Op vrijdagavond 21 december van vorig jaar werd voor één avond “het licht weer aangedaan” in een leegstaand politiebureau aan Bivak 1 in Almere-Haven. Dit onlangs door de gemeente Almere aangeschafte pand is namelijk niet zo maar een politiebureau: het heeft de bijzondere kwalificatie om eind 1985 het eerste ontwerp te zijn dat werd gerealiseerd door OMA/Rem Koolhaas. Erfgoedhuis Almere opende de kogelvrije deuren van het pand voor bezoekers om rondgeleid te worden, en de ervaringen en herinneren van oud-medewerkers te horen.
Gedurende de tien jaar die OMA in 1985 bestond, had nog geen enkel project de papieren fase overstegen. In de jaren ‘80 werd dan ook reikhalzend uitgekeken naar een debuut in brick and mortar dat de belofte van ‘metropolitan architecture’ gematerialiseerd zou inlossen. Voor de internationale pers kwam dit moment met het Nederlands Dans Theater in Den Haag, gerealiseerd in 1987. Het politiebureau opende twee jaar eerder, maar werd gezien de wat underwhelming statuur en context van dit gebouw stilzwijgend opgeleverd in afwachting van het meer prestigieuze theater. Zoals OMA zelf stelt op hun website: “Although representative of OMA’s work and functions well [sic], it is generally felt within the office that until the Netherlands Dance Theatre at The Hague is finished, it would be better to subdue the double page color spreads and keep the champagne bottles in reserve a little longer.”
Weinigen hadden kunnen voorzien dat het theater in Den Haag, destijds bejubeld door architectuurcritici, dertig jaar later al weer gesloopt zou zijn. Dit feit bestendigt de status van het politiebureau in Almere als onbetwiste debutant van OMA. Het pand is weinig fotogeniek: uiteraard is de realiteit van een door budgetten en belangen beperkt project al snel weerbarstiger dan de vrije verbeelding die de tekeningen van Madelon Vriesendorp verleenden aan grote ‘papieren’ projecten zoals de uitbreiding van het Binnenhof of de voorstellen in Delirious New York, beiden daterend uit 1978. Bovendien straalt een regionaal politiebureau midden in een woonwijk niet bepaald de prestige uit van, bijvoorbeeld, andere vroege werken als De Kunsthal of de opname in de MoMa-tentoonstelling Deconstructivist Architecture (1988), waarin Rem Koolhaas in het illustere gezelschap van Eisenman, Gehry, Hadid, Libeskind en Tschumi verkeert. Het is daarom ook niet onbegrijpelijk dat het bureau de spotlight liever elders op liet richten.
Toch kan het gebouw wel degelijk als een bijzondere stille getuige van de Nederlandse architectuuropvattingen anno 1985 gezien worden. Dit wordt in de eerste plaats duidelijk door de tegenstelling tussen gebouw en omgeving: temidden van de kenmerkende uit baksteen opgetrokken bloemkoolwijken en op steenworp afstand van een naar Edam gemodelleerd artificieel grachtje — de beruchte karakterisatie ‘Nieuwe Truttigheid’ dringt zich op — staat een strak en functionalistisch gebouw in de archetypische politiekleuren blauw en wit. Hoewel de regie van vrijwel het gehele gebied dat we nu kennen als Almere vanaf het prille begin in handen was van Projectbureau Almere, kwam voor het nieuwe politiebureau de opdracht van iemand anders: de Korpschef. Aangezien het projectbureau zich sterk verbonden voelde met het gedachtegoed van zowel Tuinstedenbeweging – verder verwijderd van OMA kan bijna niet – lijkt het onwaarschijnlijk dat ze snel voor iemand als Koolhaas zouden kiezen voor het ontwerp. Maar de Korpschef voer zijn eigen koers, en mede hierdoor is de OMA-deviatie in het verder zo zorgvuldig geharmoniseerde plan voor Almere Haven mogelijk gemaakt. De tijdsgeest zat ook mee: de typische jaren ’70-architectuur en -stedenbouw, gekenmerkt door kleinschaligheid, woonerven, grillige stratenpatronen en vergaande autoluwheid, kwam in de loop van de tachtiger jaren steeds meer onder vuur te liggen, niet in de laatste plaats door Rem Koolhaas zelf. Desondanks of misschien wel juist daarom, als luis in de pels, besloot OMA de opdracht aan te nemen.
Allicht beïnvloed door het zogenaamde neorationalisme en daarmee gepaarde focus op rationele en geometrische principes, zijn in dit ontwerp de bravoure en provocatie die OMA karakteriseren vrijwel afwezig. Het gebouw is in de eerste plaats een lucide vertaling van het programma van eisen. De organisatie van de plattegrond komt vrijwel één op één overeen met het toenmalige organogram van het politiedistrict: twee teams die ieder één west- dan wel oosthelft van Almere besloegen, hebben elk beschikking tot een identieke west- en oostvleugel van het gebouw, terwijl de mate van publieke toegankelijkheid in vier gradaties vanaf de publieke zone aan de noordzijde overloopt in een totaal afgeschermde zijde (met hier ook de politiecellen) aan de zuidkant. Een blauw geglazuurde voorgevel draagt het uithangbord: de verlichte en theatraal gespatieerde letters POLITIE. De twee vleugels worden gescheiden door een patio, die ten tijde van de oplevering het enige flamboyante element van het ontwerp vormde. Gebruikmakend van de 1%-regeling legde men in de patio een Japanse tuin aan, inclusief rotsen, waterpartij, en een sculptuur. Om opnieuw in OMA’s eigen woorden te spreken: “Almere-Haven Police Station maintains its systematic approach of solving the requirements for its prototype police force. The building can only be used as it was intended.”
Zoals de verhalen van de spreker en rondleiders tijdens de open avond echter duidelijk maakten was het gebouw al snel niet meer in gebruik ‘as intended’. Het decentrale beleid van de jaren ’70 en ’80 maakte al snel plaats voor een centrale benadering waarbij het 40 agenten sterke team, op twee na, naar Almere-Centrum moest verhuizen. Binnen het nieuwe systeem was in Almere Haven één (wijk)agent op patrouille, en één op het bureau — een situatie die ervoor zorgde dat noodtelefoons op de toiletten werden geïnstalleerd, zodat de enig aanwezige dienstdoende agent óók daar bereikbaar zou zijn. Overigens waren de Almeerse agenten van het eerste uur wel gewend om solitair te werken: in de beginjaren waren slechts enkele agenten, uitgerust met een Land Rover om de onverharde delen van de polder te trotseren, verantwoordelijk voor de gehele westelijke Flevopolder. Binnen deze context van isolatie en zelfredzaamheid was de insteek dan ook dat het politiebureau tevens als ‘buurtcentrum’ zou fungeren; als anker voor de pionierende eerste inwoners van Almere Haven. Naarmate de populatie groeide, bleek de tand des tijds voor het bureau niet alleen vanuit interne reorganisatie maar ook door externe factoren bepaald: het werd noodzakelijk bij de receptie kogelvrij glas te installeren nadat het bureau een keer beschoten was — sporadische beschadigingen in de blauwgeglazuurde bakstenen getuigen hier nog van. De rationele indeling met een gebouwbrede ‘publiekszone’ werd opgesplitst voor betere crowd control, en uiteindelijk ingezet voor de huisvesting van allerlei andere lokale overheidsdiensten.
Hoewel Koolhaas over het algemeen vrij gelaten reageerde op de sloop van het Danstheater — in een interview met NRC zei hij te erkennen dat “verandering een belangrijk kenmerk is van deze tijd. Sloop hoort erbij, ja” — blijft het zonde dat dit significante onderdeel van de recente nationale architectuurgeschiedenis door de gemeenteraad van Den Haag niet belangrijk genoeg werd geacht om aan sloop te kunnen ontsnappen. De situatie in Almere is duidelijk anders: bewust van hun eigen status als jong planningserfgoed, en aanzienlijk investerend in hun imago en branding, lijkt het onwaarschijnlijk dat deze opmerkelijke eend in de bijt eveneens het slachtoffer zal worden van de sloophamer. Integendeel: Erfgoedhuis Almere vestigde juist bewust aandacht op de speciale geschiedenis van dit eigenzinnige stukje Almere Haven. Wat de gemeente echter in petto heeft voor een dronkemanscel, een inspectieruimte zonder ramen, en een overgroeide Japanse tuin, zal de tijd leren.