Opinie

De Klushuizen: leren van een experiment dat beleid werd

November is het precies tien jaar geleden dat het Wallisblok, het eerste Klushuizen-experiment in Rotterdam, officieel van start ging. Een terugblik op het proces waarin een experiment uitgroeide tot instrument en gangbaar beleid; een proces dat ons veel kan leren over de veranderende rol van de gemeente in kleinschalige, stap-voor-stap stadsontwikkeling waarbij geen enkele actor duidelijk de leiding heeft.

het Wallisblok – foto © Jeroen Musch

De start van een experiment
Aan het begin van de jaren 2000 lag Rotterdam er anders bij dan nu. Op de landelijke veiligheids- en woonindexen bungelde de stad onderaan en zeker Spangen scoorde zeer slecht. De wijk was al jaren hevig in verval en had te kampen met drugsoverlast, criminaliteit, illegale bewoning en veel andere sociaal-economische problemen. Het roer moest radicaal om, vond het toenmalige stadsbestuur bestaande uit Leefbaar Rotterdam, CDA en VVD. Zero Tolerance-gebieden werden aangewezen, veiligheidsteams trokken de wijken in, preventief fouilleren werd normaal en stadsmariniers dienden voor nieuwe verbindingen tussen burgers en stadsdiensten. Daarnaast moest de woningvoorraad drastisch worden aangepast om de stad aantrekkelijk te maken voor hoogopgeleide veelverdieners.

In sommige wijken, zoals de Crooswijk, ging dit ruimtelijke beleid gepaard met flink wat sloopgeweld, maar in Spangen werd noodgedwongen voor een behoedzamere aanpak gekozen. Spangen stond immers bekend om zijn beroemde tuinstad-ontwerp en enkele architectonische hoogstandjes waaronder het Justus van Effenblok. De bouwblokken werden daarom één voor één bekeken en aangepakt; het vervallen Wallisblok zou worden gesloopt. Het in handen krijgen van het Wallisblok bleek echter een moeizaam proces. Toen de gemeente slechts 60% van het blok kon onteigenen, ontstonden er twijfels of slopen wel de juiste aanpak was. Zou de gemeente het blok niet kunnen renoveren? Of nog beter, zouden de toekomstige bewoners dat niet zelf kunnen doen? De Klushuizen-aanpak was zo ontstaan.

Met “Rotterdam geeft huizen gratis weg” wist het experiment in 2005 flinke media-aandacht te genereren. Geïnteresseerden uit heel het land kwamen op het Klushuizen-project af, aangetrokken door het idee van het gratis cascohuis, maar ook door de enorme architectonische vrijheid die gepaard leek gaan met het experiment. Toen de condities en voorwaarden voor deelname bekend werden (een gemeenschappelijk ontwerp- en bouwproces, gemeenschappelijk eigendom en een verplicht investeringsbedrag per woning) haakten velen  weer af. Uiteindelijk bleef er een groep van 36 huishoudens over en in november 2006 ging het project officieel van start.

het Wallisblok – foto © Jeroen Musch

Van experiment naar instrument
Het eerste Klushuizen-project was collectief. De speciaal opgerichte bewonersvereniging (De Dichterlijke Vrijheid) was verantwoordelijk voor het ontwerpproces, de renovatie van de bouwconstructie, de collectieve hypotheek en de inrichting van de gemeenschappelijke tuin. Dit zou gaan gebeuren onder begeleiding van een architectenbureau (Hulshof Architecten) en een procesbegeleidingsbureau (Urbannerdam), met de gemeente als hoofdverantwoordelijke en de woningbouwcorporatie als financiële achtervang. Het Wallisblok werd herverdeeld in individuele woningen en appartementen, aan de hand van de wensen en financiële mogelijkheden van de bewoners. Dit resulteerde in uiteenlopende woningplattegronden en -doorsnedes: groot, klein, verticaal, dan wel horizontaal georganiseerd. De werkzaamheden aan de individuele woningen werden door de bewoners zelf uitgevoerd of dan al niet door een collectief aangestelde aannemer. In september 2007 werd het project feestelijk opgeleverd in het bijzijn van de toenmalige burgemeester Ivo Opstelten.

Zowel de gemeente Rotterdam als het toenmalige ministerie van VROM zagen de potentie van de Klushuizen-aanpak om jonge, creatieve stedelingen en hun gezinnen aan te trekken. De aanpak werd geformaliseerd tot een officieel instrument voor stadsvernieuwing, gesteund door  ISV-gelden (Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing). Binnen de gemeente werd zelfs een speciaal team opgericht dat op zoek ging naar geschikte panden en geïnteresseerde bewoners(groepen).
Wel werd het nodige aangepast aan het officiële instrument ten opzichte van het Wallisblok-experiment. De verbeteringen in fundering en bouwconstructie werden voortaan door de gemeente uitgevoerd, alvorens het pand in de verkoop te zetten. Woningen werden niet meer ‘gratis’ weggegeven, maar tegen lage prijzen verkocht met een renovatieverplichting. De collectieve aanpak kwam steeds meer te vervallen. Alleen bij het zogenaamde ‘sociale vastgoed’ – voormalige scholen, kerkgebouwen, buurthuizen – werd nog een collectief ontwerp- en bouwproces ingezet. Bij de meeste projecten werd echter al snel gekozen voor een individuele aanpak waarbij huishoudens, in één-op-één overleg met door de gemeente aangewezen architecten, de panden renoveerden. Weliswaar soms een hele straat tegelijkertijd, maar vaker individuele panden verspreidt over de hele stad. In vergelijking met het collectieve besluitvormingsproces van vaak onervaren bewonersgroepen werd deze aanpak door de gemeenste als effectiever en sneller ervaren, en het zou nog steeds jonge, creatieve mensen naar de mindere stadswijken lokken. Uiteindelijk werden er gedurende de afgelopen tien jaar maar liefst 400 individuele woningen gerealiseerd volgens de Klushuizen-aanpak.

De Klushuizen-aanpak raakte in Rotterdam steeds gangbaarder. Bij vervallen panden wordt tegenwoordig standaard eerst een Klushuizen-aanpak overwogen, voordat tot sloop besloten wordt. Het Klushuizen-team is echter opgeheven, het gemeentelijk sociaal vastgoed verkocht en verklust: de gemeente werkt nog slechts met een ‘zelfbouwmakelaar’ die verschillende geïnteresseerde partijen met elkaar in contact brengt. In de gemeentelijke Woonvisie 2030 wordt in vrijwel alle wijken van de stad de Klushuizen-aanpak als manier gezien om aantrekkelijke woonmilieus te creëren. De gemeente ziet zichzelf echter niet meer als leidende partij en laat de Klushuizen-aanpak inmiddels graag over aan professionele ontwikkelaars en woningbouwcorporaties die op deze manier hun vastgoed verkopen en de variant ‘klushuur’ hebben ontwikkeld.

het Wallisblok – foto © Jeroen Musch

Indertijd wist de gemeente met de sterke, proactieve interventie van Klushuizen een aanpak te introduceren die de stedelijke vernieuwing naar een veel lager schaalniveau brengt en een veel grotere rol toebedeelt aan toekomstige bewoners. Coalities werden gesmeed tussen ondernemers, gemeente en woningbouwcorporaties om bewoners door dit proces van herontwikkeling te leiden. Deze aanpak bleek succesvol en kreeg opvolging door heel Nederland. De aanpak sluit dan ook goed aan op de huidige trend van stadsontwikkeling, waarbij samenwerking met burgers en stap-voor-stap ontwikkeling worden nagestreefd en burgerinitiatief toegejuicht.

Spin-off voor de wijk
In de nasleep van het Wallisblok-experiment veranderde er ook veel in Spangen zelf. Andere woonblokken kregen ook een Klushuizen-aanpak en er vond vernieuwing plaats in de wijk. De bevolkingssamenstelling van de wijk veranderde: meer hoger opgeleiden, hogere inkomens, gezinnen, en jonge creatieve stedelingen trokken de wijk in – helaas soms ook ten koste van de oorspronkelijke bewoners. De criminaliteit en overlast in de wijk verminderde en het historische en monumentale karakter van de wijk bleef behouden. Dit is uiteraard niet alleen toe te rekenen aan het Klushuizen-experiment, maar toch gaf de transformatie van het Wallisblok de eerste broodnodige impuls aan de wijk.

Zowel de gemeente als de woningbouwcorporatie hielden zich echter voornamelijk bezig met het vastgoed, het waren juist de bewoners van Spangen die zich over de buitenruimte gingen buigen. Toen de renovatie van het Wallisblok klaar was, inclusief de herinrichting van de gezamenlijke binnentuin, richten een aantal bewoners hun aandacht naar buiten. Het plantsoentje tegenover het Wallisblok kwam in zelfbeheer. Op het Bellamyplein en aan de Spaansebocht verschenen groentetuinen en –kassen, door en voor bewoners. De stadsherder werd gevraagd het gras op de dijken en de plantsoen kort te houden, als alternatief voor mechanisch maaien door de gemeentelijke groendienst. Om deze initiatieven tot stand te brengen waren aanzienlijke inspanningen nodig om de juiste partijen te overtuigen en mee te laten werken. Uiteindelijk gaf de woningbouwcorporatie financiële steun voor de oprichting van Natuurlijk Spangen, waardoor de verschillende, door bewoners geïnitieerde, groenprojecten onder één noemer kwamen te staan. Daaruit ontstond vervolgens weer de politieke vertegenwoordiging in de gebiedscommissie: WIJ Delfshaven.

Een dergelijke spin-off ontstond op meerdere plekken waar de Klushuizen-aanpak werd toegepast, zeker in Rotterdam West waar het merendeel van de collectieve Klushuizen plaatsvond en waar soms hele straten tegelijkertijd werden opgeknapt. In Rotterdam Noord en Zuid werd echter vaker de keus gemaakt voor een individuele aanpak waarbij slechts één pand of zelfs een verdieping als klushuis werd aangeboden. Dit leidde in veel gevallen tot het gelijk trekken van de kwaliteit van een woning ten opzichte van de aanpalende panden, maar tot weinig collectieve spin-off voor de rest van de wijk. Natuurlijk waren burgerinitiatieven nooit de inzet van de Klushuizen-aanpak, maar toch vragen wij ons af of de individuele aanpak van de Klushuizen niet de meerwaarde van het concept ondermijnt, die uit dit soort aanpakken voor gedeelde verantwoordelijkheid in stadsvernieuwing voort kan komen.

het Wallisblok – foto © Jeroen Musch

Leren van het experiment
Heeft de Klushuizen-aanpak daadwerkelijk iets veranderd in de manier waarop gemeenten aan stedelijke planning en stadsvernieuwing doen? De gemeente Rotterdam had weliswaar geen stedenbouwkundig plan opgesteld voor de herontwikkeling van Spangen en richtte zich in plaats daarvan aanvankelijk op het lokaal herontwikkelen door een grootschalig privaat of sociaal eigendom te transformeren naar kleinschalig privaat eigendom, voornamelijk in aangewezen probleemgebieden. Dat is zeker een verschil met de eerdere grootschalige praktijk van sloop- en nieuwbouw, en het Klushuizen-team binnen de gemeente ondervond dan ook veel hobbels in hun interactie met reguliere gemeentelijke diensten, beleid(sprocessen) en regulering zoals overdrachtsbelastingen, brandveiligheidsvoorschriften etc. Daarnaast vroeg de Klushuizen-aanpak ook een nauwkeurige afstemming met niet-institutionele, en meer onzekere partijen zoals de toekomstige bewoners. Uit deze ervaringen zijn lessen te leren die kunnen bijdragen aan de zoektocht van gemeenten naar manieren van samenwerking met burgers en stap-voor-stap ontwikkeling in stadsvernieuwing, en het faciliteren van burgerinitiatieven.

Stadsontwikkeling waarbij veel verschillende beleidsdoelstellingen, belangen en betrokken actoren op kleine schaal samenkomen, zoals bij de Klushuizen en burgerinitiatieven, leidt logischerwijs ook tot een ad-hoc ontwikkelproces. Nationale en lokale overheid, woningbouwcorporaties, bestaande bewonersorganisaties en initiatieven van nieuwe bewoners, allemaal hebben zij hun eigen belangen en agenda’s. De gemeente voelt de verantwoordelijkheid om al deze belangen te dienen en initiatieven te faciliteren, maar voelt zich naar eigen zeggen toch ongemakkelijk met de opportunistische manier van handelen die dit vraagt. Dat andere partijen al begonnen zijn met de aanpak van de openbare ruimte terwijl de gemeente daar nog beleid op moet ontwikkelen, voelt als een tekortkoming.

Het uit handen geven van de leiding over stedelijke vernieuwing en slechts mede-initiator, of  mede-ontwikkelaar te zijn in processen, waarbij geen enkele actor duidelijk de leiding heeft, is ook een hele uitdaging. Die verschuiving van belangen en verantwoordelijkheden, en het hebben (of krijgen) van een andere rol vraagt dan ook andere vaardigheden van de professionals dan alleen het uittekenen van een stadsplattegrond.
De tijd leert immers dat de klushuizenaanpak de stad meer heeft geleverd dan alleen het oplossen van lokale overlast of het aantrekken van hogere inkomens. Terwijl de individuele kluswoningaanpak bijdroeg aan het wegnemen van rotte plekken in de bouwblokken op Rotterdam Zuid of Noord, bleek de collectieve aanpak in voornamelijk West een veel grotere betekenis te hebben voor de buurt en/of wijk. De ervaring leert hier dat er alleen sprake van een duidelijk zichtbare spin-off voor de wijk ontstaat als er hele bouwblokken of straten in één keer worden aangepakt. Alleen dan is er een duidelijke verbetering van de ruimtelijke kwaliteit waar te nemen en ontstaan er verbanden tussen bewoners en bewonersgroepen die weer tot nieuwe initiatieven kunnen leiden – in tegenstelling tot een individuele aanpak ter wille van kosten- en proces-efficiëntie.

De kleinschalige, stap-voor-stap stadsontwikkeling die met de Klushuizen-aanpak werd geïntroduceerd, behoeft boven alles tijd, empathie, aandacht, geduld, en doorzettingsvermogen. Belangrijk voor stadsbesturen en gemeenten om dat in het achterhoofd te houden, zeker in tijden van aantrekkende markt en een hernieuwde bouwbehoefte.