Recensie

Koppig en bescheiden: een zoektocht naar optimisme en betrokkenheid

Met een selectie van 22 projecten toont het Architectuur in Nederland Jaarboek 2016 -2017 de stand van zaken van de architectuur. Van Beurspassage via particulier museum tot aan cultureel forum, maar ook kleinere, CPO-projecten en een leer- en buurttuin passeren de revue. In deze editie niet alleen beeld, maar ook veel tekst. Wat vertelt deze selectie ons in een tijd waarin architectuur allang niet meer vanzelfsprekend of alledaags is geworden?

spread uit het besproken boek

Who’s afraid of architecture?” Met deze onvertaalde vraag, een pastiche op de titel van het schilderij van Barnet Newman (Who’s Afraid of Red Yellow and Blue III) opent de redactie het jaarboek 2016-2017. Dit schilderij is in 1986 door een verwarde man in het Stedelijk Museum Amsterdam met een mes beschadigd. De restauratie van het werk veroorzaakte grote commotie. Er werd gesuggereerd dat het schilderij eenvoudigweg was overgeschilderd. Een wethouder sneuvelde, miljoenenclaims werden ingediend. Toen het schilderij in 2013 tentoongesteld werd in het Stedelijk Museum Amsterdam was bezichtiging alleen mogelijk met een afstandhouder en een suppoost naast het schilderij. Is de Nederlandse architectuur eenzelfde lot beschoren? Valt er nog wat te restaureren aan het vak, de vakontwikkeling en aan de dagelijkse architectuurpraktijk na de grote slachting, veroorzaakt door de economische crisis die sinds 2008 de wereld teistert?

Een jaarboek poogt de stand van zaken van de architectuur en het debat weer te geven. Deze keer heeft de onlangs aangetreden redactie, die bestaat uit Kirsten Hannema (freelance architectuurcriticus), Robert-Jan de Kort (architect De Kort Van Schaik) en Lara Schrijver (hoogleraar architectuur aan de Universiteit van Antwerpen) zichzelf een flink aantal vragen gesteld. Wie wil architectuur? Wat is anno 2017 de waarde van architectuur? Vragen die gesteld moeten worden omdat volgens de redactie de crisis veel puinhopen heeft achtergelaten. Bedrijven en organisaties worden gedwongen zichzelf opnieuw uitvinden, en ook de architect ontkomt er niet aan de ‘waarom’-vraag te stellen.
De vragen zijn niet eenvoudigweg te beantwoorden met een mooie presentatie van geselecteerde plannen, dat vereist een gedegen antwoord. In een drietal doorwrochte essays geeft ieder redactielid op eigen wijze antwoord. Drie thema’s worden behandeld: die van journalistiek en kritiek, de architectuurpraktijk zelf, en die van theorie en opleiding tot architect. Om de vragen te kunnen beantwoorden heeft deze redactie gekozen voor een kleinere selectie van projecten ten gunste van ruimte voor beschouwing. De redactie verklaart deze keuze aan de hand van de economische opleving die nu plaatsvindt. Er wordt weer meer gebouwd, er zijn veel belangrijke maatschappelijke ontwikkelingen. Gaan we weer gewoon op de oude weg door?

spread uit besproken boek (project Christal Houses, Amsterdam – MVRDV/Gietermans & Van Dijk)

Minder projecten en meer duiding; dat is begrijpelijk als je jezelf ingewikkelde vragen stelt, het is  ook te waarderen. Klasse statt Masse, zoals de Duitsers dat zo mooi kunnen zeggen. Nederland is groot in doen, niet in denken. Die cultuur leidt ertoe dat de wat– en hoe-vraag eerder, vaker en sneller gesteld wordt dan de waarom-vraag. De Nederlandse modus is: Wat gaan we doen? En hoe pakken we dat dan aan? Nu is het risicovol om de ‘waarom-vraag’ te stellen in een tijd dat de architectuur vanwege de crisis een flinke klap heeft weten te verduren. Immers: die waarom-vraag zou ook tot het antwoord: ‘nergens voor nodig’ kunnen leiden. Deze redactie neemt dat risico door die vraag wel te stellen. Zijn ze daarmee overmoedig? Of gewoon naïef? Integendeel, de redactie geeft meerdere genuanceerde antwoorden die aanzetten tot nadenken en hoop bieden op een betere toekomst van de architectuur in Nederland.

Naar het buitenland
Telkens leidt het lezen van architectuurjaarboeken tot aha-erlebnissen. Ohja dat is dit jaar gebouwd, ohjee die tentoonstelling gemist dit jaar, achjee die is ook al overleden. Deze editie leidt naast ohja’s, achjee’s en ohjee’s ook tot auw’s en oei’s. Deze komen op het conto van Oliver Wainwright (architectuur- en designcriticus van de Britse krant The Guardian) die in een scherp essay de cultuur van subsidiëring van architectuur aan de kaak stelt aan de hand van successen die Nederlandse architecten in het buitenland behalen. Het is een fris-pittig essay en een sterke keus van de redactie om een buitenlandse criticus te vragen te reflecteren – niet-Nederlands ingezetenen kunnen zaken die Nederlanders als vanzelfsprekend beschouwen scherper  analyseren. ‘Bankrekeningbouw’ en ‘parkeertorens voor overzees geld’ zijn enkele van de kritische constateringen die Wainwright doet in zijn verhaal over de bouwexplosie van torens in Londen. Veelal ontbreekt de naam van de architect op bouwborden in Londen volledig en als dat wel gebeurd dan zijn ze om marketing technische redenen ontworpen door starchitects, waaronder enkele bekende Nederlandse namen.

Wainwright toont hiermee de veranderende positie van de architect en de architectuur aan. De aanvankelijk interessante zoektocht die de Nederlandse architectuur vanaf begin jaren negentig insloeg is verworden tot een louter commercieel exportproduct, aldus Wainwright. Vilein refereert hij aan toenmalig minister Brinkman van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, die in 1985 bij een bijeenkomst voor ambassadeurs de Nederlandse cultuur als een sterk ‘glijmiddel’ voor economische en politieke buitenlandse betrekkingen noemde. Destijds kreeg Brinkman veel kritiek op deze uitspraak. Misschien wel omdat hij zo dicht bij de voor velen onverteerbare waarheid kwam, aldus Wainwright. Anno 2017 zou je er bijna cynisch van worden. Alles waar vroeger schande van wordt gesproken is de dagelijkse praktijk. Met dit verschil dat cultuur met een hoofdletter C verworden is tot cultuur met een kleine letter c.

spread uit besproken boek

Architectuurkritiek: dead or alive?
Hannema behandelt de positie van architectuurkritiek aan de hand van de in 2016 overleden critici Geert Bekaert en Joost Meuwissen. Symboliseert hun dood het einde van de architectuurkritiek? Integendeel, stelt Hannema. Uiteraard is er de afgelopen twintig jaar veel veranderd, het speelveld is groter geworden, meer versnipperd, iedereen kan een criticus zijn et cetera, maar dat wil niet zeggen dat het woord dood is. Op welke manier kan schrijven over architectuur een theoretische en maatschappelijke bijdrage leveren? Net als Wainwright trekt Hannema de conclusie dat de rol van de overheid als grote allesoverheersende architectuurcultuurstimuleerder verleden tijd is. Tegelijkertijd zijn de opgaven van nu ingewikkelder dan vroeger. Toch mag de rol van criticus wat betreft de opgaven die er nu zijn en nog aankomen veel scherper. Terecht stelt ze dat de verduurzamingsopgave voor meer dan 7 miljoen bestaande woningen verwordt tot isoleren van de gevel, zonnepanelen op het dak en klaar. De esthetische component hoe om te gaan met deze belangrijke opgave ontbreekt.

Lessen van samen bouwen
De Kort beschrijft aan de hand van drie opgeleverde projecten die in het jaarboek worden gepresenteerd de verworvenheden van het samen bouwen. Wellicht heeft de crisis bij bepaalde –deze- partijen het beste in de mens naar boven gehaald, aldus De Kort. Hij somt een zevental aspecten op die de projecten kenmerken. Dat zijn algemeen bekende aspecten als dat samen bouwen altijd langer duurt in vergelijking tot traditioneel-professioneel bouwen. Maar niet alle aspecten liggen voor de hand. Opvallend is de rol die vertrouwen heeft. De projecten komen voort uit samenwerking tussen personen waartussen al relaties bestonden. Dat vertrouwen vormde de basis en daarmee het fundament onder de projecten. De Kort ziet kansen voor het verder ontwikkelen van het gemeenschappelijke woongebouw, zeker ten aanzien van de bouwopgave die er ligt., denk aan s grotere groepen alleenwonenden, vergrijzing, et cetera. Het is niet alleen wenselijk, maar ook cruciaal dat de positieve ervaringen van deze drie projecten hun weg vinden naar de huidige praktijk. Daar draagt dit essay in ieder geval aan bij.

spread uit het besproken boek (project Joolz, Amsterdam – Space Encounters)

Waarom architectuur?
Is samen bouwen essentieel om het vertrouwen in de architectuur terug te winnen, nu de overheid achterblijft als stimulerende opdrachtgever? Schrijver stelt de vraag hoe architect en opdrachtgever verantwoordelijkheid neemt voor het collectieve en het publieke domein. Als theoreticus en onderzoeker neemt ze de ruimte om te twijfelen en vragen te stellen die er toe doen. Net als Wainwright ziet Schrijver de opkomst van starchitecture als tegenhanger van architectuur waarbij de architect en opdrachtgever maatschappelijke vraagstukken op een intelligente manier weet op te lossen. De verschuivende sociaal-politieke verhoudingen met meer nadruk op financiën brengt de positie van architectuur sterker dan voorheen ter discussie.  Dan popt de onvermijdelijke vraag op: waarom architectuur? Wie heeft daar nou behoefte aan? Schrijver verklaart helder dat architectuur er wel degelijk toe doet. Het opnieuw ijken van kernwaarden als vertrouwdheid, gemeenschap, het collectieve; dat is waar het op dit moment om zou kunnen draaien. De projecten in dit jaarboek leiden volgens haar tot een “bescheiden en tegelijk koppige zoektocht naar een gezamenlijke zingeving” die een aantal projecten bindt. Ze laat de openheid zien, waarmee de projecten worden aangepakt. Er wordt goed gezocht naar welke kansen tot realisatie er mogelijk zijn. Er is bereidheid het experiment aan te gaan, in ruimtelijke en beeldende zin. De optimistische toon van de projecten kunnen de weg wijzen. Omdat ze de waarde van architectuur aantonen, zij het vanuit een vaak totaal veranderende rol van en voor de architect zelf.

Alkemade: “Een wereld te winnen”
Het in dit jaarboek opgenomen interview met rijksbouwmeester Floris Alkemade laat net als het essay van Wainwright zien, dat buitenlandse ogen anders kijken. Het interview is afgenomen door Els Vervloesem en Joachim Declerck van Architecture Workroom Brussels. Zij noemen de Nederlandse architectuur ‘slim opportunistisch’; Nederland slaagt er keer op keer in om het maximale te halen uit maatschappelijke veranderingen om er dan weer een soort markt van te maken, aldus Declerck. De mengeling van jaloezie en bewondering die hierin doorklinkt biedt vreemd genoeg hoop. Net als de redactie geeft ook Alkemade aan dat er wel degelijk grote kansen liggen voor de architectuur. Als er een les uit de crisis te trekken is, is dat als enkel geld sturend is, de architect zichzelf uitermate kwetsbaar maakt. Bouwen en architectuur gaat om meer dan geld alleen. Alkemade benadrukt dat architectuur zich wel moet blijven heruitvinden. We moeten af van het louter voorkomen en oplossen van problemen, een ontwikkeling die vooral de politiek parten speelt, aldus Alkemade. Juist daarom is het blijven vragen stellen bij de huidige manier van leven, werken en wonen essentieel, maar ook eerst de vraag zelf onderzoeken en dan pas het antwoord geven.

Het is een moedig pleidooi in een tijd waarin zorgvuldigheid links en rechts wordt ingehaald door de behoefte om snel te kunnen scoren. Alkemade’s stellingname sluit aan op de drie denkrichtingen die volgens de redactie de selectie van projecten kenmerkt: vertrouwen, betrokkenheid en optimisme. Projecten die in deze editie van het jaarboek staan, zijn ontstaan vanuit realisme en hard zwoegen en leiden tot ingetogen gebouwen met impact. (Kleine) ruimtelijke ingrepen die een aanzet geven to een andere verhouding tussen architectuur en maatschappij, aldus de redactie. En zoals de wetenschapsfilosoof Karl Popper al zei: optimisme is een morele plicht. Zelfs als dat bescheiden en koppig tot stand komt.