Gefascineerd door contradicties en dilemma’s in het alledaagse onderzoekt Astrid Aarsen maandelijks een actualiteit: de prijsvraag Brood en Spelen nieuwe perspectieven voor het platteland georganiseerd door het College van Rijksbouwmeesters.
Sinds anderhalf jaar woon ik weer in de regio waar ik opgegroeid ben; in een afwisselend, gecultiveerd landschap waarin landbouwgronden, bossen, heidevelden en stuifzanden elkaar afwisselen. Ik ben blij weer terug te zijn op de Veluwe en vrijwel iedere dag geniet ik van dit landschap. Sinds kort bereiken mij echter alarmerende berichten: “het platteland stort in”, “er moet echt iets veranderen”, “vernieuwing is broodnodig”. Heb ik iets gemist?
Het is waar, de tijd waarin we lachten om het idee koeien te adopteren zodat ze buiten vrij konden rondlopen ligt alweer ver achter ons. Het onwaarschijnlijke is nu de realiteit: een echte roodbruine of zwarte bonte koe, Lakenfelder of Blaarkop in de het Nederlandse landschap is een zeldzaam beeld geworden. Dat ik hier in plaats daarvan regelmatig oog in oog sta met een Spaanse Sayaguesa rund, hoe indrukwekkend ook, ervaar ik persoonlijk als een nationaal verlies. Dat rijmt echter nog niet met die noodkreten door het College van Rijksadviseurs (onder leiding van rijksbouwmeester Floris Alkemade en Berno Strootman, rijksadviseur voor het landschap). Weten zij iets wat wij nog niet weten?
Het College van Rijksbouwmeesters is op zoek naar nieuwe perspectieven voor het platteland en roept via de prijsvraag Brood en Spelen boeren en grondeigenaren in Noord-Brabant, Overijssel en Gelderland op om samen met ontwerpers “radicale, realistische en realiseerbare voorstellen uit te werken voor de grote opgaven waar het platteland voor staat”. Zestien multidisciplinaire teams, geselecteerd door een jury onder voorzitterschap van Floris Alkemade, zullen straks ieder voor 25.000 euro hun toekomstvisie uitwerken in een ruimtelijk plan en deze presenteren. Maar een visie op wat? Op een door de prijsvraag geproblematiseerde werkelijkheid – oplossingen voor de wateropgaven, omgaan met demografische veranderingen, waarde van natuur en het vergroten van de biodiversiteit, zorg voor cultuurlandschap en een gezonde leefomgeving en nieuwe economische dragers om er enkele te noemen – die al veel langer bestaat, met hooguit enkele accentverschuivingen.
De prijsvraag brengt mij terug naar 1996. In dat jaar rondde ik mijn universitaire studie af met de scriptie Onverbloemd herbestemd. Behoud en vernieuwing van de landelijke bouwkunst. Een tijd waarin ontwerpers nog de ‘luxe’ hadden het platteland als tweederangsopgave te beschouwen. Om een kritische (beleids)discussie uit te lokken, eindigde mijn doctoraalscriptie met de vraag: ‘Durven wij het verstedelijkte en nog steeds veranderende platteland in het algemeen en de her te bestemmen boerderijen in het bijzonder, als een ontwerpopgave ter hand te nemen en daarmee een bijdrage te leveren aan een nieuwe plattelandsarchitectuur’?
Dat is alweer ruim twintig jaar geleden en nog steeds is mijn vraag actueel. Ook toen al was het platteland in hoog tempo aan het veranderen, van overwegend agrarisch landschap naar een uitdijende speeltuin en ‘rustig’ woongebied voor de stedeling. De gevolgen van jarenlang vooruitstrevend Nederlands landbouwbeleid, ingezet door toenmalig minister van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening, Sicco Mansholt, begonnen bovendien pijnlijk zichtbaar te worden. De productieverhoging, kostprijsverlaging, intensivering, rationalisatie mechanisatie die Nederland ten opzichte van omringende landen in een voorhoedepositie hadden gebracht, bleken weinig duurzaam. Voedselschandalen (gekke koeienziekte, met salmonella besmette kippen), de melkplas en de boterberg, mestoverschotten, toenemende kritiek vanuit dierenwelzijnshoek schudden de maatschappij wakker. En dan de verborgen armoede van boeren (tegenwoordig mag je ze, ongetwijfeld met dank aan het programma Boer zoekt vrouw, weer zo noemen blijkbaar, in plaats van agrariër) die met vaak torenhoge schulden veroorzaakt door noodzakelijke investeringen, economisch kwetsbaarder zijn dan ooit. Dus vanwaar opeens nu de urgentie voor Brood en Spelen?
Toeval of niet, de eerste informatiebijeenkomst over de prijsvraag vond plaats in het geboortedorp van mijn grootouders. Daar wilde ik bij zijn! En dus was ik op 20 maart 2018, getuige van een druk bezochte avond in het Kiemkwartier in Klarenbeek. Organisatorisch was er goed over nagedacht, Berno Strootman was een van de sprekers, er was een interactief programma – speednetworksessions om andere deelnemers te ontmoeten – en ruime mogelijkheid tot vragen stellen. Toch bekroop mij naarmate de avond vorderde een ongemakkelijk gevoel. Gaat het werkelijk om het oplossen van urgenties, of zijn het vooral de ontwerpers die naarstig op zoek zijn naar een prominentere rol in veranderingsprocessen die al decennia lang gaande zijn waardoor ze de maatschappelijke relevantie van hun vak voor het voetlicht kunnen brengen? Wat mij na afloop blijft bezighouden, is die boer met zijn vraag of hij zijn eigen idee ook zelf verder uit mag werken. Hoe mooi! Deze man zou je moeten omarmen, zeker in deze tijd van zelfbouw en onderop (natuurinclusieve) landbouw. Wat volgt is echter een betoog waarin de boer op het hart wordt gedrukt zijn idee vooral samen met een ontwerper verder te ontwikkelen, dat wil zeggen een die ingeschreven staat in het Architectenregister. Sterker nog, het is een voorwaarde voor deelname aan Brood en Spelen.
Ook vraag ik mij af wat er bijvoorbeeld is gebeurd met de destijds vooruitstrevende discussienota Visie stadslandschappen (1995) van het toenmalige Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, waarin dit ministerie een voortrekkersrol nam in de verantwoordelijkheid voor inrichting en vormgeving van het buitengebied en waarin het onderscheid tussen stad en land opging in het concept stadslandschappen? Waren die visies niet realistisch? Niet radicaal genoeg? Niet realiseerbaar? Of is het niet meer van deze tijd dat een College van Rijksadviseurs of een rijksoverheid met een visie komt?
Terwijl ik later die avond naar huis rijd, voel ik daar weer even de puurheid van het agrarische platteland zoals ik mij het graag herinner. Het donker van de nacht, schaars verlichte contouren van het dorp, de kietelende geur van mest. Het landschap nog nauwelijks verstoort door kunstlicht.
Een paar dagen na de bijeenkomst in Klarenbeek ga ik op bezoek bij een vriend op het Noord-Brabantse platteland, ook een regio waar Brood en Spelen zich op richt. Eigenhandig begon hij twintig jaar geleden een vervallen historische boerderij weer op te bouwen. Hij had geen vooropgezet bouwplan, maar is gewoon begonnen (ik gun iedere historisch pand zo’n eigenaar!). Tijdens een korte ‘omgevingstour’ laat hij zien wat er gaande is: verminking en vernietiging van historische boerderijen, verdichting van het landschap in hoog tempo, gestimuleerd door de ruimte voor ruimteregeling, een regeling die aanvankelijk was ingesteld om de varkenssector te saneren door in ruil voor sloop van een varkensstal een woonkavelbestemming te verlenen. Later is de regeling verruimd waardoor er inmiddels een bizarre staalkaart van joke architecture is ontstaan: dicht op elkaar gebouwde ‘poenwoningen’, de een nog protseriger dan de ander. Aan geld is hier geen gebrek en dat is misschien wel de grootste bedreiging: Blijkbaar hoeven deze bouwsels, niet meer zoals voorheen, een relatie met hun omgeving te hebben. De loyaliteit aan het landschap lijkt uitgekocht.
Dat deze ontwikkelingen zorgwekkend zijn, snap ik. Tegelijkertijd vraag ik mij af, is het wel ‘het platteland’ dat instort door een gebrek aan vernieuwende ideeën? Heeft de druk op de agrarische sector niet vooral te maken met de verstedelijking die onverschrokken doorzet, Europese subsidies en regelgeving, de honger naar meer en goedkoper voedsel, de verborgen armoede? Het maakt mij nieuwsgierig naar de uitkomsten van Brood en Spelen. Lukt het de geselecteerde teams een visie neer te leggen die de weerbarstige praktijk kan doorbreken, vooral voor die mensen die al generaties lang van het landschap leven? Gaan de multidisciplinaire teams mij straks iets laten ervaren daar op het Veluwse platteland dat de erfenis van mijn voorvaderen respecteert en tegelijkertijd overtreft? Ik hoop het. Vooral voor de generaties die na mij komen.