Feature

Leren van het AUP

Hoe willen we wonen? Die vraag staat centraal in de huidige discussie over de steeds drukker wordende stad Amsterdam. Want niet alleen komen er meer bezoekers naar de stad, ook de druk op de banen- en woningmarkt groeit enorm.

Het Uitbreidingsplan van Amsterdam (AUP) 1935

Voor de een kan de groei en vooruitgang met innovatieve oplossingen niet hard genoeg gaan, voor de ander moet Amsterdam vooral blijven zoals het is en vasthouden aan traditie. Oftewel, de discussie over stedenbouw leeft in Amsterdam!
De tentoonstelling Een Betere Stad, over het Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam (AUP), gaf hier in de Bazel een nodige verdiepingsslag aan. In de tentoonstelling en de bijhorende publicatie De Nieuwe Grachtengordel is er vooral veel lof voor de experimentele, avant-gardistische stedenbouw, maar beide zouden completer zijn geweest als er ook ruimte was gecreëerd voor kritische lessen. Het AUP was weliswaar zeer vooruitstrevend, maar heeft op lange termijn de leefbaarheid, sociale veiligheid en ruimtelijke economie niet altijd goed gedaan. Zowel positief als negatief heeft het vak stedenbouw van het AUP, met haar Westelijke Tuinsteden, enorm veel geleerd.

De groei die Amsterdam momenteel doormaakt verdeelt de stad. Onderwerpen als hoogbouw, de Sprong over ’t IJ en de invloed van Airbnb keren regelmatig terug in de krantenkoppen en leiden tot heftige debatten die op twitter verder uitgevochten worden. Discussies die, geplaatst in het perspectief van de recente tentoonstelling Een Betere Stad, vooral gaan over de voortdurende zoektocht naar betere woonvormen, hedendaagse stedelijke vraagstukken, nieuwe manieren van ontwerpen, bouwmaterialen en ruimte voor innovatie. Ze vormen een afspiegeling van de huidige Zeitgeist en het dualisme tussen traditie en verandering dat daarin een rol speelt. Nu Amsterdam na een demografisch dal weer boven het inwoneraantal van de jaren ’60 aan het uitgroeien is, rijzen ineens veel vragen op. De overkill aan woonruimte die na 1960 ontstond met het kelderen van het inwoneraantal, is inmiddels weer helemaal opgevuld. De honingraat barst op allerlei manieren uit zijn voegen; de parken raken voller, toeristen bevolken bepaalde delen van de stad, betaalbare woonruimte is schaars, de verkeersdruk en congestie nemen toe. Er zijn zelfs fietsfiles… Groeiproblemen waren er ruim honderd jaar geleden ook in Amsterdam, ze vormden de aanleiding om te werken aan een uitbreidingsvisie.

Grafiek bevolkingsgroei Amsterdam van 1960 tot nu.

Bevrijding uit de sloppen
Het Algemeen Uitbreidingsplan (AUP) werd in verschillende fasen uitgewerkt tussen 1935 en 1958. Binnen de stadsgrenzen was geen plek voor de ruimere opzet van stadsblokken die was bedacht, dus volgde de annexatie van randgemeenten. Als een nieuwe jaarring werd het AUP om de oude heen gepland. Met ambities, uitdagingen, een pragmatisch calvinisme en een sociaaldemocratisch politiek milieu, ontstond de juiste voedingsbodem voor een van de meest complete uitvoeringen van de CIAM-principes. Het AUP is een zeer vooruitstrevend, maar ook totalitair en radicaal plan. Maar wat was er zo vernieuwend aan? Allereerst zocht men met het AUP oplossingen voor de problemen van die tijd: de groei van het aantal inwoners en slechte leefomstandigheden door de menging van wonen en vervuilende industrie. De straten waren open riolen en arbeiders leefden overwegend in verkrotte arbeiderswoningen, in te dichtbevolkte binnensteden (lees: Auke van der Woud, Koninkrijk vol sloppen). Stedenbouw richtte zich op dat moment, als relatief jonge professie, op de bevordering van de algemene gezondheid en hygiëne. Vandaar dat voor de stedenbouwer de dresscode van de witte doktersjas gold. Een strikte scheiding van functies als wonen, werken en recreëren, op een nog radicalere manier dan Ebenhezer Howard had voorgesteld met The Garden Cities of Tomorrow, moest een einde maken aan slechte leefomstandigheden in binnenstedelijke slums.

Goed wonen voor iedereen!
Op stedenbouwkundig niveau werden de gesloten blokken, zoals Berlage die nog vlak voor het AUP maakte, opengewerkt en bijvoorbeeld voorzien van doorzonwoningen. Er werd vooral veel sociale woningbouw gerealiseerd om de arbeiders in een overwegend industrieel Amsterdam, kwalitatief goede huisvesting te kunnen bedienen. Het AUP moesten geen tuinstad worden als Vreewijk in Rotterdam, maar werd naar Duits voorbeeld in lijn met de projecten van Ernst May in Frankfurt, vormgegeven. Op de tekeningen verrees abstracte, open bouw in haakvormige stroken voor een optimale daglicht-inval. Zo werd de onderlinge afstand tussen de woningen vergroot en ontstond er tussenin ruimte voor bewegingsvrijheid. Het ideaal van gezonde stad met licht, lucht en ruimte werd in speel- en groennormen verankerd. Er kwamen parkachtige ruimtes als tuin of speelplek tussen de woonblokken en meer ruimte voor de auto die na de oorlog bij steeds meer huishoudens zijn intrede deed. Als nieuwe tuinstad was het AUP een rationele evolutieslag op tuindorpen als Vreewijk. Het plan bood meer groen en ruimte, en nog meer luxe voor de arbeider, die buiten het werk om steeds meer vrije tijd kreeg. Anders dan de titel ‘ De Nieuwe Grachtengordel’ doet vermoeden, moest het AUP vooral een open stad worden die volgens egalitaire sociaaldemocratische principes was vormgegeven.(2) De hoeveelheid aan nieuwe woningen, maar ook de kwaliteit van de leefomgeving heeft gezorgd voor de emancipatie van de arbeider. Er verrees een reeks rationeel vormgegeven tuinsteden, met als grootste uitbreiding Nieuw West, strategisch gepositioneerd tussen de oude binnenstad, luchthaven Schiphol en de havens.

Woningtypologieën in Nieuw West, Jerryt Krombeen, Affordable Paradise 2014

Belangrijk uitgangspunt voor het AUP, zo blijkt ook uit de film op de tentoonstelling, was de bevolkingsprognose van dr. G.A.H. Wiebols. Met deze groeicijfers in de hand werden nieuwe visies en uitbreidingsplannen gecreëerd. Demografie en verkeerstellingen meenemen in de planning was nieuw voor die tijd. Volgens de berekeningen in 1935, zou de bevolking in het jaar 2000 tot 1.000.000 inwoners zijn gegroeid. Dat de hoeveelheid personen die in woninggroottes van 60m2 woonden zou dalen was voorzien. In 2000 zou een huishouden nog maar 3,4 (i.p.v. 4 a 5) personen tellen. In werkelijkheid kwam het gemiddelde gezinsomvang uit op 2,2 personen (en 1,8 in de dichtbevolkte binnenstad). In gebieden als Nieuw West, met een relatief grotere huishoudens grootte van 2,6 in 2013, woont vandaag de dag ongeveer een derde minder mensen dan aanvankelijk voorzien. (1) Uiteraard heeft dit gevolgen voor de stedelijke druk en de drempelwaarde van voorzieningen, zoals we van Jane Jacobs vlak na het AUP al leerden.

In de Westelijke Tuinsteden werd ca.70% van alle 35.000 woningen gerealiseerd met een woonoppervlak van 60m2. Veel woningen zijn typologisch eenzijdig en alleen bereikbaar met een trapportiek, wat voor ouderen en gezinnen onhandig is. Voor gezinnen van nu is 60m2 (ondanks de kleinere gezinsomvang en groeiende acceptatie van kleinere woningen in Amsterdam) vaak niet acceptabel. Voor het groeiend aantal eenpersoonshuishoudens zijn de woningen juist weer net iets te groot en vooral onbetaalbaar.

Het AUP heeft de opeenstapeling van uitdagingen en ambities van haar tijd goed beantwoord. Maar heeft het ook een duurzame stad opgeleverd, met voldoende algemene waarden en flexibiliteit om zich door te kunnen blijven ontwikkelen? In het AUP is dat wel gelukt met de groen-blauwstructuur. De singels en de Sloterplas vormen een stabiele basis van ruimtelijke kwaliteit waarop lang voortgebouwd kan worden en waar mensen aan hechten. Dergelijke kwaliteiten tref je ook in Buitenveldert aan. Je kunt er rustig wonen, sporten en bewegen in het groen. Maar de relatief inflexibele woningvoorraad en het massaal inzetten op enkele woningtypologieën heeft op termijn niet gezorgd voor een duurzame bevolkingssamenstelling. Dit komt ook doordat het plan minder dicht en intensief is geworden dan op voorhand was bedacht. Niet alleen werd het AUP minder dicht bevolkt dan verwacht, maar ook werd er in veel lagere dichtheden gebouwd dan in Vreewijk en werd er veel minder programma gerealiseerd dan in de Jordaan of Pijp.(1) Het gebrek aan dichtheid en diversiteit zorgt voor te weinig levendigheid en kansen voor een lokale economie. Sommige straten in Nieuw West bloeien 50 jaar na dato redelijk op, maar in Amsterdam Noord kun je voor een dagelijkse boodschap vrijwel alleen in een winkelcentrum terecht.

Een belangrijke les van het AUP is dat een functionele en sociaal economische mix buurten in staat maakt om zichzelf te vernieuwen en een hoge leefkwaliteit te blijven bieden. Waarmee een continue vernieuwingsproces kan ontstaan zoals dat aan stadsstraten, de uitlopers vanaf het centrum, in Amsterdam is gebeurd. Een stedelijke typologie die aan de Burgemeester Vlugtlaan bijvoorbeeld ook zijn intrede heeft gedaan, maar waarvan de potentie op deze plek nog niet voldoende is benut.

Functiekaart, Jerryt Krombeen, Affordable Paradise 2014

AUP in transitie
Het is een groot compliment dat het AUP er voor een groot deel nog ligt zoals het gepland was. Andere modernistische plannen hebben de tand des tijds minder goed doorstaan. Mede vanwege het falen van een aantal totalitaire socialistisch-modernistische utopieën (zoals bijvoorbeeld de Bijlmer), die tijdens de volkshuisvestingsopgave van de wederopbouw probeerden op te lossen. Pas nu, na vijftig jaar, kun je in Nieuw West zien wat wel of niet werkt. De ideeën van het AUP kregen gelukkig langer de tijd om te rijpen, ingrijpende aanpassingen zorgden ervoor dat het plan zich kon conformeren aan de veranderingen in onze samenleving. In wijken als Nieuw West hebben arbeidsmigranten de plinten gered en ontstaat langzaamaan een meer stedelijke dynamiek. Ondanks dit feit zijn er sinds 2006 in de Westelijke Tuinsteden 13.000 sociale huurwoningen gesloopt om plaats te maken voor 24.000 nieuwe woningen, voornamelijk in de vrije sector. Er wordt dus flink verdicht, en er is ingegrepen in de stedenbouwkundige opzet van de open blokken en de overgangen tussen openbaar en privé.

Op zichzelf is het goed dat er meer menging komt in woningtypes, inkomens en woonoppervlaktes, zodat ook de kwaliteit van bijvoorbeeld voorzieningen kan verbeteren. Tegelijkertijd is de opgave om ‘de moderne arbeiders’ te huisvesten onverminderd actueel. De gemeentelijke woningdienst realiseerde na de oorlog alleen al in de Westelijke Tuinsteden 32.000 woningen tussen 1946-1960. En in totaal 50.700 woningen in de hele westelijke tuinsteden. Dit heeft als gevolg dat nu grote hoeveelheden corporatiewoningen tegelijkertijd een update of onderhoudsbeurt nodig hebben. Door achterstallig onderhoud voldoen veel woningen niet aan de huidige standaarden. Sommige woningen hebben dezelfde badkamers als vijftig jaar gelden, veel woningen zijn alleen toegankelijk via trapportieken en kennen een ongunstig energielabel. Het gros van de woningen heeft een zelfde typologie waardoor ze voor verschillende woonwensen en doelgroepen niet geschikt meer zijn.
Vooral in de naoorlogse uitbreidingen in Amsterdam Nieuw West, Zuid Oost en Noord zijn nog altijd veel lage inkomens gehuisvest. Op zichzelf hoeft dat geen probleem te zijn, maar als gekeken wordt naar de kwaliteit van de leefomgeving, scholing en commerciële voorzieningen, blijven wijken als deze achter. De etnische opbouw en samenval met hogere concentraties armoede bestaan ook in andere steden zoals Pendrecht (Rotterdam), Kanaleneiland (Utrecht), maar ook Parijs en Londen. De segregerende stad is een trend die zeer serieus genomen moet worden.

De huidige woningmarkt
Veel woningen zijn nog steeds in corporatiebezit en daar mag gerust wat meer visie op komen. Met nog steeds circa 50% van de Amsterdammers met een laag inkomen is de doelgroep die in aanmerking komt voor sociale huisvesting nog aanzienlijk. Wil je een Weens woonmodel creëren met veel sociale woningbouw waar ook de middenklasse in kan, of een liberale markt creëren, waarin dan wel gewerkt wordt aan stijgend woningbezit onder economisch zwakkere doelgroepen?

Amsterdam veranderde vanaf de jaren ’90 langzaam in een neoliberale woningmarkt, met meer ruimte voor het koopsegment. Maar de kwaliteit van wonen is nog steeds een overheidstaak die bij wet geregeld is. Gezien het recente beleid schommelt Amsterdam tussen een liberale en een sociaaldemocratische koers. Het beleid heeft geen heldere koers waardoor steeds weer correctiemaatregelen worden afgekondigd om een balans op de woningmarkt te herstellen. Zoals de recente 40-40-20 maatregelen (40% sociaal, 40% middensegment en 20% vrije sector bij nieuwbouwplannen). Ook de manier waarop woningbouw nu op de stad geprojecteerd wordt met koers 2020-2025 is een planologische samenloop van omstandigheden te noemen. Waar gebieden vrij komen wordt gebouwd. Maar daarmee is nog geen ruimtelijke visie of samenhang gewaarborgd zoals we dat kennen uit een AUP. Het is een vanuit pragmatisme en beschikbaarheid gedreven woonvisie.

Armoede clusters en 50% of meer lage inkomens, Jerryt Krombeen, Affordable Paradise 2016

Tijd voor een nieuw AUP
Generaties zetten zich herhaaldelijk tegen elkaar af waardoor er continue ‘correcties’ plaatsvinden en er uiting gegeven wordt aan verschuivende maatschappelijke behoeftes. Vandaag de dag lijkt het in Amsterdam uit den boze om polders te bebouwen met woningen, dus is intensivering van de stad het meest logisch. Ook lijkt de functionele scheiding, waarmee de AUP-planners zich afzetten tegen een intense en drukke stad, nu uit den boze. Momenteel betoogt de Europan-competitie voor Amsterdam dat wonen en werken steeds beter verenigbaar zijn. De economische visie Ruimte voor de Economie van Morgen laat zien dat het huidige werken in sommige gevallen heel goed past in een stedelijke biotoop met veel inwoners. Daar werd 100 jaar geleden 180 graden anders over gedacht. Het is goed als wonen en werken weer verweven met elkaar raken. Het type werken is namelijk veel minder vervuilend dan 100 jaar geleden en de modernistische stad is ook een saaie stad, die de complexe, gemixte stad met spanningen door divers gebruik ontkent.

Amsterdam, maar ook de rest van Nederland, staat voor grote uitdagingen die om stedenbouwkundige innovaties vragen – denk aan de energietransitie, klimatologische uitdagingen, de betaalbaarheid van woningbouw, groeiende forenzenstromen, segregatie en nieuwe vormen van mobiliteit als elektrisch rijden en de deelauto. De bestaande stad zal door deze uitdagingen, net als honderd jaar geleden, enorme veranderingen doormaken. Het is daarom fijn dat het AUP zoveel licht, lucht en ruimte biedt. Enerzijds is deze ruimte een zegen in een steeds drukker wordende stad, anderzijds biedt het mogelijkheden voor adaptie en verdichting. Verdichten hoeft op zichzelf niet ten koste te gaan van ruimtelijke kwaliteit, maar kan leefbaarheid juist stimuleren en vergroten. De druk op de ruimte wordt wel groter, dus zal er een goed groen en openbare ruimteplan moeten komen. Met wellicht nieuwe groen-, sport- en speelnormen en slim dubbelgebruik.
Ook moet onderzocht worden hoe verdichting ingezet kan worden om doelgroepen en inkomens beter met elkaar te mengen. Armoede kun je nooit voorkomen, maar een gemixte stad levert in ieder geval een hogere woonkwaliteit op door betere buurtvoorzieningen.(4)

Goede, betaalbare woningen voor iedereen, waar is die ambitie gebleven? Vandaag de dag is wonen in Amsterdam per definitie niet meer voor iedereen, omdat het aanbod niet is meegegroeid met de werkgelegenheid en het inwoneraantal. De woningmarkt is onbetaalbaar geworden en met de afgekondigde maatregelen blijft de stad verder segregeren. Middeninkomens, gezinnen, maar zeker ook mensen die aanspraak willen maken op sociale huur staan nu 12,5 jaar op een wachtlijst, mede door scheefwonen en voorrangsgroepen. Juist middeninkomens zitten in de knel. Het idee is nu om, net als bij sociale woningbouw, met een gereguleerd segment voor deze groep te komen. Om als vestigingsklimaat aantrekkelijk te blijven, zal Amsterdam iets moeten doen aan het exclusiviteitsprobleem op de huidige woningmarkt.

Een betere visie voor de inbreiding van stad
Het succes van Amsterdam als aantrekkelijke en inclusieve stad voedt neoliberale dromen en kan tegelijkertijd de sociaaldemocratische traditie financieren. Vanuit deze balans kan er een betere meerjarige visie op de inbreiding van de stad komen, die meer samenhang tussen de verschillende gebiedsontwikkelingen genereert. In tegenstelling tot het AUP moet de stad nu voor haar groeiproblemen op zoek naar technische en esthetische oplossingen binnen de huidige stadsgrenzen. Dat kan alleen met een ruimtelijke visie die verder gaat dan de Structuurvisie 2040. Verdichten, hoger bouwen en optoppen van bestaande bouw lijkt nog de enige optie wil je de stad compact houden en kwaliteiten als scheggen en cultuurhistorisch waardevolle buitengebieden onaangetast houden. Het intensiveren van de stad kan de complexe stad met veerkracht, vernieuwing en economische vitaliteit weer nieuw leven inblazen. De stad is dan geen functionele machine meer, maar een gemengde, intensieve stad die zichzelf opnieuw kan blijven uitvinden.