Recensie

Een huis voor de geest

Gedurende de donkerste maanden van het jaar is er in de Singel in Antwerpen de tentoonstelling Dom Hans van der Laan. Een huis voor de geest te zien. In combinatie met de tentoonstelling zijn er rondleidingen in de door Van der Laan ontworpen Abdij Roosenberg. Dat is een goede combinatie. Zijn architectuur vraagt er nu eenmaal om ervaren te worden. Maar wat kan zijn werk toevoegen aan het huidige architectuurdebat?

Zuster Trees leidt ons rond in de abdij. Foto Maarten Plomp

Negen, respectievelijk zestien jaar geleden werd de nalatenschap van Van der Laan(1904-1991) al tentoongesteld in Nederland. Destijds in het NAI Maastricht in 2008 en het Bonnefantenmuseum in 2001. Dom Hans van der Laan. Een huis voor de geest heeft volgens de curator Caroline Voet een didactisch doel. Zoals Van der Laan architecten wilde opvoeden met zijn traktaat De architectonische ruimte, probeert de tentoonstelling dat werk nu toegankelijker te maken voor een groter publiek. Voet gaat in de tentoonstelling ‘op zoek naar de tastbare wereld van zijn filosofie’. De tentoonstellingsruimte, waar veel originele Van der Laan modellen en studieobjecten te vinden zijn, is opgedeeld in een hoofdzaal en een aantal studiolo’s, waar gestudeerd kan worden op de theorie van Van der Laan. De studiolo’s vormen een goede introductie op Van der Laans loopbaan. Ze laten zijn ontwikkeling zien als architect, als docent in Den Bosch en de uitwisseling met zijn studenten, waar Jan de Jong de bekendste van is. Bovendien toont het de ontwikkeling van een traktaat dat meer is dan alleen een uitwerking van het plastisch getal. Het is een alomvattende architectuurtheorie.

Dom Hans van der Haan. Een huis voor de geest. Foto Dries Luyten

Maar hoe toon je het tastbare van Van der Laans filosofie? Er worden hier en daar wat pogingen gedaan. Het openingsspel met steentjes, waar bezoekers worden uitgenodigd om hun gevoel voor verhoudingen en orde te onderzoeken is leuk, maar vooral voor de jongere bezoekers. De fraaie houten maquettes van Roosenberg, Vaals, Tomelilla en andere studiemodellen, staan centraal in de ruimte maar zijn te abstract om zijn filosofie tastbaar te maken. De vele originele tekeningen aan de wand van de grote zaal zijn fantastisch maar benadrukken met name het cerebrale van zijn werk, zoals het gebruik van het plastische getal. Als bezoeker verliet ik de tentoonstelling dan ook enigszins onbevredigd. Het was wellicht verfrissender geweest als niet alleen de monnik-theoreticus in deze tentoonstelling centraal had gestaan, maar ook de monnik-architect. De vakman die ook op de bouwplaats te vinden is, het kozijnprofiel ontwerpt, de diepte van de negge bepaalt, het probleem van de hemelwaterafvoer architectonisch oplost, de broeders adviseert hoe ze de bekisting voor het beton moeten timmeren, de dikte van de kaleilaag vastlegt etc. Of zoals Caroline Voet het zelf eigenlijk mooi formuleert: de zoektocht naar het tastbare van zijn werk.

Dom Hans van der Laan, Abdij Vaals. Foto Jeroen Verrecht

In een tijd waar het beeld centraal staat, het Bilbao effect bij veel tenders nog steeds gevraagd wordt en de gelikte rendering opdrachtgevers warm moet maken voor een nieuw icoon, is het werk van Van der Laan een verademing en nog altijd relevant voor het huidige architectuurdebat. Om van belang te zijn in die context doet niet alleen het plastische getal er toe, het is ook de eenvoud, orde, ambacht en de precisie die Van der Laan in zijn gebouwde werk toont, die het zo relevant maakt. En dat hoeft niet te leiden tot abstractie of een droog functionalisme. Het komt eerder in de buurt van het begrip ‘die Neue Einfachheit’ wat Vittorio Lampugnani in zijn boek Radikal Normal (2015) beschrijft. Lampugnani trekt parallellen met het ontstaan van de Duitse Werkbund en de nieuwe zakelijkheid aan het begin van 20e eeuw. De Werkbund wilde, onder leiding van Muthesius, een alternatief bieden voor de wijdverbreide neostijlen en kunstzinnige  architectuur. Aan het begin van de 21e eeuw staan we volgens Lampugnani voor een zelfde soort kantelpunt. “Duurzaamheid, voorzichtige vernieuwing, intelligente banaliteit, eenvoud, precisie, stilte, dichtheid, orde, neutraliteit”, dat zijn volgens hem de kenmerken van een architectuur die aan het begin van de 21e eeuw een waardig alternatief vormen voor veel hedendaagse sensatie architectuur. Hij zou het zomaar over de architectuur van Van der Laan kunnen hebben.

Dom Hans van der Laan, Abdij Roosenberg, Waasmunster, 1975, voorgevel met links de kerk. Foto Coen van der Heiden

Om die eenvoud te ervaren, reis ik af naar Roosenberg. De abdij ligt ten noorden van het dorp Waasmunster in een glooiend lommerrijk landschap. Vanaf het klooster loopt het terrein zuidwaarts af richting Waasmunster en het dal van de Durne, een zijrivier van de Schelde. Voor mensen die al eerder het klooster in Vaals hebben bezocht, valt op dat Roosenberg kleiner en minder complex oogt. Ook het zadeldakthema is door Van der Laan achterwege gelaten. Tussen hemel en aarde bemiddelt ditmaal enkel de gekartelde dakrand. De verschillende ruimtes, de refter, de werkruimtes en de vergaderruimtes liggen allen aan de kloosterrondgang en zijn – op de achthoekige kloosterkerk na – haast identiek. Vanaf de rondgang betreed je eerst een donkere smalle voorzone begrensd door een rij kolommen, waarnaast de bredere en lichtere beuk de verblijfsruimte vormt. Net als in Vaals worden de wanden gevormd door gekaleid metselwerk, de lateien door in het werk gestort beton en de plafonds door houten planken. De vloerafwerking valt op door grote stenen tegels in warme kleurtinten. Tezamen leidt het tot een gereduceerde en stemmige architectuur, waar het materiaal, hun ambachtelijke toepassing én natuurlijk de krachtige proporties aan zeggingskracht winnen.

Dom Hans van der Laan, Abdij Roosenberg, Waasmunster, 1975, tafel in de leefruimte van de zusters. foto Coen van der Heiden

In de huidige architectuurpraktijk spelen proportie-theorieën een marginale rol. Het plastische getal is hier een bescheiden uitzondering op. Vanwege zijn ruimtelijk toepassing spreekt deze maatsystematiek nog steeds tot de verbeelding. De meest eenvoudig te begrijpen uitwerking van Van der Laan zijn proportie theorie is de relatie tussen de dikte van de wand en de breedte van de ruimte. De wanddikte is afhankelijk van de breedte of overspanning van de ruimte, volgens de verhouding 1:7. Zoals bijvoorbeeld in de kloostergang van Roosenberg te ervaren is. Het gaat hier om een tektonisch begrip van architectuur dat niet slechts op papier bestaat maar men bij een bezoek ondergaat. De architectuur voelt solide en betrouwbaar. Een bezoek aan het klooster is wat mij betreft dan ook onmisbaar als correctie op het wat droge, theoretische beeld dat de tentoonstelling over Van der Laan beklemtoont. Want uiteindelijk is het zowel het intellectuele als het praktische waarom Van der Laans werk beklijft. Het is de vaardigheid om een wiskundig principe in een emotionele en tactiele architectuur om te zetten. Daar kunnen we naar teruggrijpen als we weer eens dreigen te vervallen in al te gemakkelijk effectbejag.