Vijftig jaar geleden kwam ‘Het Lelijkste Land ter Wereld’ van architect Renaat Braem uit. Ter gelegenheid daarvan is er een heruitgave van het boek, voorzien van een essay van Vlaams bouwmeester Leo Van Broeck. Tegelijkertijd toert het toneelstuk ‘Braempraat of Het lelijkste land ter wereld’ door België. Beide geven aanleiding om te reflecteren op de huidige Belgische architectuur en stedenbouwkundige situatie.
Renaat Braem (1910-2001) geldt als één van de belangrijkste architecten in het na-oorlogse België en was ontegenzeglijk een leerling van Le Corbusier. Zo heeft hij in Antwerpen op het Kiel een aantal ‘machines om in te wonen’ gebouwd. Braem was voorvechter van een efficiënte, moderne stad en schuwde in de latere fases van zijn carrière (net als Le Corbusier) de ronde vormen niet. Net als veel architecten in die tijd, denk aan John Habraken, Cedric Price, Buckminister Fuller, was Braem sociaal geëngageerd. Midden jaren zestig schreef hij het boek Het lelijkste land ter wereld ,een aanklacht tegen het België van dat moment. Het verzaken van het correct plannen van het Belgische stedelijke landschap was voor Braem een zaak van leven en dood.
België faalde niet alleen op vlak van architectuur, maar ook op het vlak van stedenbouw, politiek en milieu. Braem: ”Het is geen geheim hoe met melk, boter en vlees geknoeid wordt. Men herinnert zich nog wellicht de gezamenlijke vergiftiging van het volk dat benoorden de Moerdijk a.h.w. tussen de koeien woont, door kleurstof in de Margarine! Wij worden doorlopend vergiftigd.” [1].
Acteur en scenarist Dimitri Leue heeft het legendarische boek van Renaat Braem herlezen en ontwikkeld tot het theaterstuk Braempraat. Het stuk kreeg de vorm van een monoloog, afgewisseld met foto’s van Philip Dujardin, begeleid door muziek uit ’68, gemixt door Steven Taelman. Het geheel speelt zich af in een decor van BULK Architecten.
De monoloog is opgedeeld in zeven hoofdstukken, zeven delen uit het boek en elk deel wordt ietwat anders gespeeld. De ene keer spreekt de werkende vader, de andere keer een komieker, etc.. De mens staat telkens centraal, zoals in Braems boek. De monoloog is – uiteraard – niet de volledige lezing van het boek, maar doet alle belangrijke thema’s aan. Het stuk is aangevuld met de menselijke kant van Braem; de liefde voor zijn vrouw Elza Severin.
De foto’s van Filip Dujardin laten, net als de monoloog van Leue/Braem, verschillende kanten van het Belgische landschap zien. Telkens staat de schoonheid in de lelijkheid centraal, afwisselend in woonwijken, steden, industrieterreinen en infrastructurele settings. De beelden zijn typisch Dujardin. Het is bijzonder hoe ogenschijnlijk ‘normaal’ ze zijn, maar bij een tweede blik begin je de ware aard van de foto te zien, het ware karakter van het Belgische gebouwde landschap. De foto’s lijken te zeggen: “België is nog steeds het lelijkste land ter wereld”.
Zoals ik in mijn eerdere stuk over Eagles of Architecture schreef zit de Belgische, en dan vooral Vlaamse en Brusselse architectuur al jaren in de lift. België is zo hip, dat tijdens Archtober in Center For Architecture in New York, Sofie De Caigny (directeur Vlaams Architectuur Instituut) deze waardering mocht uitleggen aan New Yorkse architecten [2]. Aan de hand van het recent verschenen Architectuurboek Vlaanderen n°13 werd een mogelijke verklaring gegeven van de huidige waardering. Volgens De Caigny ligt de oorsprong van de opmars bij Marie-José van Hee, Christian Kiekens, Marc Dubois, Paul Robrecht en Hilde Daem. Zij hebben de laatste 40 jaar systematisch gewerkt aan het opzetten van een Vlaamse architectuurcultuur. Een cultuur die tot die tijd ontbrak vanwege individualisering en historische en sociale onverschilligheid ten opzichte van architectuur.Deze groep van vijf tijdsgenoten ontwikkelde een cultuur die duidelijk haar eigen ideeën heeft over de grenzen van architectuur. Zij gingen op zoek naar de autonome logica van de discipline. Dit resulteert in een architectuur die zich oriënteert op de kunsten, het vakmanschap en de cultuur. Bovendien beschikken ze allen over een brede historische kennis. Deze cultuur en de gereedschappen waarmee de Vlaamse architect, althans de geselecteerde architecten voor het Architectuurboek, ontwerpt zorgt voor veel spraakmakende projecten. Deze projecten getuigen van een gevoel voor de context, geschiedenis en bouwtechnieken. De architecten gaan op een bijzondere wijze met deze elementen om, wat resulteert in soms een wat absurde of surrealistische architectuur.
Maar hoe rijmt de status als lelijkste land ter wereld met de huidige bejubeling van de Vlaamse en Brusselse architectenbureaus? Op architectonisch niveau rijmt het inderdaad niet. Architectuur als middel om op de schaal van een stad, regio of land enige echte stedenbouwkundige betekenis te hebben is veel te beperkt, zeker op de subtiele manier zoals hij wordt ingezet door Vlaamse bureaus. En dat is waar uiteindelijk het boek van Braem over gaat. Want hoewel de titel van de publicatie doet denken dat het een boek over stijl is, gaat het vooral over politiek, economie en stedenbouw. Die drie samen zouden grondig gereorganiseerd moeten worden om te kunnen komen tot een duurzame samenleving – ruimtelijk en organisatorisch. Slechts kleine passages gaan daadwerkelijk over de lelijkheid der gebouwde omgeving. “Een stenen dijk scheidt u van het landschap. Die stenen dijk is als een nachtmerrie van een materialen leverancier. Baksteen in alle denkbare en onmogelijke kleuren, van hevig geel, flauw wit, savooigroen tot giftig violet, van goedkope blauwe inkt tot het vuile zwart van rioolwater.” [3]
Veranderingen in de organisatie (stedenbouw, politiek, economisch) van België zou dus volgens Braem de redding kunnen zijn van het land. Tot deze conclusie is Vlaams bouwmeester Leo Van Broeck met zijn essay ‘Antropocentrisme 2.0’ ook gekomen, 50 jaar later. De ondertitel van de tekst is “een correctie van het debat rond duurzaamheid”. Van Broeck heroriënteert, gelukkig zou ik zeggen, het duurzaamheid debat – iets waar architecten eigenlijk maar weinig kaas van hebben gegeten. Het duurzaamheid vraagstuk is een onderwerp dat architecten niet kunnen oplossen.
Van Broeck: ”een passieve nieuwbouwwoning in een verkaveling heeft dezelfde totale carbon-footprint als een niet-geïsoleerde, negentiende-eeuwse rijwoning in de stad. (…)Vlaanderen heeft minder dan 3 percent van zijn oppervlakte beschermd als natuurreservaat. We hebben het wereldrecord in uren file per werknemer, in kilometer weg per wooneenheid en in kilometer dure infrastructuur onder die wegen.” [4] Van Broeck legt snel en pijnlijk bloot dat het ruimtelijk een regelrechte puinhoop is. Een knappe architect die daar wat aan kan doen.
De oplossingen van Braem en Van Broeck om de gehele schaal der problemen op te lossen gaan te ver om hier uitvoerig te behandelen. De ruimtelijke oplossing van Braem – lange efficiënte lineaire steden bouwen geordend langs grote uitvalswegen met ketens van nieuwe centra – wordt niet door Van Broeck gedeeld. Van Broeck wil de kwaliteiten van de verkaveling terug zien in nieuwe verdichtingen van de stad – ruimte, tuinen, stilte en natuur – om zo een einde te kunnen maken aan de individuele verkavelingen aan en nabij de lintbebouwing. Dit lijkt me geen oproep aan de architect maar eerder één aan het adres van de ontwikkelaar. Zij zijn degene die die stug vasthouden aan het conservatieve 30-50-20 model bij praktisch alle stedelijke ontwikkelingen (de standaard veilige appartementen ratio 30% 1-kamer, 50% 2-kamer, 20% driekamer. Vooral geen duplexen of ander soortig exotisch woonmodel!).
Braempraat laat zien dat in 1968 al werd verlangd naar een betonstop. [5 en 6] Nu, vijftig jaar later, komt het einde van de verkaveling van het land dan eindelijk in zicht, namelijk over 22 jaar, wanneer er geen open ruimte meer mag worden bebouwd. Echter, tot die tijd kunnen en zullen alle Vlamingen waarschijnlijk nog rustig door blijven bouwen zolang het kan.. Braem, Leue, Dujardin en Van Broeck lijken roependen in een volgebouwde woestijn.