Recensie

Hoe doe je dat eigenlijk?!

Ik trof Rome aan in baksteen en liet het in marmer achter. Keizer Augustus pochte graag dat hij de stad zo veel allure had gegeven. Twee publicaties over baksteen doen de verdiensten van deze keizer wankelen. Marmer is een plaatmateriaal met een maatvoering die weinig patroonvariatie toestaat. Nee, dan baksteen, het kleine steentje met oneindig veel variatiemogelijkheden in het legpatroon.

Teatro Regio, Turijn – foto Koen Mulder

Met enige regelmaat verschijnen in Nederland publicaties over baksteen. Zoals het onlangs gepubliceerde Brick. An exacting material van de Academie van Bouwkunst Amsterdam, onder redactie van Jan Peter Wingender. Het boek is een brede verkenning van het gebruik van baksteen in de hedendaagse Nederlandse bouwpraktijk. Een charmante bundeling van artikelen, interviews, foto-essays en 3D tekeningen. Brick gaat voornamelijk over de betekenis van het gebruik van het materiaal baksteen.

In de essays van Aart Oxenaar en Rogier van den Berg wordt beschreven hoe het materiaal ingezet wordt in nieuwbouwprojecten omwille van de symbolische verwijzing naar het ‘traditionele stedelijk karakter’, en hoe baksteen, na een korte afwezigheid in de hoogtijdagen van het modernisme, gestaag de overhand nam in beeldkwaliteitsplannen en welstandsnota’s. Het boek is als geheel mooi gemaakt, goed geschreven en een handig naslagwerk, maar het voegt niet iets nieuws toe aan de ontwerppraktijk, noch aan de theorievorming over het materiaalgebruik. De interviews met architecten, onder wie Marlies Rohmer en Rudy Uytenhaak, over hun ervaring met baksteen zijn lezenswaardig, maar geven verder geen nieuwe inzichten. Opmerkelijk is de zin in het introducerende essay van de redacteur: “In terms of design freedom, brick is not an ideal cladding material.” Het tegendeel van deze uitspraak vormt het uitgangspunt van een andere, toevallig vrijwel gelijktijdig uitgekomen publicatie over baksteen: Het Zinderend Oppervlak van Koen Mulder.

pagina uit Het Zinderend Oppervlak

Het zinderend oppervlak. De titel alleen al maakt nieuwsgierig. Hoe maak je als Delftse onderzoeker een boek over de decoratieve mogelijkheden van het meest traditionele bouwmateriaal in Nederland zonder je vingers te branden aan discussies over historiserend bouwen of form-follows-function? Koen Mulder omzeilt dit probleem door gebruik te maken van een geheel ander vocabulaire dan gebruikelijk. Hij vermijdt geladen architectonische begrippen als gevel, buitenschil of stadswand en stelt het vlak centraal, gewoon als geometrische definitie. En dan de kwalificatie zinderend. Niet betekenisvol, interessant of mooi, maar simpelweg een visuele kwalificatie. Zinderend, opwindend, enerverend, prikkelend. Dat er iets gebeurt voor het oog.

“Heel zelden zie je bij nieuwe gebouwen nog de subtiele randoplossingen die bij een echt verband het metselvlak met de rand, hoek en neg verzoenen.” Mulder ziet dat in oude binnensteden het bakstenen oppervlak vaak rijk is aan visuele informatie die het oog steeds wat te doen geeft op verschillende afstanden van het gebouw, maar moderne gebouwen van baksteen kennen een veel soberdere metselcultuur. Als architect heeft Mulder zelf veel in baksteen gebouwd, waarbij opdrachtgevers hem ‘twee smaken’ toestonden: halfsteens- of wildverband. Al het andere was te duur of te moeilijk.

Zijn observaties leidden tot de vraag: hoe deden ze dat vroeger eigenlijk? “Ik ben tijdens mijn hele studie nooit iemand tegen gekomen die het belangrijk vond om uit te leggen hoe bakstenen metselen eigenlijk moest.” Het zoeken naar een antwoord op die vraag levert een gigantische studie op naar de technische leg-mogelijkheden van baksteen. Vanzelfsprekend wordt begonnen met een beschrijving van enkele basisverbanden, Vlaams, Noors, Kruisverband etc., de patronen die de meeste architecten wel kennen. Maar dan. Het onderzoek bestaat uit een enorme collectie 2D en 3D uitgetekende baksteenverbanden, hoekoplossingen, voegbreedtes, bijzondere patronen enzovoorts. En niet alleen tekenwerk, maar ook het bijbehorende rekenwerk.

pagina uit Het Zinderend Oppervlak

Mulders onderzoek levert bruikbare handleidingen aan ontwerpers om met complexe patronen te werken. “Koppen tellen”, staat in Jellema, maar dat is nog lang niet genoeg. Voor Het Zinderend Oppervlak ontwikkelde Mulder zeer gedetailleerde formules voor het toepassen van metselverbanden bij verschillende breedtes van penant en gat. Hij definieert hoe je een symmetrisch patroon legt, hoeveel dilatatiemogelijkheden er zijn en hoe je de regenpijp onopvallend in het patroon kunt opnemen.

Eenieder die wel eens een baksteenpatroon heeft proberen uit te tekenen, weet hoe moeilijk het is. Je stramienmaat klopt zelden met je patroonsymmetrie. Wil je niet eindigen met een armoedig onregelmatige vlakvulling vol bijgehakte drieklezoren en extra koppen, dan zul je het patroon volledig moeten uittekenen, of beter nog: het gebouwstramien aanpassen aan het gevelpatroon. Mulder doorgrondt deze problematiek volledig, mede dankzij gesprekken met metselaars en architecten, het lezen van oude metslaarshandboeken, maar ook door  aanverwante onderwerpen te bestuderen zoals proportieleer en de psychologie van het patroon.

Het Zinderend Oppervlak is vooral een plaatjesboek”, schrijft Mulder in de introductie. Dat is niet waar. Het boek is juist interessant vanwege de combinatie van tekeningen met de beschreven observaties, gedachten en vragen. De hardcore spreadsheets naast zachte observaties – “Eigenlijk is het Waalformaat mij iets te grof” – geven het boek diepgang. Mulder maakt het aannemelijk dat een getraind ontwerpersoog nodig is om met al deze technische kennis daadwerkelijk een zinderend oppervlak te creëren.

pagina uit Het Zinderend Oppervlak

Vanuit een ontwerp- en maakperspectief stelt Mulder steeds weer nieuwe vragen. Bijvoorbeeld: wat zijn de mogelijkheden als ik alleen strekken gebruik (omdat de opdrachtgever koppen hakken te duur vindt?). Zelfs dan blijkt een grote variatie aan patronen mogelijk, dankzij het zogeheten secundaire metselpatroon. Want waar in het primaire legpatroon (Kruis, Halfsteens, Vlaams, etc) wordt gedefinieerd hoe de stenen ten opzichte van elkaar liggen, wordt in het secundaire patroon gedefinieerd hoe de lagen ten opzichte van elkaar een tweede patroon vormen, op grotere schaal.

Het Zinderend Oppervlak blinkt uit vanwege de originele invalshoek: de praktische ontwerp-en maakbaarheidsvraagstukken van complexe baksteen patronen. Het boek is zo diepgaand en volledig dat je je afvraagt of je ooit nog een ander boek over het architectonisch gebruik van baksteen hoeft te lezen.
De enige vraag die onbeantwoord blijft is: hoe betalen we dat? Met de immens toegenomen arbeidskosten is het handgelegde metselwerk de afgelopen eeuw steeds meer in de verdrukking geraakt. Prefab en seriematig bouwen met bijbehorende standaardisering en herhaling zijn nu eenmaal goedkoper en makkelijker. Hoe het anders kan laat Mulder in zijn grondige onderzoeksverslag zien. Nu nog een rekenmodel om het zinderend oppervlak haalbaar te maken.