In het Amsterdamse fotomuseum Huis Marseille was onlangs de tentoonstelling ‘Bernd, Hilla en de anderen’ te zien. Naast werk van Bernd en Hilla Becher zelf, hingen er ook foto’s van hun leerlingen, waaronder Thomas Ruff, Axel Hütte, Thomas Struth, Candida Höfer en Andreas Gursky. Allard Jolles ging kijken, zag hoe werk van een invloedrijk fotografenechtpaar meerdere generaties topfotografen voortbracht, en overdacht de noodzaak je los te maken van je leraar.
Een mooi idee is dat, het naast elkaar plaatsten van werk van leraar en leerling. Wat is precies de invloed van een leraar? Is die vooral op zoek naar kopieën van zichzelf? Of is het meer een meester-gezel verhouding, waarbij in het onderricht vooral technische beheersing van het vak centraal staat, en de ondergeschikte later zijn of haar eigen gang kan gang?
Zijn Bernd en Hilla Becher te vergelijken met ouders van ‘kinderen’ en ‘kleinkinderen’, waarbij de figuurlijke betekenis van ‘vadermoord’ direct opborrelt? Zijn de kinderen succesvoller dan de ouders? Of keren zij zich in hun artistieke puberteit tegen hun opvoeding? De suggestieve titel van de tentoonstelling, ‘Bernd, Hilla en de anderen’ probeert mogelijk al deze associaties te omzeilen, objectiveert wellicht, maar refereert natuurlijk ook nadrukkelijk aan Duitse of Franse films over familieproblematiek. Zo wordt de tentoonstelling vooral een verhaal over en een zoektocht naar invloed, nadoen, losmaken en overstijgen.
Zakelijk echtpaar
Eerst maar even iets over de Bechers, het echtpaar waar het allemaal mee begon. Bernd en Hilla zijn beroemd geworden door hun series van foto’s van watertorens en andere industriële bouwwerken. Al hun foto’s zijn in zekere zin hetzelfde: kader en object staan altijd in een identieke verhouding tot elkaar, ze zijn klein en in zwart-wit, met saaie, grijze luchten als achtergrond. Dit is de zakelijke weergave tot in de perfectie en haast obsessief doorgevoerd. Streng, documentair, emotieloos en monotoon: niet direct een manier om de museale wereld te bestormen. Maar door de seriematige aanpak natuurlijk nergens objectief, voor zover dat met een foto zou kunnen. De foto’s tezamen vormen niets minder dan één groot statement, één groot conceptueel kunstwerk waarin abstractie en herkenbaarheid hand in hand gaan. En dat sloeg aan, in de tweede helft van de vorige eeuw.
De anderen
Deze aanpak zien we ook bij ‘…de anderen’. Portretfoto’s? Allemaal recht van voren, met dezelfde belichting en een identieke uitsnede. Zelfs de afstand bovenrand foto – kruin is bij ieder portret gelijk. Inderdaad, net als bij die watertorens bij de Bechers. Ook een gezicht kan een object zijn. Een serie landschappen? Zorg dan wel dat de horizon op alle foto’s even hoog of laag zit. Dan heb je tenminste een doorlopende lijn als je ze naast elkaar hangt. Een interieur? Kies één manier om dat in beeld te brengen (geen mensen erop, technische camera, geen extra belichting, vast camera standpunt en zo verder), en doe dat vervolgens bij iedere volgende opname exact hetzelfde. Wat je zo vooral ziet als bezoeker, ondanks dat de foto’s van de leerlingen vaak veel groter of in kleur zijn, zijn niet te missen sporen van de genoten educatie. Invloed? Zeker. Nadoen? Soms wel.
Overstijgen
Het mooist om te zien zijn de werken waarbij de fotograaf zich heeft losgemaakt van haar of zijn opvoeding. Soms gebeurt dat door regelrechte stijlbreuk, en soms door het toelaten van andere ‘leraren’. Dat laatste zien we vooral in het werk van Gursky, wiens werk wel vaker wordt vergeleken met de grotere doeken uit de museale schilderkunst van Rothko en Richter. Dat eerste komt heel duidelijk naar voren in het werk van Struth, die ogenschijnlijk simpele interieurfoto’s van musea en kerken altijd zo neemt, daar er toevallige passanten of bezoekers op staan. Juist deze mensen op de foto maken het voor de beschouwers makkelijker te relateren aan het getoonde. De mens op de foto is als het ware een stepping stone voor de mens buiten de foto, die zo de foto als het ware binnen stapt en zich een voorstelling kan maken van de gefotografeerde ruimte ‘in het echt’. Zo ontstaat er een driedimensionaal spel met virtuele en echte ruimte, tussen de bezoeker en het bezochte, tussen tweedimensionaal kunstwerk en mens. Het mooie van de tentoonstelling is dat Huis Marseille, een monumentaal en rijk gedecoreerd grachtenpand uit 1665, met uitgekiende plaatsing daar nog weer een dimensie aan toevoegt. Vooral een foto van Struth heeft daardoor nog meer lading gekregen. Beter kan niet. Losmaken? Bijna allemaal. Overstijgen? In Huis Marseille werden leerlingwerken meesterwerken.