De titel van de tentoonstelling is goed gekozen: Corporate Arcadia. Het roept paradijselijke scènes op die plaatsvinden achter de façades van de spiegelende torens die in elke stad staan. Tegelijkertijd benadrukt de titel de genadeloze relatie van deze gebouwen met het geld en de macht van de bedrijfswereld. Dit zijn de parallelle werkelijkheden die Sophie Dars en Carlo Menon willen blootleggen in deze tentoonstelling.
Het uitgangspunt voor Corporate Arcadia was de vraag ‘Wat heeft het meeste invloed gehad op het stedelijk weefsel van Brussel sinds 1989?’. Brussel, stad van contrasten, wordt volgens de samenstellers van de tentoonstelling sinds de jaren 90 gekenmerkt door de corporate architecture van bank- en kantoorgebouwen, hoofdkwartieren en hotels. Deze gebouwen zijn zowel nadrukkelijk deel van onze alledaagse stedelijke werkelijkheid, als haast onzichtbaar. Ze worden zelden besproken in het architectuurdiscours. De makers van deze gebouwen zijn ‘andere architecten’. (1) The other architect is hier degene die de taal van het grote geld kent, die ontwikkelaars en bedrijven tevreden kan stellen en de grootste projecten van Brussel in de afgelopen decennia heeft uitgevoerd. “They are the architects that Belgian architecture culture fails to recognize and to welcome on its platforms, probably because they are too complicit with the forces of capital to be considered worthy of interest”, staat geschreven in de begeleidende publicatie.(2)
Het is een statement met grote politieke lading. De grote, glanzende private architectuur van de zakenwereld heeft de afgelopen decennia grootste invloed gehad op het stedelijk weefsel van Brussel. En alhoewel deze tentoonstelling expliciet gaat over de hoofdstad van Europa, zijn de vragen en beelden die ze oproept veel algemener en toepasbaar op steden waar ook ter wereld. Met zo’n uitgangspunt moet het verleidelijk zijn geweest om met deze tentoonstelling positie in te nemen, een manifest te publiceren. Thema’s als de openbare ruimte en de publieke sfeer (3), ‘van wie is de stad?’ en sociaaleconomische ongelijkheid schieten door het hoofd.
Uitstel van oordeel
Maar de grote kracht van deze tentoonstelling is dat ze vraagt om, zoals Sophie Dars en Carlo Menon zelf schrijven, een suspension of judgement. Juist door het politieke, sociale of esthetische oordeel uit te stellen worden de echte vragen aangeboord, voorbij een oppervlakkig opportunistische kritiek. In plaats van deze architecten en bedrijven op het eerste gezicht te veroordelen, bevraag je ook je eigen rol. Niet ‘is deze architectuur immoreel?’, maar ‘wat is de relatie van architectuur met economie?’ Niet een normatief ‘de zakenwereld privatiseert het publieke domein’, maar ‘wat betekent publieke ruimte?’. Door de vreemde objecten, die kantoorgebouwen zijn, letterlijk een podium te geven, ontstaat plotseling ruimte voor dialoog.
De curators laten zeven dubbelprojecten van gebouwen en hun ontstaansverhalen zien. Dat doen ze allereerst door foto’s van Armin Linke en objecten, en in tweede instantie door de publicatie en video’s (4) die op de tentoonstelling te bekijken zijn. Elk gebouw wordt vergeleken met een ander project: het Europees parlement met miniatuurpark ‘Mini-Europe’, de bouw van Bunshaft’s Marnix I met de latere aanbouw Marnix II (beide nu hoofdgebouw voor ING in België). De gebouwen verschijnen aan de bezoeker als architectuur, als leefomgeving. Doordat er niet direct bijschriften of kritiek te zien zijn (alleen in de bijgeleidende publicatie) bevragen de tentoongestelde objecten ook de bezoeker. Ze maken je eigen oordelen en interpretaties als het ware zichtbaar.
De tentoonstelling is eerder te zien geweest in het CIVA in Brussel, waar de maquettes van de gebouwen en andere objecten tentoongesteld waren op een soort tribune, een theatre of objects, in spotlights en bewondering afdwingend. Op de faculteit bouwkunde van de TU Delft waar ze nu te zien is, wordt Corporate Arcadia getoond als ‘corporate corridor’. Twee witgeverfde muren aan beide kanten demarqueren de tentoonstellingsplek binnen de wat diffuse expo-ruimte van de faculteit. Net als in de ge-exposeerde kantoorgebouwen, gaat het in de opzet van deze tentoonstelling om grenzen trekken, om in- en uitsluiten. De brede gang die door de twee muren wordt gecreëerd, wordt afgesloten door een soort altaar met een reusachtig fotoboek erop. Aan de muren hangen Armin Linke’s kleurenfoto’s met eromheen objecten – maquettes, details – die vaak gevonden zijn in de gebouwen zelf of in de private archieven van de architectuurbureaus die de gebouwen jaren geleden ontworpen hebben. In tegenstelling tot de opstelling in het CIVA vervullen deze objecten, doordat ze hier tegen een muur aan staan, een minder actieve rol. Ze staan daar maar; stille getuigen van verhalen die de expositie toont.
Alledaags arcadia?
De interieurs van de gebouwen die in Corporate Arcadia te zien zijn, zijn inderdaad op vele manieren paradijselijk. Eenmaal over de drempel heten hosts je welkom. Op de pleinen kun je informeel afspreken met collega’s of klanten, terwijl hangende tuinen en klaterende fonteinen uitnodigen tot contemplatie en rust. Uit sommige van deze gebouwen hoef je eigenlijk nooit meer weg: binnen de muren bevinden zich soms supermarkten, sportzalen, appartementen, pinautomaten, restaurants en in een enkel geval een bibliotheek.
Maar zoals in het paradijs, wordt je aanwezigheid ook hier ook niet langer gewaardeerd wanneer je de gedragsregels overtreedt. Deze private steden achter de glazen kantoorgevels zijn niet echt publieke ruimte, het zijn vaak sterk gecontroleerde omgevingen waar niet geluk of vrijheid voorop staat, maar productiviteit. Deze kunstmatige omgevingen functioneren slechts wanneer ze alles wat niet gewenst is buiten haar glazen façades kunnen houden.
Desalniettemin laten de foto’s van Linke het alledaagse en het menselijke in deze ruimtes zien. Hij maakt zichtbaar hoe gebruikers zich deze ruimtes eigen maken. Een dwingend gebouw, waarin alles ontworpen is, weerhoudt een medewerker er niet van een pastoraal schilderijtje aan de muur te hangen. Een reusachtig atrium, gemaakt om te intimideren, wordt opgedeeld in intieme plekken met planten, zitplekken, tafels en koffiemokken. Linke’s kleurenfoto’s brengen de anders niet toegankelijke kantoorgebouwen echt tot leven. Ze geven niet een overzichtsbeeld van die ruimtes die gemaakt zijn om te imponeren – die staan in het boek- ze kijken naar de menselijke ontmoetingen en vergissingen die er plaatsvinden. Op deze manier uit Corporate Arcadia geen directe kritiek, dat zou de dialoog zou doen doodslaan, maar gaat ze in een omgaande beweging naar de kern van de zaak. Ze maakt de realiteit van deze plekken zichtbaar, in plaats van haar uit een vogelvluchtperspectief weg te wuiven.
Hamvraag
In hoeverre kunnen architectuurpraktijken kritisch zijn op de macht en het geld waar ze tegelijkertijd zo verweven mee zijn? In de woorden van Dars en Menon: “Can an architect interfere in the power structures of building process and city developments, and to what extent? Can architecture embrace the contemporary condition of laissez-faire, of ‘anything goes’, yet develop designs that challenge it?’ Kortom: is kritiek in architectuur mogelijk?
Juist door die vraag níet expliciet te adresseren in de tentoonstelling, maar haar uit te stellen tot de meer reflectieve publicatie, is ze sterk en onderhuids aanwezig. De bezoeker gaat zich door gewoon te kijken dit soort dingen afvragen. Niet voor niets gaat de tentoonstelling op de faculteit bouwkunde ook gepaard met een lezingenserie die de relatie tussen management & the built environment en architecture bevraagt.(5)
Architectuur danst altijd mee op de golven van de economie. De banden tussen bouwen en geld zijn innig. Corporate Arcadia brengt die intieme relatie tussen de bedrijfswereld en architectuur – als haar podium, representatie en thuis – aan het licht. Dat doet deze expositie zonder al te veel te oordelen waardoor we veel onbevangener en grondiger kunnen kijken en bovenal kritisch kunnen reflecteren op onze eigen (voor)oordelen.