te willen. Waarmee Bilow wil zeggen: 3D printen is er al veel langer en wordt, ook al in de bouw, ingezet, maar wel heel gericht: om voor een goede prijs efficiënt te kunnen produceren, gericht op een specifieke vraag. Dat kan een oorstuk van een gehoortoestel zijn, maar ook een snel 3D geprint casco van een gebouw.
In de hype van 3D printen en digitale technieken in bredere zin, lijken doel en middel te zijn omgedraaid. De sexy (digitale) techniek wordt als antwoord geponeerd waar de vraag vervolgens bij gezocht wordt. Bilows verhaal was een pleidooi voor nuchterheid: benader digitale techniek vooral als gereedschap, potentieel krachtig, precies en efficiënt, maar altijd als één van vele gereedschappen. Niet het gereedschap moet centraal staan maar de opgave waar aan gewerkt moet worden. Vanuit dat bewustzijn moet er gezocht worden naar het gereedschap dat het beste werkt om die opgave aan te pakken.

Nio, Touch of evil, Pijnacker (2004) – foto Hans Pattist

Wat die opgave is kwam tijdens de bijeenkomst niet uitgebreid aan de orde. Booosting stelt dat die opgave duurzaam/circulair produceren is, en ‘mass customisation’ (maatwerk voor de massa). Digitale technieken kunnen er, bleek die middag, zeker bijdragen om die opgave op te pakken.
Tegelijkertijd toonde de middag onbedoeld (?) aan dat zonder breder kader de antwoorden op die opgaven niet vanzelf een passend onderdeel van onze leefomgeving worden, zoals Galjaards twijfel over de uitkomsten van haar eigen onderzoek toont. Je kan stellen dat Booosting de opgave te smal formuleert of zich onvoldoende rekenschap geeft van de (ruimtelijke) context waarin die opgave speelt om tot echt relevante antwoorden te komen. De vraag naar het hoe en wat van dat bredere kader, werd dan ook niet besproken. Één ding werd wel duidelijk: dat kader gaat ook over vormgeving, of misschien zelfs wel vooral over vormgeving. Vormgeving in brede zin: als de verbinding tussen deel en geheel, gebouw en stad, bouwdeel en gebouw. Zo gezien hebben architecten een belangrijke, misschien zelfs wel cruciale rol in het bepalen van dat kader waarbinnen de techniek steeds meer een betekenisvolle plek in onze leefomgeving krijgt. Wanneer gaan we het daar over hebben?