De recent gepubliceerde boeken Rotterdam woont en Wonen in de 21e eeuw zouden samen een interessant koppel kunnen vormen: een terugblik op 150 jaar woningbouwgeschiedenis gecombineerd met een toekomstvisie voor de komende 100 jaar. Maar helaas, de inhoud van Wonen in de 21e eeuw steekt wel erg magertjes af bij het prachtige Rotterdam Woont.
Om te beginnen de blik in de geschiedenis: Rotterdam Woont is een lekker-bladerbaar naslagwerk. Deze Atlas van de Rotterdamse woningbouw 1840-2015 bestaat voor het grootste deel uit plandocumentatie van 163 woningbouwprojecten.
De besproken projecten zijn divers: van 19e-eeuwse arbeidershuisjes tot de Zwarte Parel en het Timmerhuis. Uiteraard komen de klassiekers voorbij, zoals de Kiefhoek, de Landtong en Le Medi, maar daarnaast is ook een hele serie onbekendere woongebouwen opgenomen. Veel aandacht wordt besteed aan de periode van de stadsvernieuwing, een periode die voor Rotterdam van grote invloed is geweest op onder meer het stadsbeeld, en die in architectuurgidsen vaak wordt overgeslagen.
Het boek is een feest, vooral dankzij de overzichtelijk tekeningen. Als een spannende blik backstage zie je plattegronden en doorsneden van gebouwen die velen wel kennen uit het dagelijks gebruik van de stad, maar waarvan je niet weet hoe ze achter de gevel in elkaar zitten; ineens weet je waar de slaapkamers zijn gesitueerd.
Maar het Rotterdam woont is meer dan alleen een boek over woningtypologieën. Het geeft tevens een inzichtelijk beeld van de geschiedenis van de woningbouw, de politieke discussies en de architectuur. Initiatiefnemers Andries van Wijngaarden en Frans Hooykaas (beide architecten) besloten pas tot het uitgeven van het boek, na een online plandocumentatie te hebben voorzien van inleidende en thematische essays. Deze gelaagde ontstaansgeschiedenis is voelbaar in het boek: het is rijk en grondig.
In de essays worden verschillende onderwerpen uitgediept. Een uitgebreide studie naar de alkoofwoningen, hét huisjesmelkersproduct van het begin van de 20e eeuw, laat ons weer eens zien dat de actuele discussie over liberalisering van de woningmarkt eigenlijk al 100 jaar oud is. Een ander essay vertelt hoe de ontwikkeling van moderne bouwsystemen van invloed is geweest op de ontwikkeling van de woningplattegrond.
Een onderwerp dat merkwaardig genoeg een beetje blijft liggen is de een beschouwing over kwaliteit van de woningen. Het boek beschrijft weliswaar in de geschiedenis van de Rotterdamse woningplattegrond, maar het waagt zich er niet aan om in concluderende termen iets te zeggen over de kwaliteit van deze plattegronden, en dat terwijl in dit boek al het materiaal voorhanden is om dat, beargumenteerd, wel te doen.
Het is een gemiste kans maar niet onoverkomelijk. Op beschouwend niveau biedt Rotterdam woont voldoende handvatten om na te denken over de geschiedenis én toekomst van de woningbouw. Het wonen in die toekomst wordt licht geschetst door Frans Hooijkaas en Adri Duijvenstein die in hun bijdragen ingaan op verdichting, vergroening, en privaat opdrachtgeverschap.
Deze suggesties vormen een mooie brug naar Wonen in de 21e eeuw het boek van socioloog Peter Camp. De titel wekt hoge verwachtingen en doet een grondige studie van het onderwerp vermoeden. Maar helaas. Het boek van Camp is niet alleen inhoudelijk oppervlakkig maar ook tamelijk onleesbaar.
Wonen in de 21e eeuw. Naar een hedendaags utopia biedt een overzichtswerk van 250 voorbeelden van ‘alternatieve woonvormen’ met korte beschrijving, vaak anekdotisch en licht sentimenteel. De veelheid aan projecten is indrukwekkend, maar inhoudelijk gebeurt er zeer weinig mee. Dat is zo’n gemiste kans, want het onderwerp is belangrijk. In een geforceerde indeling worden de projecten ingedeeld in 12 ‘topia’s’: we-topia, our-topia, me-topia, enz… Veel van deze projecten, denk aan Tiny Housing, Vrijburcht Amsterdam, Kluswoningen Rotterdam, zijn al veelvuldig beschreven in andere boeken: Dit is geen wonen in de 21e eeuw, maar wonen in de eerste tien jaar van de 21e eeuw.
Het feit dat we deze voorbeelden al kennen is op zich niet zo erg, maar er wordt niets nieuws over verteld. Daarbij komt dat de auteur de projecten slechts vanuit één perspectief beschouwt: de behoefte aan community in onze sterk geïndividualiseerde samenleving. Die behoefte zal er vast zijn, maar het tegenovergestelde is net zo goed waar: de behoefte om met rust te worden gelaten.
Door het wonen in de 21e eeuw alleen vanuit een sociaal-maatschappelijke behoefte te beschouwen, vertelt het boek niets waar het concrete wonen voor de komende 100 jaar iets aan heeft. De kernvraag die Camps boek namelijk oproept is: hoe kunnen deze ‘alternatieve woonvormen’ uit het hoofdstuk ‘alternatief’ worden gehaald? Kunnen deze one-offs worden opgeschaald naar grote aantallen, die op eenvoudigere manier kunnen worden ontwikkeld? Maar daar heeft hij het helemaal niet over. Als het wonen van de toekomst de ‘community’ is, dan dienen we juist te onderzoeken op welke manier we deze zouden kunnen realiseren: economisch, architectonisch, bestuurskundig, stedenbouwkundig, procesmatig, etc. Maar voor zover deze onderwerpen al ter sprake komen, worden projecten onderling niet vergeleken of nader onderzocht, waardoor het boek nergens naar een wat abstracter niveau wordt getild. Wel lezen we steeds dat beroemde filosofen het met Camp eens zijn: ‘Heidegger schreef al, Arjo Klamer vond ook… enz.
Tot slot nog iets over het boterzachte taalgebruik. De auteur kletst gedurende 550 pagina’s als iemand die een motivational speech geeft zonder einde. Het blubbert allemaal maar door, met overmatig veel ‘wij’ en ‘ons’. Een alinea als de volgende is exemplarisch voor de vele, compleet vrijblijvende en nutteloze uitspraken in het boek, in slordig taalgebruik: Films zijn uitermate geschikt om gesprekken over nieuwe woonvormen op gang te brengen. Het zijn interessante observaties over ons gevoelsleven. Ze stellen ons niet alleen de vraag in hoeverre we onszelf kennen, maar ook hoe goed we de ander kennen met wie we aan tafel zitten. – p. 103.
Ja, hallo.
Het zou allemaal niet zo treurig zijn, als Camp zijn boek niet was begonnen met twee (!) bladzijden aanbevelingen van… zijn eigen boek. En daar heeft hij niet de minsten voor weten te strikken: hoogleraren, universiteitsdecanen, filosofen. Ook onze Rijksbouwmeester Floris Alkemade heeft een hele pagina gekregen om het boek in te leiden. Hebben deze mensen misschien alleen maar de titel bekeken?
Waar Rotterdam Woont via eerst een website met een database zich door ontwikkelde tot een boek met reflectie en achtergronden, had Wonen in de 21e eeuw beter alleen een website of database kunnen zijn. Dan had de auteur kunnen beginnen met serieus categoriseren en onderzoeken om vervolgens misschien echt interessant onderzoek te kunnen doen. Een titel als deze schept namelijk verplichtingen.