Arjen Oosterman (hoofdredacteur Volume, oud jurylid Geert Bekaert-prijs) is het niet eens met de beslissing van de jury om de Geert Bekeart-prijs voor architectuurkritiek 2014-2016 uit te reiken aan Mark Minkjan voor zijn artikel ‘Het nieuwste gebouw op de Amsterdamse Zuidas is een plaatje – en niet veel meer dan dat’.
Wat er aan vooraf ging.
De jury selecteerde vijf teksten die ieder op zich tonen hoe kritiek op verschillende manieren verschijnt: als kritische houding, als kritisch onderzoeksresultaat, als journalistieke kritiek, als theoretische kritiek en als kritische analyse. De genomineerde teksten zijn in de ogen van de jury het beste voorbeeld van hun eigen genre. Ze tonen aan hoe belangrijk het is om vanuit een engagement te spreken en dat een kritiek kan en moet verbinden.
Over het winnende artikel schrijven ze in het juryrapport: “Hoewel de discussie over de betekenis van renderings voor het architectuurdiscours niet nieuw is, is dit artikel een poging om architectuur als vorm van beeldproductie te benaderen; architectuur als make-up voor het vastgoedmechaniek. De gekozen toon van het artikel heeft een lichtheid. De toon en de blik vallen naadloos samen.[…] Specifiek aan het artikel is de aarzeling in het betoog, die retorisch goed werkt in de zin dat het de lezer uitnodigt het geboden argument zelf verder door te denken. Uit het stuk spreekt boosheid, maar in de ogen van de jury openbaart zich hier de productieve boosheid van de criticus. Het artikel kent bovendien een fraaie verdubbeling; het is kritisch ten aanzien van de architectuur, maar eveneens ten aanzien van de media. Het artikel heeft duidelijk een snaar geraakt, gezien de vele reacties die het teweeg bracht en toont hoe opwindend kritiek kan zijn als het een productief perspectief weet te vinden.” (redactie)
Het volk wil (vast) ook wat – Arjen Oosterman
Oei, dat viel niet mee. We feliciteren Mark Minkjan met het binnenhalen van de GB Bokaal voor zijn inzending aan de tweejaarlijkse Geert Bekaertprijs voor architectuurkritiek (GBP), maar dat maakt de keuze van de jury nog geen overtuigende uitkomst van deze tweede aflevering. Minkjans stuk bindt de strijd aan met de oppervlakkigheid en verleidingsretoriek van de rendering. Concreet gaat het om een project van ontwikkelaar OVG voor de Amsterdamse Zuidas (Ravel Plaza) ontworpen door MVRDV, maar dat is niet meer dan een toevalligheid. Keuze zat als het om al te optimistische verbeeldingen van aanstaande realisaties gaat. We hoeven ons in dat opzicht ook allerminst tot de dag van vandaag te beperken. Al in de 19de eeuw leidde de verleidingskunsten van de perspectieftekening tot een verbod op toepassing hiervan bij prijsvragen. Het zou het zicht op de werkelijke kwaliteiten van het ontwerp benemen. In dat opzicht blijft het onduidelijk waarom juist dit project criticus Minkjans toorn opwekte. Laten we het op de toevallige samenkomst van een volle emmer en een druppel houden.
Emotie is een vruchtbaar vertrekpunt er eens goed voor te gaan zitten, maar dan is het zaak het uitgangspunt helder voor ogen te houden. Dat lukt maar matig in dit stuk. Minkjan verstrikt zich in de vermenging van een directe projectkritiek (is dit een goed ontworpen en wenselijk gebouwencomplex op die plek) en een beschouwing over de verleidingskunsten die ingezet worden bij het binnenhalen van zo’n opdracht. Zo gaat hij uitvoerig en omstandig in op het beoogde groene karakter van het project (letterlijk overwoekerd met beplanting op de plaatjes) als ook de voorgestelde openbaarheid, maar schrikt vervolgens van zijn eigen ongeloof en neemt herhaaldelijk gas terug door te stellen dat de toekomst moet uitwijzen of het misschien toch een goed gebouw blijkt te zijn. Het venijn zit in dit laatste aspect. De auteur heeft daar helemaal geen zicht op. De ingebrachte mitsen en maren zijn hoogstens impressies, onderbouwd wordt er niets. Uiteindelijk lijkt dat dan weer de kern van zijn kritiek: op basis van een beeld kun je zo iets ingrijpends als een gebouwcomplex niet beoordelen. Hij impliceert daarmee dat in de praktijk van gunning dat wel het geval is geweest. Maar nergens toont hij aan dat dit daadwerkelijk zo gelopen is.
Waar gaat dit over? Dat MVRDV lege hulzen maakt? Dat het op slinkse wijze via beeldverleidingskunsten aan zijn opdrachten komt? Dat projectontwikkelaar OVG de media bespeelt? Dat de gemeente Amsterdam zich een oor laat aannaaien? Dat het volk verlakt wordt waar het bij staat? Als het onderwerp van gesprek niet duidelijk is, blijft de kritiek hangen.
Waar de eerste GBP de mogelijkheid van architectuurkritiek als kwestie centraal stelde, heeft deze jury nadruk willen leggen op het punt van publieksbereik, de bemiddelende rol van de criticus. Ik wil niet dogmatisch vasthouden aan het aspect dat dit ver van Bekaerts eigen denken en productie stond, het staat een jury vrij een eigen interpretatie aan de doelstelling van een prijs te geven, maar dan zou de nu geagendeerde kwestie wel gebaat zijn geweest bij een sterkere uiting in dit genre.
Mark Minkjan heeft goed door dat met een vlot, ietwat raillerend stukje de publieke opinie effectiever te mobiliseren is dan met een doorwrochte analyse. We hebben momenteel geen ‘carbuncle speech’ van de Prince of Wales (in stelling gebracht gezag) meer nodig om publieke verontwaardiging te activeren en een beoogt effect te bewerkstelligen. Elke aanval op de macht (hier de gemeente) en ‘het kapitaal’ (de ontwikkelaar met in zijn kielzog de architect) doet het immers goed tegenwoordig.
Het gebruik van het Wilderiaanse ‘we’ (we, the people) op het eind van zijn verhaal had de jury de ogen moeten openen voor de populistische kaart die in het stuk gespeeld wordt. Als een van de beoordelingscriteria noemt de jury dat de criticus zijn positie expliciet moet maken. Je zou kunnen zeggen dat Minkjan dat doet door op te roepen dat ‘we’ meer van dit en minder van dat moeten doen. Maar wie is ‘we’? Het openbaar bestuur, de Nederlandse samenleving, de bewoners van de Zuidas, de vakgemeenschap?
In het kader van de GBP is de kwestie dus niet of Ravel Plaza een waardeloos project is, maar of het voorgedragen stukje over de plaatjes daarvan een belangwekkende bijdrage aan een vorm van architectuurkritiek levert. Het waarschuwen voor de waan van de dag en het doorprikken van ballonnen lijkt me een uitstekende taakopvatting van de criticus, maar serveer dan geen oude wijn in nieuwe zakken: dat de media aan de leiband van het groot kapitaal lopen (afhankelijkheid reclame inkomsten) en, als het op architectuur aankomt, voornamelijk als reclamefolder voor de architectuurfirma’s en bouwbedrijven fungeren weten al wat langer. Bekaert stelde ooit in een lezing over architectuurkritiek in Utrecht, onder verwijzing naar Adolf Loos (altijd die verwijzingen) dat je een pispot een pispot moet durven noemen. Nog altijd een gezond uitgangspunt wat mij betreft.