Dirk van den Heuvel bekijkt in zijn maandelijkse column vanuit een onderzoeksperspectief, met wat afstand, de actualiteit en praktijk.
De actualiteit is bepaald een onbetrouwbare partner voor een kritische onderzoeker. Voor veel mensen betekent actueel zijn en met actuele problemen werken dat jij en je werk ertoe doen, dat je meepraat en meetelt. Voor mij heeft de actualiteit niet zo’n positieve betekenis moet ik zeggen. De krant waarmee morgen de vis wordt verpakt, fake news, click-bait, dat is mijn hoofdassociatie met dat ongrijpbare begrip van actualiteit. Het liefste bewaar ik er dan ook een zo groot mogelijke afstand toe. Tijdens de opmars van Superdutch bijvoorbeeld (lang geleden alweer, geen student heeft het er nog over) heb ik mezelf maar verstopt in het archief. Superdutch was in mijn ogen een exercitie in ‘branding’ van het Nederlandse architectuursucces waarmee elk behoorlijk gesprek over architectuur paradoxalerwijs onmogelijk werd gemaakt. Maar hoe diep je je ook ingraaft in het archief, de correspondenties, de fotoverzamelingen en familieverhalen uit lang vervlogen tijden, soms trekt die vermaledijde actualiteit je dan toch weer naar buiten, terug in het schelle licht van opgewonden meningen.
Dat overkwam mij met de terugkeer van het brutalisme in de spotlight van de architectuurmedia. Voor wie mijn werk niet kent: mijn expertise ligt precies bij dit bijzondere moment in de geschiedenis van de naoorlogse moderne architectuur, waarin een fundamentele herbezinning binnen de discipline plaatsvond die feitelijk nog steeds niet is verwerkt zoals de mogelijke consequenties van een radicaal gebruikersperspectief. Je had toen nog geen MIPIM of WAF, waar je je als architect verkoopt met een pitch aan de verzamelde ontwikkelaars en pers. Je had wel de CIAM en Team 10, waar collega’s elkaar intellectueel de hersens insloegen over de juiste koers van de architectuur en de maatschappelijke relevantie van het eigen werk. Een van de belangrijkste vernieuwingen uit die tijd betrof de introductie van het idee van architectuur als ‘habitat’, waarmee alle klassieke aannames over wat architectuur zou zijn op hun kop werden gezet. Laten we zeggen een verschuiving van een bekende wereld van vorm en objecten naar een nieuwe wereld van relaties en processen. De Britse architectuurhistoricus John Summerson heeft dit op een nog altijd fenomenale wijze uiteengezet in zijn bekende tekst ‘The Case for a Theory of Modern Architecture‘ uit 1957.
Met de bril van nu zou je in dit moment van habitat een vroeg voorbeeld kunnen zien van ‘actor-netwerk’-theorieën, zoals uitgewerkt door de Franse socioloog en filosoof Bruno Latour die nu zo populair is Het gaat daarbij om een wederkerigheid tussen de materiële wereld van de dingen, de gebouwde omgeving en de mens, waarbij de ruimtelijk-materiële kwaliteiten van de architectuur en het stedelijk weefsel direct een impact heeft op de bewegingsvrijheid en culturele patronen van bewoners en gebruikers. Jaap Bakema was binnen CIAM de eerste die hier zijn vinger oplegde toen hij in 1951 op het achtste CIAM congres in Hoddesdon architectuur omschreef als ‘the relationship between men and things‘.
Maar ik wijd al te veel uit, de onderzoeker in mij dreigt de pen over te nemen, snel terug naar de actualiteit en de hype rondom het brutalisme! Deze houdt nu alweer een paar jaar aan en lijkt voorlopig niet voorbij. De Facebook-groep ‘The Brutalism Appreciation Society’ heeft inmiddels meer dan 57.000 leden. En een van de hoogtepunten op de aanstaande architectuurbiënnale in Venetië wordt de installatie van de gesloopte onderdelen van het woningbouwproject Robin Hood Gardens van Alison en Peter Smithson, de grondleggers van het brutalisme. Het blijft een van de meest merkwaardige dingen om mee te maken als onderzoeker: na jaren met meewarige blik aanschouwd te zijn door je architectenvrienden, die hoewel welwillend toch niet helemaal kunnen navoelen hoe je je kunt verliezen in historisch onderzoek naar dode architecten van mislukte projecten, moet je nu ineens aanzien hoe anderen er met ‘jouw’ onderwerp vandoor gaan en er de blits meemaken op internationale podia.
De eerste keer dat ik hier werkelijk van slag door was, was bij het lezen van een klein boekje met de simpele titel Brutalism. Post-war British Architecture. Het kwam in 2011 uit. De auteur was er in geslaagd als eerste een boek over het brutalisme uit te brengen, mijn proefschrift was na al die jaren nog steeds niet af. Maar wat echt pijn deed, voor de onderzoeker in mij dan, waarschijnlijk niet voor de auteur en uitgever, was het feit dat alle nuance en precisie die je graag zou zien, er onmiddellijk in werd platgeslagen. In slechts 160 pagina’s werden alle Britse naoorlogse gebouwen op één grote brutalistische hoop gegooid omdat ze allemaal iets vaags moderns met beton hadden en daarmee in Engeland ook meteen een zekere polemische kwaliteit bezaten. Vroegere felle tegenstanders en concurrenten bleken ineens allemaal brutalisten te zijn geworden, jaartallen en bronnen waren aangepast aan het onbetrouwbare geheugen van de auteur, gevolg en oorzaak werden onbekommerd omgekeerd. Geschiedkundig gesproken kon het direct in de papierversnipperaar, maar de toon bleek gezet voor een revival die inmiddels tamelijk bizarre vormen aan heeft genomen. De echte fan van het brutalisme komt tegenwoordig aan zijn trekken met allerhande nostalgische koopwaar als ansichtkaarten, theedoeken en koffiebekers met brutalistische gebouwen erop, tot en met betonnen lampen en andere design-rommel zoals een betonnen parfumflesje en betonnen pennen. In de Barbican in Londen, een van de ultiem iconen van het brutalisme, is er in de boekenwinkel een speciaal hoekje voor ingericht.
Het DAM in Frankfurt lift mee op de hype rondom het brutalisme en maakte de eerste grote overzichtstentoonstelling over het onderwerp, die nog heel even tot 2 april te zien is. Interessant genoeg gaat het niet zozeer om een geschiedenis van het brutalisme maar om een survey van gebouwen van over de hele wereld, die of met sloop worden bedreigd of juist tot monument zijn verklaard, van Koeweit tot Korea, van Taiwan tot Terneuzen. Onder de noemer SOS Brutalism vraagt de curator Oliver Elser aandacht voor dit fenomeen, wat hiervan nu te vinden en wat ermee te doen. Diverse architectuurscholen hebben meegewerkt en series maquettes gemaakt. Instagram is ingezet om de mondiale brutalisme-gemeenschap te informeren over allerhande onbekende betonnen ‘monsters’ uit alle windstreken die meer aandacht en erkenning verdienden. Een kloeke tweedelige catalogus begeleidt het project met een brede waaier aan visies op het brutalisme in de architectuur. Om verschillende redenen is het een erg geslaagd project, vooral omdat het overtuigend laat zien dat achter dat label van brutalisme meerdere geschiedenissen en interpretaties schuilgaan. Zo benadrukt Réjean Legault in zijn essay dat met de diverse transfers van het gedachtengoed van het brutalisme het fenomeen zich steeds weer uitvindt als betreft het een zichzelf vernieuwende genealogische variatie die zijn specifieke verschijningsvorm aanneemt onder invloed van de wisselende contexten. Met Sigmund Freud in gedachten wijst Jean-Louis Cohen in een interview op het brutalisme als een latente onderstroom in het modernisme, die pas in het Engeland van de jaren vijftig een zekere ‘intentionaliteit’ en een ideologisch programma krijgt. Vanuit dit perspectief weet hij het spectrum te verbreden en weet hij andere, met name Franse tendensen in het brutalistische verhaal te weven.
Cruciaal voor mij is dat de tentoonstelling en de catalogus laten zien dat een herlezing van het brutalisme in de eerste plaats een ‘actualisering’ van de geschiedenis met zich meebrengt en niet zomaar het volgen van de media-logica van de ‘actualiteit’ van het brutalisme. Dat klinkt misschien theoretisch, maar wat ik daarmee bedoel te zeggen is dat actualisering een actieve omgang met de geschiedenis inhoudt, dat wil zeggen een bloot leggen van de mogelijke betekenis ervan, zowel voor de historische context als die van de eigen tijd.