Feature

Een blokkenstad met torens

De messen voor het tweede ARCAM-debat over de plannen voor de Amsterdamse Sluisbuurt waren geslepen. Kiest Amsterdam, zoals de dienst Ruimte en Duurzaamheid wil, voor het Vancouver-model met torens tot 140 meter hoog, of blijft het bij de vertrouwde blikhoogte van vijf, zes verdiepingen, zoals Sjoerd Soeters voorstelt in zijn alternatieve plan voor de buurt waar ruim vijfduizend woningen staan gepland in een mix van 30 procent sociale huur, 35 procent middelduur en 35 procent duur.

Links het ontwerp van de gemeente Amsterdam, rechts het alternatief van Sjoerd Soeters / PPHP

In de aanloop naar het debat noemde Sjoerd Soeters het gemeentelijke plan op de lokale tv-zender ‘van de pot gerukt’ en medestander Rudy Uytenhaak sprak in NRC Handelsblad van ‘on-Amsterdamse piepschuimstedenbouw’. Jos Gadet, hoofdplanoloog van de gemeente, twitterde terug: ‘Verdichtingsproject #Oostpoort van #Soeters gemiste kans. Dat NIET in #Sluisbuurt.’ En architect Bjarne Mastenbroek van SeARCH noemde het plan van Soeters in een ingezonden brief ‘dood bier’ en een eruptie van ‘drie bijna zeventigers’.
Oude polemische tijden lijken dus te herleven en dat is logisch als je bedenkt wat er op het spel staat: moet Amsterdam zich bij de gigantische groei die het nu doormaakt – 100.000 woningen erbij – beperken tot de beproefde kwaliteit van gesloten Berlagiaanse bouwblokken of moet de ‘derde Gouden Eeuw’ een nieuwe, eigentijdse vorm krijgen?
De concertzaal van de Tolhuistuin is op woensdag 28 maart strak uitverkocht, de vier sprekers zijn met zorg uitgezocht, het panel is minstens even deskundig. Maar de lange inleidingen – het lijken meer colleges – smoren het debat. Toch is het inhoudelijk een interessante avond.

De aftrap is voor Mirjana Milanovic, als stedenbouwkundige verantwoordelijk voor het gemeentelijke plan. Ze concentreert zich op twee vragen: waarom hoogbouw en waarom hier? De opgave van 5.500 woningen op 38 hectare kan volgens haar inderdaad zonder hoogbouw: het Westerdokeiland heeft ook een dichtheid van ongeveer 200 woningen per hectare, maar dan krijg je geen groen. Maar als je het groen van het Oostelijk Havengebied als uitgangspunt neemt, dan kom je slechts tot de helft van de gewenste dichtheid. Juist hoogbouw maakt het volgens Milanovic mogelijk om twintig procent van de ruimte te reserveren voor groen, sport en spel.
De straten in het gemeenteplan worden vertrouwd Amsterdams: de breedte van de Maasstraat, met aan weerzijden gevelwanden van twintig meter. De 28 torens die verspreid door de Sluisbuurt komen – de hoogste in het midden – springen terug, zodat je ze van de straat nauwelijks ziet. Dat is de les die Vancouver de hoofdstedelijke stedenbouwers heeft geleerd: een stad in twee lagen. De benedenstad bestaat uit blokken, daarboven ligt een stad van torens. Een bezonningsstudie laat zien dat er, anders dan bij gesloten bouwblokken en anders dan Soeters later zal suggereren, bijna geen plekken komen die permanent in de schaduw liggen.

afbeelding Sjoerd Soeters / PPHP

Een tweede argument voor hoogbouw is de vraag naar zo’n woonmilieu: hoog wonen met een fenomenaal uitzicht. Het zal filosoof Fons Elders, initiatiefnemer van het Vierwindenhuis, later op de avond tot een boze reactie verleiden: de nadruk op het uitzicht voor individuen is ‘een imperialistische ingreep’ en een knieval voor het gedachtegoed van Ayn Rand.
Dan de vraag waarom hoogbouw op deze plek. De Sluisbuurt is volgens Milanovic bij uitstek een stedelijk punt aan de boorden van het IJ. Aan de NDSM-werf en op Overhoeks verrijst al hoogbouw – tot 90 meter – en de hoogbouw in de Sluisbuurt is een manier om ‘het waterfront op landschappelijk niveau vorm te geven’. De Sluisbuurt vormt bovendien de kop van Zeeburg en IJburg, een wijk die uiteindelijk 70.000 inwoners zal tellen en die vanuit de stad gezíén mag en moet worden: ‘verticaliteit zorgt op de grote schaal voor een geborgen stad.’

‘Woningen die bereikbaar zijn voor brandweerlieden, verpleegsters en onderwijzers, dat is de doelstelling,’ zo begint Rudy Uytenhaak zijn verhaal, ‘en ik vraag me sterk af of dit daarvoor het ideale plan is.’ Het wordt een college over de samenhang tussen woningtypologieën en stedenbouwkundig ontwerpen, waarbij Uytenhaak zich niet uit het veld laat slaan door de laptop die zijn strakke plaatjes af en toe door elkaar husselt. Schuivend met verkavelingen en bouwhoogtes laat hij zien dat een ‘confetti van torens’ helemaal niet nodig is. Volgens hem kun je 200 woningen per hectare kwijt met panden van zeshoog en een straatprofiel als in de Dapperbuurt, waarbij je ook nog eens grotere woningen, diepere binnenterreinen en meer dwarsstraten kunt maken.
Daarna stort hij zich op de inefficiëntie van hoogbouw. Met diagrammen en doorsnedes laat hij zien hoe de verhouding tussen GBO (gebruiksoppervlak) en BVO (bruto-vloeroppervlakte) met het klimmen der meters steeds ongunstiger wordt: ‘minder woonoppervlak met dezelfde hoeveelheid piepschuim’. De torens van de Sluisbuurt moeten uitgesproken slank worden en krijgen daarom footprints van 20 x 25 en 25 x 25 meter, bovendien moeten ze ook nog eens verjongen. Het verlies aan bruikbaar oppervlak loopt daardoor op tot een derde. ‘Boven de zeventig meter hoogte heb je dan bijna alleen nog maar pit, en bijna geen vruchtvlees, een avocado is er niks bij.’

Uytenhaaks angst dat de torens uiteindelijk flink dikker zullen worden, wordt later door Jeroen Geurst in het panel gedeeld, maar een groter bezwaar van zulke hoge torens vindt Geurst dat architecten er onmiddellijk iconen van willen maken: ‘Een toren ontwerpen is niet zo moeilijk: je hebt een voet, een plattegrond voor het middenstuk en een top. Maar hoe zorg je dat architecten het inderdaad simpel houden?’
Het plaatje met de fiets op een balkon met een panoramisch uitzicht – dat de gemeente als beeldmerk inzet – is volgens Uytenhaak te verdedigen, ‘maar je moet je wel afvragen voor wie we dat maken. En hoeveel subsidie dat kost.’ En hij besluit met een lange lijst nadelen van hoogbouw, variërend van materiaalverspilling tot afnemende sociale samenhang.

impressies voorstel gemeente Amsterdam

En dan is de vloer voor Sjoerd Soeters die kiest voor de frontale aanval: ‘De gemeente heeft in achterkamertjes anderhalf jaar gewerkt aan haar plan, het onze hebben we in anderhalve week getekend. Het kan snel als je goed nadenkt.’ Na een kort college over de genius loci en de geweldige kwaliteiten van Amsterdam – ‘Heeft de stad een identiteitscrisis, dat we nu naar Vancouver gaan om uit te vinden hoe het moet?’ – komt hij ter zake. De uitgangspunten zijn gesloten bouwblokken in zes bouwlagen, gekromde straten – ‘De magie van de grachtengordel is dat je het gevoel krijgt dat je binnen bent’ – en een concentratie van alle voorzieningen aan het doorgaande fietspad.
Er komen geen parkeergarages onder de woningen, maar dichte dozen aan de rand van de wijk (dat is viermaal goedkoper en dwingt mensen het laatste stuk te lopen), met daarbovenop sportveldjes voor jongeren (zodat die meteen niet meer voor iemands deur hangen) en een groenplan à la de Highline. De extra openbare ruimte die het gemeentelijke plan schept vindt hij overbodig: ‘Verdunning heeft gezorgd voor zoveel minder mensen per woning, dat we juist minder openbare ruimte nodig hebben.’ Een plan met straten en blokken zorgt voor ‘een ongedeelde stad waar mensen elkaar ontmoeten’, zegt hij, verwijzend naar stedenbouwgoeroe Jan Gehl.

Is dan alles slecht aan het gemeentelijk plan? ‘De waterplas bij de entree vanaf Borneo-Sporenburg vind ik een goed idee, die laten we liggen. Maar daar moet je natuurlijk niet de school aan leggen, maar fun en winkels.’ In werkelijkheid deelt het plan Soeters veel meer punten met het gemeentelijke plan, zoals autoluwheid, een lage parkeernorm (één auto per twee woningen), de dominantie van de fiets als transportmiddel en een majestueuze fietsbrug naar de stad.
Ook op een ander punt komen de plannen overeen: de zwakke bereikbaarheid met zowel de auto als het openbaar vervoer. De gemeente geeft dat probleem met zoveel woorden toe, maar ziet geen reden tot ongerustheid: ‘Er zijn al plannen om de capaciteit van de tramlijn naar IJburg voor 2025 te vergroten’ – terwijl de bouw van de Sluisbuurt volgend jaar al moet beginnen; een metrostation aan een toekomstige oost-westlijn ‘wordt eveneens niet uitgesloten.’ Het is bizar om te merken dat de wezenlijke vragen over bereikbaarheid in de discussie nauwelijks een rol spelen: stedenbouwers blíjven blijkbaar blinden in infraland.

voorstel Sjoerd Soeters / PPHP

Na een voorstander en twee tegenstanders te hebben gehad, de beurt is nu aan een buitenstaander: Rotterdammer Ruurd Gietema van KCAP. Hij weigert zich neer te leggen bij de tegenstelling hoogbouw versus blokken van vijf tot acht verdiepingen en illustreert de mogelijkheid tot synthese met een plaatje van de eerste wolkenkrabber van Nederland, de schepping van Staal in het hart van Plan Zuid. ‘Eigenlijk had Berlage hier geen hoogbouw willen hebben, maar zijn leerling Staal wist hem met dit ontwerp, dat zich voegt naar de stedelijke ruimte, te overtuigen.’
Volgens Gietema zijn de kwaliteiten van blokbebouwing duidelijk, maar tegelijk vindt hij dat de goedkope hedendaagse kopieën meestal tegenvallen en de stedelijke toekomst niet kunnen dragen: ‘We hebben meer Staal nodig.’ Bovendien zijn er, of je dat nu leuk vindt of niet, veel mensen die hoog willen wonen, al is het alleen maar om geen overbuurman te hebben.’ Ook al is zijn toon vriendelijk, zijn woorden zijn toch omineus: ‘Degenen die weigeren mee na te denken over hoe we hoogbouw zorgvuldig kunnen inpassen, zijn indirect mede schuldig aan de stedelijke schade die daardoor ontstaat.’
Met een rij voorbeelden uit vooral Midden-Europese steden laat hij de potentie van hoogbouw zien, waarbij hij vooral ingaat op het project Nieuw-Zuid in Antwerpen, een locatie die in veel opzichten vergelijkbaar is met de Amsterdamse Sluisbuurt.

Het is inmiddels kwart over tien, we zijn twee uur en een kwartier onderweg en volgens het programma hadden we al klaar moeten zijn, maar in werkelijkheid is het panel nog niet eens geïntroduceerd. Het heeft genoeg interessants te melden. Zo wijst Petra Brouwer, universitair docent architectuurgeschiedenis, erop dat elke Amsterdamse vernieuwing is geïnspireerd door buitenlandse voorbeelden – en daarmee zegt ze impliciet dat het niet gepast is om te schamperen over Vancouver –, maar dat het interessanter is om te kijken waartegen een ingrijpende vernieuwing zich afzet.

impressies voorstel gemeente Amsterdam

De strokenbouw zette zich af tegen de blokken van Berlage, de Bijlmer tegen de negentiende eeuw, maar wat is de contramal van de Sluisbuurt? Het enige dat ze uit het gemeentelijke plan kan destilleren is dat het zich verzet tegen het feit dat Amsterdam geen echt hoogstedelijk milieu heeft en dat het geen echte metropool is, maar dat vindt ze mager in relatie tot de verstorende werking van hoogbouw voor enerzijds de door de UNESCO beschermde grachtengordel en anderzijds het open landschap.

Ze wordt hartstochtelijk bijgevallen door een jonge vrouw met een I Love Noord-shirt: ‘Mag het alsjeblieft wat minder hoog, deze torens zie je tot Purmerend. Zeventig meter is toch meer dan genoeg?’ Applaus is haar deel, maar een man die juist pleit voor meer echte hoogbouw omdat Amsterdam langzaamaan omgord raakt door een uniforme wand van zeventig meter hoge gebouwen, krijgt net zoveel handen op elkaar.
Brouwer vindt de hoogbouw in de Sluisbuurt ook te veel een incident in de stedelijke ontwikkeling, maar daarmee is Annius Hoornstra, adjunct-directeur Grond & Ontwikkeling van de gemeente Amsterdam, het geheel oneens: ‘Amsterdam maakt een schaalsprong, er komen 100.000 woningen bij. Al gaat het nu niet om een aaneengesloten gebied, het is net zo’n majeure groei als het Plan Zuid, de gordel 20/40 of de Westelijke Tuinsteden. Zo’n sprong vraagt om nieuwe standpunten over vervoer, over werk, over de verhouding individualiteit en collectiviteit. En om een stad die haar subcentra markeert.’

Geestig is de constatering van Hoornstra dat het uitgerekend de architecten zijn die vanavond de hand op de knip willen houden: ‘Normaal zijn zij de eerste om te zeggen dat kwaliteit geld kost, hier brengen zij juist de kosten in als bezwaar tegen hoogbouw.’ Nog meer bevreemding wekt dat in het licht van een wethouder – Eric van der Burg – die tegen zijn ambtenaren zegt dat hij niet de geschiedenisboekjes in wil gaan als de Jan Schaefer van zijn tijd, maar als de Sarphati. In een eerder debat over de Sluisbuurt, dat plaatsvond in De Balie, zei Van der Burg zelfs dat er zoveel geld binnenkomt, dat hij zijn ambtenaren aanspoort om eindelijk eens een plan te maken dat verlies oplevert.

impressies voorstel Sjoerd Soeters / PPHP

Panellid en projectontwikkelaar Ton van Daamen rekent zich niet rijk: ‘Dit is een hoogconjunctuurplan, bij de eerste de beste vastgoedcrisis gaat het onderuit. Voor mensen met gewone inkomens moet je gewone huizen bouwen, geen torens van 140 meter, dat is te duur.’ Hoornstra ziet dat probleem niet: ‘Bij een crisis gaan de torens de ijskast in en gaat middelhoog gewoon door. Bovendien kunnen we met erfpacht uitstekend de gewenste grootte en de huren van de woningen sturen.’

En dan worden we eruit geveegd. Hoe nu verder? Een derde debat vindt ARCAM-directeur Yvonne Franquinet niet nodig, zegt ze desgevraagd: ‘Alle argumenten zijn de revue wel gepasseerd.’ Tijdens de borrel maken de medewerkers van de dienst Ruimte en Duurzaamheid een ontspannen indruk: de komende maanden gaan ze verder met de verwerking van de vierhonderd zienswijzen die tijdens de officiële inspraak zijn ingediend, en daarbij zal ook de discussie van vanavond ‘worden meegenomen’.
Het plan zal verder worden gefinetuned, maar de kans dat Soeters opdracht zal krijgen dit plan te hertekenen lijkt minimaal. Als stedenbouwkundige manifest heeft zijn pleidooi echter luid en duidelijk weerklonken.