Geen all inclusive aanbieding, wel een aardige vakantietip van Herman van Bergeijk.
We kennen de grote namen maar de kleine lieden die tussen die felle figuren staan worden meestal over het hoofd gezien. Slechts af en toe komen zij in beeld als we bereid zijn om verder te kijken dan alleen die bekende werken van de bekende namen. Gewapend met een stapel architectuurgidsen vertrok ik naar Engeland om het land en enkele steden te bekijken. Geen gidsen over de geijkte mijlpalen van James Stirling of de zo in Nederland geadoreerde Smithsons, maar boeken uit de C20-serie die in de loop der jaren door de Twentieth Century Society zijn uitgegeven, een organisatie ‘to safeguard the heritage of architecture and design in Britain from 1914 onwards’. Het zijn gidsen over het werk van architecten die in eigen land weinig en in ons land geen enkele bekendheid genieten maar die in Engeland vaak op de monumentenlijst staan opdat ze niet te gemakkelijk het slachtoffer worden van de sloophamer.
Londen werd vermeden. Ik ging kijken in de grote greenbelt rondom de metropool. Rijdend door het golvende landschap kwam ik, op weg naar Oxford, in het dorpje Haddenham, Buckinghamshire. Op het eerste oog een typisch Engels dorp met een middeleeuwse kerk en vrij veel schattige cottages, en daaromheen een grote hoeveelheid nietszeggende architectuur van een buitengewoon geringe kwaliteit. Tot ik aan het einde van een klein weggetje kwam en geconfronteerd werd met drie lage huizen. Ze hadden hun afzonderlijke individualiteit niet opgegeven maar vormden toch een geheel. Vanaf de straat waren ze nauwelijks waarneembaar. En hoewel ze geheel anders van aard waren dan de omliggende bebouwing was er geen sprake van opdringerigheid. Eerder het omgekeerde. Op een wit gekalkt muurtje stond: The Turn, Middle Turn en Turn End. Het deed me denken aan The Lord of the Rings, maar het bleken de namen van de woningen te zijn. Twee woningen waren geheel afgesloten van de buitenwereld door een muurtje waar je, staande op je tenen, net overheen kon kijken. De derde had een carport naar de straat toe en was daardoor het meest zichtbaar, ook al was er veel groen dat het grootste gedeelte van het huis aan de blik onttrok. Het flauw hellend dak was iets opgetild boven een houten betimmering. Voor dit huis stond een oudere man met lang grijs haar en een grijze baard. Een grote niet modieuze bril complementeerde zijn gezicht. Gekleed in opvallende, enigszins afgedragen kleren stond hij naar ons te kijken en riep iets dat in eerste instantie onverstaanbaar was. Deze kleurrijke figuur, die mij deed denken aan een ongeschoren Piet Blom, bleek de architect van het complex te zijn: Peter Aldington.
Ik waande me terug in de jaren zestig of zeventig toen architecten zich nog niet met zwarte maatpakken omhulden. De in 1933 geboren architect, die toen hij jong was er ook al uitzag als een non-conformist, bleek bereid om ons een rondleiding te geven door zijn huis dat hij niet alleen zelf had ontworpen, maar ook grotendeels zelf had gebouwd. Aan alles was de grootste zorg besteed en het geheel bevindt zich nog vrijwel in dezelfde staat als toen hij er aan het einde van de jaren zestig in trok. Ook de meubels ademen de onmiskenbare sfeer uit die tijd.
Wat opvalt is de groene omgeving waarin de huizen liggen en waarin ze als het ware opgaan. Als we onze auto willen parkeren onder de carport moeten we oppassen om de walnootboom in het midden van de oprit niet te raken. Die boom heeft Aldington daar geplant maar in de meeste gevallen heeft hij alle bestaande bomen in zijn ontwerp weten op te nemen. Zij vormen de ankers in de omgeving. Door deze bomen te laten staan was het mogelijk uiteindelijk een bouwvergunning voor het gehele project te krijgen. Zijn eigen huis – het grootste van de drie – fungeert als een zorgvuldig ontworpen overgang van binnen en buiten en schermt de grote achterliggende tuin af.
De woning is gestructureerd door de routes die er doorheen lopen en die nergens een ruimte doorsnijden maar er steeds de rand ervan bepalen. Zo lopen we langs de keuken en niet door de keuken naar achteren. Achter de keuken ligt het meest besloten deel van de woning: twee slaapkamers, die vrij donker zijn gehouden. Het huis, dat zich langzaam openbaart, is deels om een patio met vijver gedrapeerd en de grote ramen die hieraan grenzen kunnen geheel weggeschoven worden zodat de overgangen van binnen naar buiten geheel verdwijnen. Een matras op een gemetseld onderstel van dezelfde witgekalkte betonstenen als de muren geeft uitzicht op de gevarieerde beplante binnenplaats. Vanuit de binnenplaats loop je naar een tweede hof dat strakker van vorm is en waar planten voor de tuin en voor de verkoop worden gekweekt. Deze plek, die wordt afgesloten door een pergola, heeft de naam ‘no-mans’ gekregen, waarschijnlijk omdat ze afzijdig ligt. Elke plek in het huis en in de tuin heeft een eigen identiteit gekregen en is erop gericht om steeds weer een andere beleving te scheppen in de overbrugging tussen binnen en buiten te scheppen.
In 1996 noemde de Engelse architectuurcriticus Dan Cruickshank het huis ‘a memorial to a particular modernistic theory about domestic planning’. Daarmee wordt de nadruk te veel op het huis gelegd en te weinig op de tuin en de relatie tussen de twee. Want hoe interessant het huis op zichzelf ook is, het is vooral de relatie met de tuin die er toe doet. Wanneer ik door de achterdeur naar buiten stap denk ik in een kleine tuin te staan, maar als ik het meanderend pad volg dan blijkt de tuin enorm en steeds weer uit verschillende kamers te bestaan. Aldington heeft de tuin zelf ontworpen en gerealiseerd. Het bevat een rijk palet aan bomen, struiken en planten. Spoorbielzen zijn gebruikt om hoogteverschillen te scheppen. Grasveldjes en door struiken omzoomde perkjes wisselen elkaar af. Soms is er een grote vrijheid en op andere plekken is een veel strakkere ordening aangebracht. Meerdere plekken in de tuin zorgen, zoals in het huis, voor intimiteit, plekken waar je je geheel kan afzonderen en aan de blik van anderen onttrekken. Tuin en huis vormen een eenheid en vertonen dezelfde uitgangspunten, namelijk de integratie van natuur en cultuur. Het huis is geen tegenhanger van de natuur maar vormt er een onlosmakelijke eenheid mee. Dit moet niet worden getheoretiseerd maar de ruimtelijke werking moet juist worden beleefd.
Aldington was geen schrijver waardoor we zelf zijn uitgangspunten uit zijn eigen huis en tuin moeten zien te destilleren. Ook in ander werk van hem en van zijn bureau Aldington, Craig and Collinge zijn dezelfde beginselen te vinden; ze zoeken steeds zorgvuldig naar een relatie met de omgeving.. Het boek van Alan Powers, Aldington, Craig and Collinge (Londen 2009) heeft het werk van deze architecten voor het voetlicht getrokken. Sindsdien zijn er aan het huis van Aldington verschillende boeken gewijd: A garden and three houses (Londen 2010) en Houses, created by Peter Aldington (Londen 2016), maar echt bekend is het nog niet. Dat is zowel aan de relatieve onbekendheid van de architect als aan de afgelegen locatie te danken; het is even zoeken om het huis te vinden. De waarde ervan wordt thans landelijk erkend. Om het te behouden is een trust gevormd. Het geheel is zeker een bezoek waard omdat alleen het ervaren duidelijkheid schept. Een huis dat in de jaren zestig is uitgedacht blijkt vandaag te dag nog altijd van grote waarde te zijn, niet alleen om na te denken over het wonen, maar ook om de zien dat dat wel degelijk mogelijk is om met de natuur te ontwerpen.