Op 1 november werd aan Francine Houben de BNA-kubus uitgereikt. Ze ontving de prijs onder meer voor haar onderscheidende en innoverende oeuvre en voor haar bijdrage aan de ontwikkeling van het architectenvak. In zijn feestrede vertelde Adri Duivesteijn over zijn eerste confronterende ontmoeting met de architecte en haar inbreng in Richard Meiers stadhuisontwerp.
Het was in 1985 dat ik Francine voor het eerst meemaakte in een debat over de kwaliteit van de stadsvernieuwing in Den Haag. Deze jonge architecte, toen net dertig, maakte met Mecanoo furore in de Rotterdamse stadsvernieuwing. Het was de tijd waarin onze samenleving nog redelijk overzichtelijk was en het handelen ideologisch verankerd. Je was communist of sociaal democraat, katholiek of gereformeerd, je was liberaal of libertair. De tegenstellingen waren scherp omlijnd. Het was nog de tijd van kapitaal en arbeid, van kansrijk of kansarm. Maar meer nog was het de tijd van de emancipatie en van zeggenschap. En, in dit kader van belang, het was de tijd waarin herwaardering voor de stad kwam. Dat uitte zich met het herstel van de oude wijken. ‘Bouwen voor de buurt’ werd de motor van de huisvesting van de lagere inkomens.
Niet alleen in de politiek domineerde de ideologie. Ook architecten maakten ideologische keuzes in de vormgeving van de samenleving. Ik voelde verwantschap met de ideologische strijd die architecten onderling voeren. Zo steunde ik de afwijzing van het modernisme van na de oorlog, was ik in de war over de betekenis van het post-modernisme, voelde ik mij verbonden met de verhalen over de stad van Aldo van Eyck en Herman Hertzberger. Voor mij was duidelijk dat Politiek en Architectuur hun kracht halen uit idealen en samen konden wij het verschil maken. Of zoals H. P. Berlage aangaf dat “de geestesgesteldheid van een maatschappelijk tijdperk beoordeeld wordt naar haar werken, omdat het gewrocht van bouwkunst versteende geestelijkheid is, de stenen inderdaad spreken”.
Het was daarom dat ik begin jaren tachtig diep teleurgesteld was in het werk van veel stadsvernieuwingsarchitecten. De karakteristieke architectuur van de oude wijken maakte plaats voor schamele laden-plannen die de identiteit van deze wijken deed verschralen. Waar de stadsvernieuwing bij moest dragen aan de verheffing van de arbeidersklasse kwam het niet veel verder dan het bouwen van woningen met ‘betaalbare huren’. Voor mij reden genoeg om in 1984 ten strijde te trekken met de campagne ‘Stadsvernieuwing als kulturele aktiviteit’.
Het is in dit discours dat ik Francine voor het eerst ontmoette bij een roerige bijeenkomst met veel ongeruste architecten in de Haagse Kunstkring aan de Denneweg in Den Haag. Tot mijn verbazing sprak ook Francine mij publiekelijk aan. Anders dan ik verwachtte hield deze jonge architecte juist ook mij als wethouder verantwoordelijk voor de povere kwaliteit van haar collega architecten in de Haagse stadsvernieuwing. Dat was een onverwachte en eigenlijk onaangename wending. Toen wij, na het debat elkaar daarop aanspraken, nodigde Francine mij uit om met eigen ogen te gaan kijken naar het werk van Mecanoo waarin, naar haar mening, schoonheid en betaalbaarheid, wel waren samengebracht. Het bleek het begin van een vrijwel onafgebroken gesprek over de rol van de politiek en de architectuur, de maatschappelijke opgave voor beide en hoe daarin samen te komen tot resultaat.
Vanuit een politiek begrippenkader wilde ik, in de woorden van Berlage, ‘de geestesgesteldheid’ van de architectuur, oftewel het ideologische karakter, kunnen definiëren. Dat betrof dus ook Francine’s eigen werk. Als bij haar ‘de stenen spreken’, wat zegt dan deze vormentaal? Wat drijft Mecanoo en haar creatieve directeur? Maar, anders dan bij veel architecten, liet het werk van Mecanoo zich niet zo gemakkelijk duiden in de veelvoud van stromingen zoals bijvoorbeeld modernisme, structuralisme en deconstructivistisme. Zo was er bij Mecanoo ook geen sprake van een eenduidige vormentaal die architecten als Frank Gehry of Richard Meier kenmerken.
In mijn zoektocht naar de essentie van het werk van Mecanoo werd het voor mij steeds duidelijker dat het allesoverheersende kenmerk van Francine is dat zij met iedere individuele opgave gelijkertijdig een bijdrage wil leveren aan de samenleving als geheel. Een gebouw van Francine is dus nooit ongenaakbaar, stoot geen mensen af en is niet autoritair. Altijd is het aanraakbaar, is er ruimte voor een ieder, maar ook voor iedereen, om elkaar, zowel binnen als buiten, te ontmoeten, formeel dan wel informeel. De bibliotheken van Mecanoo illustreren dat het meest tastbaar. De functie zelf wordt voorbeeldig vormgegeven, maar het gebouw verbindt vooral mensen. Francine weet iedere opdrachtgever te belonen met een toegevoegde waarde die gebruikers, bezoekers en passanten samen brengt. Misschien is deze, bewust opgezochte, bijvangst van haar gebouwen wel de grootste rijkdom die zij met haar werk aan de samenleving cadeau doet. Het zojuist geopende WEIWUYING-National Kaohsiung Center of the Arts, in Taiwan is van deze houding in de architectuur zelfs de sublimatie.
Wanneer ik terugkijk is deze constante de passie van Francine. Het best kan ik dat illustreren met een brief die Francine mij stuurde op 21 maart 1988. Ik had in die week een afspraak met Richard Meier over het ontwerp van het stadhuis Den Haag en zag daar tegen op omdat ik intuïtief aanvoelde dat de voorliggende uitwerking van zijn oorspronkelijke ontwerp niet goed was. In die tijd, gedreven door het spook van de budgetoverschrijdingen van de Amsterdamse Stopera, was zijn ontwerp door ons gaandeweg vercommercialiseerd. In een poging grip te krijgen op mijn bezorgdheid had ik Francine gevraagd met mij naar de tekeningen te kijken. In het restaurant Palace, aan het Kurhausplein, bogen wij ons over de tekeningen. Aan het eind van ons gesprek vroeg Francine: ‘Vind je het goed dat ik de tekeningen meeneem? Dan kijk ik er nog even naar”. De volgende dag lag er een brief van Francine in mijn brievenbus. Thuis gekomen had zij haar commentaar op het stadshuisplan geformuleerd en in een vlijmscherpe analyse en met een veelvoud van suggesties tot verbetering teruggestuurd.
21-03-88
hallo Adri,
Hierbij de tekeningen van het stadhuis terug. Ik heb met name naar de begane grond gekeken (…)
Ik vind het een héél slecht idee om op de begane grond zoveel winkels aan de hal-zijde te maken. (…) Jullie zullen wel al die winkels op de begane grond hebben gelegd voor geld, maar ’t is heel slecht om op juist die begane grond in te leveren. (…) Volgens mij moeten die ABZ-counters absoluut op de begane grond liggen mét een prachtig wachtruimte. Dat is de bevolking. Een prachtig Sinterklaasfeest moet er ook mogelijk zijn, maar dat gaat altijd goed”. (…)
Als je het niet raar vindt heb ik er twee schetsen bij gedaan van de begane grond en de 1e verdieping. Met daarin programmatische voorstellen. (…)
Wat volgt is een reeks ideeën en gedachten over de publieke rol van het stadhuis, de aansluiting op ’t ‘culturele plein’:
Op de hoek naar ’t plein een expositie (cultureel iets) ook in aansluiting hierop. De raadszaal ook in deze hoek (let niet op de vorm) maar dat die ook wat uitstraalt juist naar het plein.” (…) “De ABZ-counters zijn in de middenhal gelegd. Deze kunnen met glazen puien afgesloten worden.
“Dan de trappenhuizen en de liften. Die schetsen van dat adviesburo zijn vreselijk. Ook wat Meier tekent vind ik (als ik dat mag zeggen) niet goed. En ik heb een andere suggestie gedaan. (…) De gevels v/d binnenzijde vind ik erg saai Volgens mij moet er een ordening in en zo nu en dan een grapje (kantine? Vergaderzaal?). (…)
“Tot zover. Ik hoop dat je er wat aan hebt en dat je ’t niet eigenwijs vindt dat ik getekend heb. (Ik blijf tenslotte architect). (…) Maar ik vind dat er een prachtig goed functionerend gebouw moet komen. “Op weg naar een mooier Den Haag”.
Als je nog vragen hebt kan je altijd bellen,
Groet Francine
In deze enkele brief, met de twee tekeningen als bijlage, maakte Francine mij in een klap duidelijk dat wij op een fout spoor waren terechtgekomen. Maanden werk van ons projectteam en de architect Richard Meier ten spijt gingen wij terug naar het oorspronkelijke gedachtengoed van het stadshuisplan. Het daarop volgende overleg met Richard Meier heeft kort geduurd. Opgelucht vloog hij, met de tekeningen van Francine, terug naar New York om voor het gemeentebestuur en haar ambtenaren “een prachtig goed functionerend gebouw” uit te werken. Maar bovenal de ‘bevolking’ haar huiskamer in het centrum “op weg naar een mooier een Den Haag”.
De moraal van het verhaal? Waar ik, altijd weer, op zoek was naar de ideologische lading van de architectuur, had Francine mij in 1988 met haar brief haar manifest gegeven. En dat is inderdaad zoals ze dat zelf treffend samengevat in drie woorden: ‘people, place and purpose’. En dan ook echt in die volgorde. Want primair wordt zij gedreven een diep gevoelde liefde voor mensen, mensen die zij met haar werk iedere keer opnieuw uitgenodigd om toch vooral met elkaar één samenleving te zijn.
En als je dit dan toch ideologisch wil duiden, dan is Francine Houben een humanist ten voeten uit.