Recensie

Zitten is een werkwoord – ontwerpen ook

Met Now I Sit Me Down: From Klismos to Plastic Chair: A Natural History  schreef Witold Rybscinsky een fraai, compact boek over stoelen, eigenlijk een cultuurgeschiedenis van het zitten. En tussen de regels door over vakmanschap.

illustraties uit het besproken boek, links de Wassily Stoel (Marcel Breuer), rechts de klismos-stoel

De zogenaamde Wassily Stoel, door Marcel Breuer ontworpen in 1925 voor, naar verluid, Wassily Kandinky, gold meteen als een ‘moderne klassieker’ die in geen collectie mag ontbreken. Het Vitra Design Museum beschouwt de stoel als ‘het toonbeeld van het modernisme’ en het Museum of Modern Art (MoMA) bestempelt de stoel eenvoudigweg als ‘perfect’. Architect, hoogleraar architectuur en schrijver Witold Rybczynski hoorde tijdens zijn opleiding over deze stoel. Deze verhalen over, en vooral de foto’s van, de Wassily Stoel maakten Rybczynski hebberig, zo hebberig blijkbaar dat het zijn vrouw ook opviel: bij wijze van verassing kocht ze er een voor zijn verjaardag.
Helaas, hoe volmaakt de stoel in theorie ook leek, in de praktijk viel hij nogal tegen: hij zat verre van comfortabel en eruit opstaan was een worsteling… Het duurde niet lang of de stoel verdween naar de slaapkamer van huize Rybczynski, waar hij overigens prima functioneert om ’s avonds kleren over heen te hangen.

Rybczynski heeft inmiddels een gevarieerd en indrukwekkend oeuvre bij elkaar geschreven over architectuur en stedenbouw, over technologie en leefstijlen. Telkens weet hij een toegankelijk boek te schrijven voor een algemeen lezerspubliek over nogal specialistisch onderwerpen. Nu dus ook over de stoel. Now I Sit Me Down kun je lezen als een pleidooi voor vakmanschap, en het boek zelf is ook weer een bewijs van Rybczynski’s vakmanschap: het is op een vernuftige en elegante manier zeer informatief en onderhoudend – het boek zit heerlijk.
In tegenstelling tot de meeste andere boeken over stoelen, gaat het in dit boek niet  om de zogenaamd design-stoelen, die eerder in een museum thuishoren dan in een huishouden Je zou dit boek een anti-koffietafelboek kunnen noemen, niet alleen vanwege de bescheiden omvang, maar vooral ook omdat er geen enkele foto in staat. In plaats daarvan staan er kleine maar zeer fijne tekeningen van Rybczynski zelf in, van de besproken stoelen.

illustraties uit het besproken boek, links Shell Chair (Hans Wegner), rechts plastic tuinstoel

Rybczynski’s hart gaat vooral sneller kloppen bij de huis-tuin-en-keukenstoelen. Zijn enthousiasme krijgt echt vleugels als hij bij de klismos-stoel is aanbeland, die in het midden van de vijfde eeuw voor Christus in het Oude Griekenland opduikt. Deze stoel is geen troon maar juist ordinair, in zin van volks. Het is een fraaie, elegante stoel die tegelijk comfortabel is en goed paste bij de ontspannen houding waar men, van hoog tot laag, in het Oude Griekenland zo naar verlangde. Zoals een troon ceremonieën opriep, zo lokte de klismos-stoel informele omgangsvormen uit. Rybczynski noemt de klismos de eerste democratische stoel, en vooral ook: een humanistische stoel.
Het gaat Rybczynski om de alledaagse, informele en intieme omgang met stoelen, met name in en rond het huis. Wat dat betreft sluit het boek mooi aan op een van zijn vroegste boeken, Home. A Short History of an Idea (1986) waarin het ook draait om ontspanning, informele omgangsvormen en vooral: comfort. Net zoals je je thuis en op je gemak kunt voelen in een huis, kun je dat ook in een stoel.

Het boek gaat over stoelen en hun bezitters. Eigenlijk gaat het boek net zo zeer over zitten als over stoelen; het gaat over de wisselwerking tussen mens en stoel. Het is ook een pleidooi vóór een dergelijke interactie en tégen de scheiding van die twee. Rybczynski haalt een uitspraak aan van een van zijn favoriete stoelenmakers, de Deen Hans Wegner, die ooit zei dat een stoel pas af is als er iemand in zit. Ik noem Wegner hier expliciet maker, en niet ontwerper, laat staan designer. Rybczynski breekt in dit boek namelijk een lans voor vaklieden zoals Wegner, die werken in de traditie van Chippendale en Thonet: hun vakmanschap bestond eruit ontwerpen en uitvoeren, theorie en praktijk, te mengen. Zodoende maakten ze waardige opvolgers van de klismos-stoel: stoelen die een streling zijn voor oog én zitvlak.

De vaklui konden de esthetische verleiding weerstaan, de verleiding uitsluitend te ontwerpen voor het oog en de geest. Zij beseften dat een stoel méér is dan een artistieke prestatie en vooral: meer dan een origineel idee. Nederlands beroemdste stoelenmaker, Gerrit Rietveld, komt er in Rybczynski’s boek een beetje bekaai af: hij begon weliswaar als timmerman, maar ontwikkelde zich al snel tot een echte ontwerper: hij bedacht stoelen. Stoelen zijn echter geen abstracte ‘bedenksels’, in een ontwerp kun je niet zitten. Stoelen zijn concrete dingen, maaksels.

illustraties uit het besproken boek, links Sitzmaschine (Josef Hoffmann), rechts Ivar (Ikea)

De stoelenmaker onderscheidt zich ook van de designer, doordat hij uit ervaring weet hoe moeilijk het is een stoel te maken, om niet te zeggen: onmogelijk. De vakman weet dat het bij een stoel gaat om ‘zo goed mogelijk’, en niet om perfect. Wie ontwerpt voor het oog en de geest, is al gauw op zoek is naar de ultieme stoel. Maar dan heb je niets van stoelen begrepen, of van zitten, en vooral niets van mensen.

Rybczynski schudt de dromers die zoeken naar de formule voor de ultieme stoel wakker. Zo’n zoektocht naar de ultieme stoel is zinloos. Om te beginnen hebben stoelen verschillende en onverenigbare doeleinden. Er zijn stoelen waarin je lekker kunt zitten lezen, maar ook waar je op kunt zitten om te praten met anderen, er zijn tuinstoelen en klapstoelen, rolstoelen en wat dies meer zij.
Dan nog zou je op zoek kunnen gaan naar de ultieme bureaustoel. Rybczynski wijdt daar een hoofdstuk aan, maar hij wijst erop dat het menselijk lichaam niet geschikt is om lang stil te zitten. Wat voor stoel je ook bedenkt en maakt, hoe goed en comfortabel ook, hij zal nooit goed genoeg zijn. Uiteindelijk zal ook de meest comfortabel stoel ongemakkelijk worden. Mensen zijn gewoon te rusteloos om lang stil te zitten. Zitten is altijd ver-zitten. Een stoel is een fantastisch hulpmiddel, maar geen ‘Haarlemmer Olie’ waarmee we alle kwalen te lijf kunnen. Hoe goed een canapé ook zal zijn, een panacee kan het onmogelijk zijn.

Volgens Rybczynski deed zich rond 1900 een breuk voor in de geschiedenis van de stoelen (en niet alleen daar): tot die tijd was een stoel een maaksel, daarna wordt een stoel meer een uitvoering van een ontwerp, waarbij ontwerpen en uitvoeren verschillende, los van elkaar bestaande processen zijn geworden. Het zal waarschijnlijk duidelijk zijn dat dit volgens Rybczynski bepaald geen verbetering was: zodra het ‘ontwerpende hoofd’ en de ‘uitvoerende handen’ gescheiden worden, gaat het mis, dan krijg je stoelen die er functioneel uitzien… maar dat niet zijn.
Een stoelenmaker is eerder kundig dan deskundig, hij heeft een ruime ervaring met het verwerken van materialen en met het toepassen van vormen. Belangrijker misschien nog wel is dat hij ervaringsdeskundige is en als het ware van binnen uit werkt. De stoelenmaker benut zijn ‘intieme kennis’.  Die kennis is grotendeels impliciet, nauwelijks onder woorden te brengen: zitten op een stoel is toch in de eerste plaats een lijfelijke omgang met een concreet ding. Natuurlijk moet een stoel fraai ogen, maar minstens zo belangrijk is hoe hij, letterlijk en figuurlijk, aanvoelt.

Het lijkt er misschien op dat bij hedendaagse ontwerpers zoals Maarten Baas met zijn Clay-meubels en Marcel Wanders met zijn Knotted chair, sprake is van een herwaardering van handwerk en vakwerk, maar dat is een misvatting. Rybscinsky maakt in Now I Sit Me Down haarfijn duidelijk dat er een verschil bestaat tussen het ‘designen’ van een hebbedingetje en het maken van een stoel. Weliswaar heeft menig ontwerper, zoals veel bakkers, de mond vol van ‘ambachtelijkheid’, maar het combineren van moderne technieken met ouderwetse ambachtelijkheid is een schier eindeloze worsteling waar menig designer te ongeduldig voor is.

links Knotted Chair (Marcel Wanders), rechts Clay-stoelen (Maarten Baas)