Bij het vierde tijdsignaal van het BBC nieuws van één uur drukt Commissioned Gunner E.C. Jellis van de Royal Navy op de knop. Het is vrijdag 18 april 1947, een zonnige en heldere dag. Er waait een matige oostenwind waardoor het voor de tijd van jaar koud aanvoelt. Jellis bevindt zich negen mijl uit kust van het Duitse eiland Helgoland op de brug van de HMS Lasso. Het marineschip is de avond ervoor voor anker gegaan.
Ruim zeventig jaar later maar op vrijwel hetzelfde tijdstip en dezelfde locatie plonzen de ankers met luid geratel in het heldere en groene water. Tussen de strekdammen komt een zwerm witte houten sloepen op ons afgesneld. Ik bevind me aan boord van een schip met de merkwaardige naam Funny Girl. Ruim twee uur geleden zijn we uit Hooksiel ten noorden van het Duitse Wilhelmshaven vertrokken. Als de trossen in Hooksiel worden losgegooid is het zonnig en warm voorjaarsweer en de meeste passagiers nestelen zich in op het bovendek. Amper heeft de Funny Girl de haven verlaten of een kwieke zestiger, gekleed in een soort visserskiel, een witte broek en met een nonchalant sjaaltje om z’n vlezige nek geknoopt, betreedt het dek. Op z’n borst hangt een accordeon waarop hij zichzelf begeleidt terwijl hij een beperkt repertoire van zeemansliedjes ten gehore brengt.
Voor mij had dat niet gehoeven. Ik heb me voorgenomen de tijd op zee door te brengen met mijmeren en kijken en lezen. Voor mij op tafel liggen een boek en een faksimiledruck. Het eerste is een uitgave uit 1990 en draagt als titel; Eine Insel im Aufbau, Helgoland 1952 – 62. De tweede is heruitgave uit 1985 van een brochure die oorspronkelijk op 1 december 1951 werd gepubliceerd. Op de voorzijde is de nog ongeschonden contour van het eiland en haar weerspiegeling in het water afgebeeld. Het is een fraaie afbeelding in twee kleuren. Het titelblad vermeld: Ideen-Wettbewerb für den Wiederaufbau der Insel Helgoland.
Het is bijna twaalf jaar geleden dat ik voor het eerst op Helgoland kwam. Van het eiland wist ik des tijds niets. Als kind had ik naast m’n bed een globe staan met een lampje erin. De wereld werd heel anders toen ik eens de bol uit de houder nam en omdraaide en van de Noordpool de Zuidpool maakte. Pas toen viel me op hoezeer onze planeet uit zeeën en oceanen bestaat. Helgoland had tijdens die avondlijke globe uurtjes, lange tijd geleden, mijn aandacht getrokken; het behoord duidelijk niet tot het snoer van waddeneilanden dat zich vanaf Texel tot in Denemarken, de kust volgend, voortzet.
Helgoland ligt op een eenzame en geïsoleerde positie een kilometer of vijftig, zestig uit de kust. Anders dan de waddeneilanden is het niet uit zand opgebouwd, zodat het eiland wandelt en zich langzaam verplaatst, maar ligt het als een solide rots muurvast in de Duitse Bocht. Of zoals schrijver W.G. Sebald de Noordzee noemde: de Duitse oceaan. Dit gegeven, en meer niet, was de reden om twaalf jaar geleden op een onstuimige decemberdag vanuit Cuxhaven naar Helgoland te reizen.
Met een simpele druk op de knop brengt Commissioned Gunner E.C. Jellis op die heldere maar koude voorjaarsdag in 1947 vanaf de kabellegger HMS Lasso duizenden tonnen aan explosieven tot ontploffing. In de weken voorafgaand aan dit bijzondere moment van destructie hebben tientallen Duitse krijgsgevangen de tunnels, de bunkers, het ondergrondse ziekenhuis en bakkerij en de geschutbatterijen van Helgoland gevuld met honderden vliegtuigbommen, zeemijnen, torpedo’s en ander wapentuig dat na afloop van de Tweede Wereldoorlog in de catacomben van het eiland waren achtergebleven. Over het precieze gewicht van de explosieven doen zich verschillende getallen de ronde, ergens tussen vijfduizend en achtduizend ton. Dat is ongeveer de helft van de explosieve kracht van Little Boy, de atoombom die om kwart over acht ’s morgens, op 6 augustus 1945, op een hoogte van vijfhonderdvijftig meter boven de Japanse stad Hiroshima tot ontploffing werd gebracht. In tegenstelling tot de tragische Japanse stad was de bevolking van het Duitse eiland bijna twee jaar voor de ongehoorde explosie geëvacueerd. De eilandbewoners waren over grote delen van Duitsland verspreid geraakt.
Precies twee jaar voor de Big Bang, de benaming die de Engelse gaven aan hun poging Helgoland voorgoed in de grijze golven te laten verdwijnen, op woensdag 18 april 1945 en slechts anderhalve week voor de zelfmoord van de Führer in de betonnen onderwereld van Berlijn, werd Helgoland door bijna duizend bommenwerpers van de Royal Air Force ruim anderhalf uur lang met bommen bestookt. Het zou het allerlaatste grootschalige bombardement op nazi-Duitsland zijn. De bevolking had tijdig kunnen vluchten naar de achttien meter diep gelegen Luftschutzstollen die enkele jaren ervoor in het zachte kalkzandsteen van het eiland waren uitgehouwen. Toen zij naar het aardoppervlak terugkeerden was van de bebouwing van het eiland vrijwel niets meer over. Nog dezelfde nacht werden de meeste eilandbewoners naar de vaste wal overgebracht. In de jaren die volgden, tot 1952, zou Helgoland door de Britse luchtmacht worden gebruikt als oefenobject voor zware bommenwerpers. De Big Bang was een merkwaardig hoogtepunt in de bijna zeven jaar lang aanhoudende vernietiging van dit piepkleine eilandje dat daarmee de meest gebombardeerde plek op aarde zou worden.
Van al dit alles wist ik twaalf jaar geleden niets. Wat me des tijds bij het aanmeren was opgevallen was de uniforme bebouwing van eiland. Een bebouwing die in twee delen uitéén valt: het Oberland en het Unterland. Zoals de namen al aangeven ligt het ene deel van het plaatsje bovenop de roodbruine rots die abrupt uit de Duitse oceaan oprijst en het andere deel op de aangespoelde sedimenten aan de voet ervan. Beide worden door een steile klif en een hoogteverschil van dertig meter van elkaar gescheiden. Destijds wandelde ik onder een loodgrijze decemberhemel met stijgende verbazing door de benedenstad. Alle bebouwing, de woonhuizen, winkels, hotels, café’s en restaurants, leken in precies dezelfde tijd door dezelfde architect te zijn ontworpen en gebouwd. Aan de voet van de klif en onder een grote luifel met lichtbak waarop de tekst Fahrstuhl zum Oberland te lezen was, bevond zich een in de rotsen uitgehouwen lift die de verbinding vormde tussen Ober– en Unterland, tevens het enige openbaar vervoer op het eiland.
In de brochure uit 1951 staat het programma van eisen te lezen dat voor de wederopbouw van het volledig verwoestte vakantie eiland door de Landkreisverwaltung Pinneberg werd opgesteld. Elf hotels met 160 bedden, drieënveertig pensions met 500 bedden. Op het Oberland zijn twee gastwirtschaften voorzien waarvan één met tanzbar alsmede drie kapsalons, een slagerij, vier bakkerijen, een bloemenzaak, een viswinkel, een boekhandel, vijf groentewinkels, een schoenmaker, twee kleermakers en vier timmerwerkplaatsen. Opvallend is het aantal van twaalf souvenirwinkels waar ook tabak, parfum en sterke drank mogen worden verkocht. In de naoorlogse jaren zou Helgoland vooral bekendheid genieten als kleinburgerlijk belastingparadijs.
De brochure is verlevendigd met foto’s waarop de vooroorlogse bebouwing met haar smalle straatjes en de haven staan afgebeeld. Ik zie vakwerkhuizen met zadeldaken en lage vissershuisjes met pokdalig gestuukte muren. Netten hangen te drogen aan de gevels. Sommige foto’s tonen gebouwen waarvan de eerste en tweede verdieping uit hout zijn opgetrokken en die over steegjes uitkragen. Op het plein aan de haven is het druk; flanerende stellen vullen het beeld en op het terras van het kurhaus zitten onder een grote luifel vakantievierders aan tafeltjes. Het kurhaus werd in 1938 geopend en op de originele foto’s hangen aan de talloze vlaggenmasten langs de boulevard grote banieren met hakenkruisen. Deze zijn op de foto in de brochure uit 1951 zorgvuldig buiten beeld gehouden.
In het wederopgebouwde Helgoland zijn de straten bijna even smal als voorheen en autoverkeer ontbreekt. De bebouwing is nergens hoger dan drie verdiepingen en voortdurend bekruipt me het gevoel in een uitbreidingswijk uit de jaren zestig rond te lopen. Rijtjeswoningen zijn gebouwd in een stedelijke dichtheid, tuinen ontbreken vrijwel. De architecten hebben zich laten inspireren door de Zweedse modernistische sociale woningbouw uit de jaren veertig en vijftig. In omgebouwde doorzonwoonkamers, zo lijkt het, zijn café’s en restaurants, kapsalons en souvenirwinkels ondergebracht. Alle voorzieningen wekken de indruk een soort huiskamercafé te zijn. Een in Nederland helaas uitgestorven fenomeen waarvan ik als kind echter nog een glimp heb op mogen vangen. Door de matglazen ruiten van de gesloten schuifdeuren was vanuit de achterkamer het blauw flikkerende licht van een televisietoestel te zien. Regelmatig was droog gekuch te horen evenals het gescharrel van een grote hond. In de voorkamer stonden langs de muren drie tafeltjes met ieder twee stoelen. De hoog bejaarde uitbater serveerde, vanachter een lage toog naast de gaskachel, Grolsch in beugelflessen, Sisi en Chocomel.
wordt vervolgt…