Recensie

DIY Klarenstraat

Over een blok met naoorlogse portiekappartementen als CPO project en de lessen uit de crisis.

spread uit besproken boek

De crisis is alweer iets uit een ver verleden, het gevoel ‘business as usual’ overheerst. De lessen uit de crisis lijken vergeten, als ze ooit al getrokken zijn. Één van die lessen zou kunnen zijn dat zonder een alles verpletterende druk van een ontwrichte ‘woningmarkt’, er aantoonbare mogelijkheden en behoeften bestaan om de stad ‘anders’ te ontwikkelen. Het concept van de kluswoning is daarin een hele interessante gebleken. Naast Kleiburg in Amsterdam Zuid-Oost, is de herontwikkeling van een portiekflat aan de Klarenstraat in Amsterdam Nieuw-West, daarvan een aansprekend – en prijswinnend – voorbeeld.

Onder redactie van kunsthistorica Patricia van Ulzen, fotograaf Rufus de Vries en grafisch ontwerper Antoin Buissink, blikt DIY Klarenstraat terug op de ontwikkeling van dertig kluswoningen in een jaren vijftig portiekflat blok aan de Klarenstraat in Amsterdam Nieuw-West. Het boek belicht de ontwikkeling vanuit verschillende perspectieven. Vanuit de initiatiefnemer, corporatie De Alliantie, de architect Arjan Gooijer (Van Schagen Architecten), de projectbegeleiders van Urbannerdam, aannemer Slokker en natuurlijk de ‘klussers’, de nieuwe bewoners van het blok.
DIY Klarenstraat is een boek van en voor professionals geworden. Een boek dat lessen wil trekken uit de ontwikkeling aan de Klarenstraat om zo actief bij te dragen aan het verder uitbouwen van kennis over het concept van de kluswoning. Die professionele insteek blijkt onder andere uit het perspectief waaruit de betrokkenen tot de lezer spreken. Waar de professionals vanuit het eigen perspectief spreken en vaak zelf de tekst hebben geschreven, komen de klussers vanuit een passiever interview-format aan het woord.

Voor wie het project niet kent, in kort bestek de achtergrond. Sinds 2002 is corporatie De Alliantie betrokken bij de wijkvernieuwing van de Staalmanpleinbuurt. Binnen dat kader werd al in 2009 gekozen voor een ‘experiment’: één blok met portieketage appartementen zou niet worden uitgepond of ‘traditioneel’ gerenoveerd, maar als CPO project samen met de (nieuwe) toekomstige bewoners (her)ontwikkeld worden.
Dit is het blok aan de U.J. Klarenstraat geworden. Het project ging in 2012 van start met de werving van kopers. Pas medio 2013 werd de door De Alliantie geëiste 65% inschrijvingen bereikt en kon het project daadwerkelijk richting uitvoering gaan. Uiteindelijk werden er dertig woningen in een tetris-achtige verkaveling gerealiseerd binnen een volledig gerenoveerd casco en een grotendeels nieuwe gevel. Balkons werden aan de tuinzijde van het blok gehangen en de bergingen op de begane grond werden deels (ook) woningen. In 2015 ontving het project de Gouden AAP, de Amsterdamse Architectuurprijs.

spread uit besproken boek

De ondertitels van de publicatie, Zelfbouw en de herontdekking van de portiekflat en A new perspective on the post-war social housing block suggereren meer dan het boek inhoudelijk waarmaakt. De Engelse ondertitel is veel te algemeen. De Nederlandse ondertitel is al een stuk verder ingekaderd. Maar daarin worden nog steeds twee thema’s aan elkaar geknoopt: zelfbouw als proces en de portiekflat als type. Je verwacht dan een analyse van wat de portiekflat an sich specifiek maakt, en de naoorlogse portiekflat in het bijzonder. En dat die analyse gerelateerd wordt aan zelfbouw, en hoe zelfbouw in een naoorlogse portiekflat  zich onderscheidt van zelfbouw in andere typologieën, zoals een (ook naoorlogse) galerijflat als Kleiburg. Maar deze analyses ontbreken. Uiteindelijk gaat DIY Klarenstraat vooral over het proces van zelfbouw en hoe dat in dit project is geland in een portiekflat uit de jaren vijftig. Zijn de titels daarmee redactionele grootspraak, of is de impliciete conclusie dat de portiekflat als typologie geen wezenlijke invloed heeft op het proces?

Arjan Gooijer schrijft over de architectonische kant van het project. Hij had een dubbele rol: voor De Alliantie realiseerde hij de noodzakelijke verbeteringen van met name de gevels, waarbij een ingetogen doorwerking van de oorspronkelijke rationele architectuur is gerealiseerd. Daarnaast was zijn rol ook het begeleiden van de klussers en hen de kansen en beperking van het casco te tonen.
Uiteindelijk heeft dit tot een gelaagd herontwerp geleid waarbij het grid van het casco ‘verrijkt’ is met een familie van puien en puivullingen. Hierdoor is binnen de oorspronkelijke hoofdopzet de individuele invulling van de woningen zorgvuldig en ingetogen ingepast. Achter die gevel is de variatie veel groter dan in de gevel zelf tot uitdrukking komt. Horizontale en verticale doorbraken, vides en een grote variatie in afwerkingen hebben de woningen allemaal een eigen karakter gegeven.

spread uit besproken boek

Sander Gelincks (adviseur leegstaande gebouwen) reflectie op het proces is eigenlijk het interessantste deel van de publicatie. Gelinck gaat in op de kosten en baten, ook in financiële zin, en legt daarmee de verbinding tussen de ambities en de (financiële) ‘nuts and bolts’ van het project.
Het was de ambitie van initiatiefnemer De Alliantie om op een andere manier bij te dragen aan de wijkvernieuwing van de Staalmanpleinbuurt. Hoewel dit nergens concreet wordt gekwantificeerd, is het algemene oordeel dat het project daarin een grote bijdrage heeft geleverd. In jargon: het project heeft een hoog maatschappelijke rendement.
Maar dat is niet vanzelf gegaan, blijkt. In de interviews met de klussers komt de ambitie van De Alliantie eigenlijk niet terug. Voor hen was het collectieve karakter van het proces binnen het project, en de mogelijkheid om zelf een eigen woning vorm te kunnen geven het belangrijkste. De klussers en De Alliantie hebben stevig onderhandeld over de aankoopprijs en de voorwaarden, met name de verdeling van de ontwikkelrisico’s. Het had niet veel gescheeld of het project was daarop zelfs geklapt. Dat De Alliantie uiteindelijk ver wilde gaan om het project een succes te laten worden, blijkt uit de constatering van Gelinck dat de woningcorporatie een deel van de bijkomende kosten, al gauw 10% of meer van de totale projectkosten, niet aan de kopers heeft doorgerekend, en daarmee het project heeft gesubsidieerd.

Onder de streep heeft het project financieel dan ook niets opgeleverd voor De Alliantie. Dat is wel de bedoeling als sociale huurwoningen aan ‘de markt’ worden verkocht, het moet immers middelen opleveren die elders geïnvesteerd kunnen worden. Herhaling is daarom niet waarschijnlijk, ondanks het maatschappelijke rendement. Urbannerdam benadrukt dat het project juist vanwege het maatschappelijke rendement om herhaling vraagt. Dit is vanuit Urbannerdam, die veel van dit soort projecten begeleidt, natuurlijk een “wij van wc-eend” pleidooi, maar daar onder ligt de onvermijdelijke constatering dat dit wel uiteindelijk de enige ‘opbrengst’ van het project is. Vandaar dat het, volgens Urbannerdam, vooral voor corporaties interessant zou moeten zijn om meer van dit soort projecten te initiëren.

spread uit besproken boek

DIY Klarenstraat toont de uitdaging om de individuele ambitie van de ‘klusser’ te verbinden met een collectieve of institutionele ambitie van in dit geval De Alliantie. Sander Gelinck toont in zijn analyse dat het project voor zowel De Alliantie als de kopers, op het niveau van de stichtingskosten financieel niet significant duurder of goedkoper was dan een reguliere (markt)ontwikkeling. Het had goedkoper gekund, maar de bewoners hebben in dit geval op een aantal punten bewust gekozen voor kwaliteit verhogende, maar ook duurdere ingrepen. Het project was bij oplevering dus niet winstgevend, noch voor klusser, noch voor de corporatie. De winst zit in de ‘zachte’ waarden die gerealiseerd zijn: de klusser krijgt een persoonlijke woning die nergens anders te vinden is en de corporatie heeft een nieuwe, actieve en sociaal betrokken groep bewoners naar een wijk in transitie gehaald.

Maar dat kon alleen, zoals ook architect Arjan Gooijer in zijn bijdrage verwoordt, door de grote, arbeidsintensieve inspanning die alle betrokkenen leverden. Alle betrokkenen hebben de ‘wil’ gehad om die inspanning te (blijven) doen, ook al was die economische niet altijd lonend. Die drive delen zij met bijvoorbeeld de initiatiefnemers van Kleiburg, vier commerciële projectontwikkelaars die pas over de helft van de herontwikkeling zicht kregen op een positieve business case. In beide gevallen is bij gebrek aan financiële /zakelijke prikkels, de persoonlijke motivatie van de betrokkenen de stuwende kracht achter de projecten geweest, ongeacht de ‘maatschappelijke’ of ‘commerciële’ achtergrond van de organisaties waar de initiatiefnemers werken.

In dat licht is het misschien geen toeval dat het succes van Klussen aan de Klarenstraat (en Kleiburg) juist in de crisis gehaald is. In die spannende tijd was makkelijk economisch rendement ver weg. De initiatiefnemers van deze klusprojecten hebben, gedreven door hun eigen ambitie, de ruimte kunnen opeisen die ontstond omdat de rest niet durfde of wachtte tot de storm was overgewaaid. Wie durft en wil er nu nog?

spread uit besproken boek