Recensie

Stad zonder vluchtroute

Nog één keer keert Lars Lerup terug naar Houston, de muze uit zijn eerdere boeken over stad, stedelijkheid en verstedelijking. Inmiddels gepensioneerd als decaan en professor Architectuur aan Rice University, vormt het boek The Continuous City zijn sluitstuk op vijftig jaar onderwijs en auteurschap. Slaagt hij erin om in dit slotakkoord oplossingen te schetsen voor de problemen van de ononderbroken stad?

Cover van het boek ‘The Continuous City’

After the City
“The sky is as dark as the ground; the stars, piercingly bright, a million astral specks that have fallen onto the city. On this light- studded scrim the stationary lights appear confident, the moving ones, like tracer bullets, utterly determined, while the pervasive blackness throws everything else into oblivion. The city a giant switchboard, its million points switched either on or off.”[1]

Het is 1994, de Zweeds-Amerikaanse architect Lars Lerup geeft een beschrijving van Houston, gezien door zijn raam op de 28ste verdieping. Twee jaar eerder verhuisde hij vanuit Berkeley, waar hij architectuur onderwees aan de UCB, naar deze stad om daar als decaan en hoogleraar de Rice School of Architecture (RSA) te leiden, iets dat hij zou blijven doen tot 2009. Houston is geen Berkeley. Als een inktvlek op nat papier is Houston dun en ver uitgelopen over de kaart terwijl Berkeley als een langgerekt stedelijk raster geklemd ligt tussen de Berkeley Hills en de San Francisco Bay. Geconfronteerd met een stad zonder grenzen, inspireert de verhuizing naar Houston tot zijn artikel ‘Stim & Dross: Rethinking the Metropolis’ dat in 2000 uitgroeit tot het boek After the City. De fascinatie voor het ongebreidelde Houston resulteerde uiteindelijk in drie boeken die het belangrijkste werk van Lerup vormen: After the City (2000), One Million Acres — and No Zoning (2011) en The Continuous City (2017).

The Continous City bestaat uit 14 essays die los van elkaar gelezen kunnen worden. “The city is everywhere” is Lerups vaste overtuiging en deze overtuiging kleurt het hele boek. Net zoals in After the City is er in zijn wereld geen vlucht denkbaar uit de stad, de stedelijke conditie karakteriseert de menselijke habitat. Het beeld dat hij schetst is somber. De natuur is onderworpen, gedomesticeerd en tot de orde geroepen door de stad.

Anthropoceen
Het is dan ook niet vreemd dat hij direct en indirect gebruik maakt van het begrip Anthropoceen om de hedendaagse stad te duiden. Waar Lars Lerup in zijn eerdere boeken vooral beschrijft hoe het voortsnellende kapitalisme en de onophoudelijke zoektocht naar vrijheden de ervaring van stedelijkheid veranderd heeft, is The Continuous City nu doordrenkt van een ecologisch bewustzijn. Voor Lerup markeert het Anthropoceen het tijdperk waarin de mens haar sporen begon achter te laten in het klimaat, de geomorfologie en de biodiversiteit. Over tienduizenden jaren is in de aardlagen een verhaal terug te lezen over de ongebreidelde groei van de stad en de verdringing van het natuurlandschap, over het percentage koolstof in de atmosfeer dat verandert door menselijk handelen in de verstedelijkte gebieden, en over de verandering van de aantallen en variëteit aan gefossileerde levensvormen.  De verbeelding van Lerup gaat nog een stap verder. Hij schetst hoe de stad in letterlijke zin de aardlagen doorkruist met zijn ondergrondse infrastructuur van metrotunnels, buizen, parkeerkelders en kabels. De geologie van onze stedelijke omgeving wordt doorsneden en verstoort door sporen van ons technologisch vernuft.

Afbeelding uit besproken boek

Tuinenstad
In een van de essays uit het boek zet Lerup de stenen stad en de tuinenstad als twee polen op dezelfde lijn tegen elkaar op. (Ik vertaal garden city als tuinenstad om zo verwarring met Ebeneezer Howard’s Garden City –in het Nederlands ‘tuinstad’– te voorkomen.) De stenen stad en tuinenstad zijn mentale constructen. Lerup heeft deze concepten nodig om te duiden wat de taak van architectuur en stedenbouw zou moeten zijn in het huidige tijdsgewricht. De stenen stad in zijn lezing, is figuurlijk de versteende stad, processen van ontwerp, beheer en aanpassing zijn gestold in onveranderlijke –vaak letterlijk steenachtige– structuren van gebouwen, wegen, straten en pleinen. Om vergankelijkheid weerstand te bieden, is het proces van verstening gericht op het construeren van kunstmatige interieurs, zowel stedelijke als architectonische, die blijvend en in hoge mate statisch zijn.

De tuinenstad is in figuurlijke zin de getuinierde stad. Lerup beschrijft hoe in Zuid-Amerika de tactiek van tuinieren de stad ontworstelde van de jungle. In plaats van platbranden en ontginnen, is de tuinenstedenbouw een zachtaardige stedenbouwkundige strategie van snoeien, kort knippen, stekken en kweken. De stedelijke tuinier beweegt tussen de nog niet door mensenhanden aangeraakte wildernis en de door mensenhanden gemaakte stenen stad. Lerups lezing van een dergelijke stad toont hoe de tuinenstad niet een gestolde leefomgeving is, maar een dynamisch project dat meedeint op de schommeling van seizoenen, weersomstandigheden en de werklust van ‘de tuinman’.

Roberto Burle Marx
Tijdens een lezing aan Rice, waar Lerup terugblikt op zijn jaren als decaan en professor, schudt hij het hoofd wanneer hem gevraagd wordt hoe Howards tuinstadgedachte en de met groene tapijten bedekte Ville Contemporaine van Le Corbusier zich verhouden tot de tuinenstad. Zowel de modernistische stedenbouw als de Tuinstadbeweging hebben uiteindelijk het natuurlijke onschadelijk en ongevaarlijk gemaakt door het te disciplineren in voor- en achtertuinen, in parken en alle andere plekken waar het groen gedomesticeerd is. Oorspronkelijk gericht op het wonen tussen stad en landschap, is Howards tuinstad in gerealiseerde vorm er nooit in geslaagd om de stad onderdeel te maken van een natuurlijke ecologie, is Lerups conclusie.

In het werk van de Braziliaanse landscharpsarchitect Roberto Burle Marx ziet Lerup de personificatie van de tuinier van de tuinenstad. Het multi-talent Burle Marx (naast landschapsarchitect was hij ook schilder, musicus, graficus en botanicus) was één van de eersten die wees op de gevaren van de ontbossing van het Zuid-Amerikaanse continent vanuit een vroeg begrip voor klimaat, vegetatie, bodemgedrag en wateropvang. Burle Marx ondernam botanische expedities in het regenwoud waar hij op zoek ging naar nog onbekende plantsoorten die hij toepaste in zijn tuinontwerpen. Lerup beschrijft hoe hij in zijn landschapsarchitectuur de harde stad van stenen verdunt met planten uit de wildernis en  hoe deze nieuwe groene landschappen bestaand uit stenen en planten niet alleen een daad van verzoening tussen het natuurlijke en het kunstmatige beoogt, maar als tuinen ook uitdrukking geven aan de Braziliaanse identiteit; het idee van de tuin als een microkosmos van Brazilië.[2] Het bijhouden en onderhouden van deze groene stedelijke ruimte heeft volgens Lerup dan ook een pedagogisch en ecologisch doel. Het onderstreept de noodzaak voor een aandachtige omgang met de leefomgeving; onbeheerd verwordt het tot wildernis of verdort het tot slechts steen en droge grond. Het is precies deze continue zorg die de tuinenstad nodig heeft om als menselijke leefomgeving te bewegen in een duurzaam evenwicht tussen stad en natuur.

Afbeelding uit besproken boek

Stenen Stad
De “stone city” of stenen stad is de tegenhanger van de tuinenstad in Lerup’s betoog. Het zijn uiteinden van dezelfde lijn. Houston beschrijft hij als de ononderbroken stad uit de titel. Deze stad staat model voor alle andere steden die door ongebreidelde groei uiteindelijk het hele landschap beslaan. De auteur stelt dat de stenen stad en de tuinenstad de mogelijke richtingen zijn waarin de ononderbroken stad kan bestaan. Lerup lijkt voortdurend te stellen dat wij gekozen hebben voor het eerste, de stenen stad. De ongebreidelde en continue groei van de stenen stad is onhoudbaar. De enige redding schuilt, volgens Lerup, in de ontwikkeling van de tuinenstad die zich tussen wildernis en stad beweegt. Een stad waarvan de randen overvloeien in het natuurlijk landschap en die een natuurlijke ecologie in zichzelf vormt. Ondanks dit moreel appèl voor een duurzame, ecologisch stadslandschap, ageert Lerup nergens echt fel tegen de stenen stad.

Next Steps
De ongebreideldheid van de stenen stad en de daarmee samenhangende onhoudbare druk op onze aarde roept op tot actie, zo is tussen de regels door in het gehele boek te lezen. In het slechts twee pagina’s tellende slot-betoog, met de veelzeggende titel “Next Steps”, wordt Lerup plots expliciet: hij noemt de huidige koers van voortdurende stedelijke groei de intrinsieke achilleshiel van de stedenbouw. Tegelijkertijd stelt hij dat alle pogingen om de stad te vergroenen –van Le Corbusier’s Ville Contemporaine tot de uitgevoerde tuinsteden– niet geleid hebben tot een werkelijke tuinenstad, maar tot verkruimeld groen in een stenen omgeving. De stenen stad heeft welvaart gebracht en is voor velen de belofte van werk en bestaan. Ergens in het gradiënt tussen wildernis en stad ligt een nog te bewandelen derde weg.

Meer uitgesproken dan in de veertien essays benoemt hij in deze twee pagina’s de ecologische onhoudbaarheid van de ononderbroken stenen stad. De vraag naar verdichting om de stad niet de restanten van het landschap te laten opslokken, verhoudt zich – volgens Lerup – problematisch tot zijn conclusie dat steden van hoge dichtheid ook stedelijke ‘heat islands’ zijn, die de symptomen van mondiale opwarming juist verhevigen. Daarnaast ziet hij de omvorming van het stedelijk buitengebied tot voedselproductielandschappen met lede ogen aan. Ze dringen niet enkel de natuur verder terug, ze consumeren ook in hoge mate schaarse energie en drinkwater. Deze heldere verwoording is een verademing ten opzichte van de eerdere essays en maakt  de lezer  nieuwsgierig naar de volgende stap.  Lerup noemt de derde weg een vernieuwing van het internationale project van verstedelijking, maar laat onbenoemd hoe concreet de stad als laboratorium voor de tuinenstad kan dienen. Welke nieuwe instrumenten van ontwerp, beheer en vernieuwing kan de architect en stedenbouwer hanteren om de stad als dynamisch midden tussen wildernis en kunstmatige leefomgeving vorm te geven?

Afbeelding uit besproken boek

Kritiek
Lerup is op zijn best als essayist. Zijn artikel ‘Stim & Dross: Rethinking the Metropolis’ uit 1994 is daar getuige van. Hij agendeert met ogenschijnlijk gemak urgente vraagstukken en weet de radicale consequenties van vooruitgang te verbeelden in fraai geschreven proza. Tegelijkertijd vormt dat ook de basis van mijn haat-liefde verhouding met zijn boeken. Als lezer is het genieten van de bloemrijke taal waarmee hij stad en stedelijkheid weet te vangen in literaire panorama’s die bol staan van metaforen en prikkelende beelden. Echter, het leidt ook tot een vorm van lees-moeheid. De taligheid van zijn boeken en literaire verbeeldingskracht versluieren soms wat er op het spel staat. Vaak komt Lerup dan ook beter tot zijn recht tijdens lezingen, omdat de cadans van de tekst de toehoorder meeneemt in het betoog en de interactie met de zaal hem noopt tot verhelderen van het onderwerp van discussie. Als lezer blijf je toch achter met de vraag wat de veertien essays met elkaar verbindt. Essays zoals ‘Jungle & City’, ‘Garden & Jungle’, ‘The New Geology’ en “Urbanization & the Oil Patch’ sluiten overduidelijk aan bij Lerup’s oproep voor een groen alternatief voor ongebreideld groeiende stenen stad, terwijl bijvoorbeeld “Terragni’s Mirror’ en ‘Typography & Topology’ inhoudelijk interessant zijn maar onderdeel uit maken van een heel ander discours (het discours van representatie en geschiedschrijving). Sommige essays voelen zelfs als ‘filler’ aan. Dat is jammer, het boek is namelijk bedoeld als meer dan een bundeling van niet eerder gepubliceerde artikelen.