Het had niet veel gescheeld of het boek Objectief Nederland was er nooit geweest. Begin jaren zeventig studeerde Reinjan Mulder filosofie en hij werd gegrepen door de vraag of het mogelijk was het subject uit te schakelen bij de waarneming. Het leidde tot een plan om een objectief fotografisch beeld van Nederland te maken.
De gemeente Amsterdam wees zijn voorstel af, niet omdat de adviescommissie voor experimentele foto-opdrachten het idee niet goed vond, integendeel, maar omdat Mulder geen erkend kunstenaar was. Gelukkig had het toenmalige ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappij in die tijd net een experimentensubsidie ingesteld om niet-gevestigde kunstenaars een kans te geven en zo kon de 25-jarige Mulder in de eerste maanden van 1974 op pad om op 52 vooraf nauwkeurig bepaalde plekken zijn Rolleiflex op te stellen en steeds vier foto’s te maken: in noordelijke, oostelijke, zuidelijke en westelijke richting.
‘Zien zonder te kijken’, noemde hij het zelf, want hij wilde de kadrering, die leidend is in de schilderkunst en fotografie, inruilen voor een strikt objectief procedé.
En toen viel het project stil: de toegezegde tentoonstellingen en publicaties gingen om onduidelijke reden niet door en de foto’s belandden in vijf dozen bij Mulder op zolder. Toen hij er in 2011 weer op stuitte, benaderde hij het Rijksmuseum of de foto’s niet in hun collectie pasten en zo kwam er in 2016 onder de titel Objectief Nederland eindelijk een tentoonstelling in het Rijks en een begeleidend boek.
De titel was voor mij al genoeg reden om het boek te kopen. Ik werd niet teleurgesteld: de 52 x 4 vierkante zwart-witfoto’s bleken van een opwindende saaiheid en een radicale lulligheid te zijn. Dit. Is. Nederland. Of, vrij naar de eerste zin van Tractatus logico-philosophicus van Wittgenstein, die Mulder als motto aan zijn boek meegaf: ‘Holland ist alles, was der Fall ist’.
Romantiek
Rijksadviseur voor de Fysieke Leefomgeving Berno Strootman zag onmiddellijk de waarde van Objectief Nederland in, ‘een cadeau’ noemde hij de beelden uit 1974, een nulmeting van bijna een halve eeuw geleden. Reden genoeg om de 23-jarige fotografe Cleo Wächter te vragen de 52 locaties opnieuw in alle vier de windrichtingen te fotograferen. Net als Mulder gebruikte Wächter het openbaar vervoer om al die locaties te bereiken. Was dat bij Mulder noodzakelijk omdat de benzine op de bon was toen hij ging fotograferen, bij Wächter was de reden nog prozaïscher, ze heeft geen rijbewijs.
Mulder had vooraf op objectieve, controleerbare en reproduceerbare wijze vastgelegd welke plekken hij wilde fotograferen: om tot een vijftigtal plekken te komen, had hij een grid met een maaswijdte van bijna 64 kilometer over Nederland gelegd en met topografische kaarten bepaald waar de kruispunten zich bevonden.[1] In het veld probeerde hij vervolgens zo goed en zo kwaad als het ging dat punt te bepalen. Wächter werkte andersom: met Google Maps bepaalde ze grofweg de posities van Mulder en vervolgens vergeleek ze ter plekke de ijkpunten in het landschap met Mulders foto’s om de exacte locatie te bepalen.[2] En dan fotografeerde ze, net als hij, horizontaal in noordelijke, oostelijke, zuidelijke en westelijke richting.
Dezelfde plekken dezelfde blikrichting dus, maar de fotografische aanpak verschilde enorm. Wächter gebruikte geen analoge Rolleiflex, maar een digitale Canon 5DSR; geen zwart-wit, maar kleur; geen 6×6 cm formaat, maar 36×24 mm; geen 75 mm lens, maar een 50 mm; niet de grove korrel van de Tri-X negatieffilm, maar 50 miljoen beeldpixels. Want Wächter wilde de foto’s van Mulder niet ‘namaken’, maar opnieuw interpreteren, met de technische middelen én de blik van nu.
Twee jaar na Mulders boek verscheen de nieuwe uitgave Objectief Nederland. Veranderend landschap 1974-2018 dat niet simpelweg een vergelijking van ‘toen en nu’ is, noch alleen een ‘zoek de verschillen’.[3] Naast een registratie van de veranderingen in het landschap, is het namelijk een persoonlijke interpretatie van de hand van twee fotografen. Verschillende essays in het boek wijzen op deze subjectiviteit die in weerwil van Mulders doelstelling letterlijk aan het licht is gekomen. Zo wijst kunstcritica Merel Bem erop dat ook Mulder een kind van zijn tijd is door de grofkorrelige zwartwitafdrukken van zijn project dat ‘met terugwerkende kracht niet afstandelijk en koel overkomt, maar (durf ik het te zeggen?) ontroerend, ja zelfs romantisch.’
Cineast en schrijver Peter Delpeut laat zien hoe groot het effect is van een ogenschijnlijk kleine ingreep in de layout. In het oorspronkelijke boek van Mulder uit 2016 worden de foto’s in een vierkant gepresenteerd (boven staan de blikrichtingen noord en oost, onder west en zuid) en dat levert een ‘desoriënterende werking’ op, waardoor je ‘als toeschouwer verdwaal[t] in de representatie van de vier windstreken’. In het nieuwe boek staan de foto’s gewoon in een rij van vier, met daaronder, in dezelfde volgorde, de rij van Wächter. Door de foto’s op deze manier onder elkaar te plaatsen, herfotografeer je volgens Delpeut niet het project van Mulder, maar de individuele foto’s, hetgeen een ‘herkenbaarder én krachtiger’ resultaat oplevert. Mooi meegenomen is dat je de verschillen tussen 1974 en 2017 veel makkelijker op kunt sporen.
Monitoring
Het idee van Strootman om Mulders project opnieuw te laten doen was een gouden greep. Op het eerste gezicht valt het wel mee met de veranderingen in de 43 jaar die zijn verstreken sinds Mulder op pad ging, maar hoe langer je kijkt, hoe meer je ontdekt: nieuwe wegen, hoogspanningsleidingen, woonwijken, fabrieken, windturbines – het landschap is niet alleen voortdurend in beweging, het wordt ook steeds voller. En er ontstaat, in mindere mate, ook nieuwe natuur: productiebossen maken plaats voor hei, veenweidelandschappen mogen verruigen en landbouwgrond wordt hoogveenreservaat. Foto’s waarop niets is veranderd zijn zeldzaam. In zijn essay brengt Strootman gedetailleerd en vakkundig de veranderingen in kaart, zelfs de bodemdaling blijk je met een geoefende oog terug te kunnen zien op de foto’s.
In het essay ‘(Her)fotografie en landschapsmonitoring’ – de teksten in het boek zijn al net zo voorbeeldig als de fotografie en vormgeving – schetst Henk Baas, hoofd Landschap van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed, de internationale geschiedenis van de herfotografie. Nederland blijkt daarin ver achter te lopen bij landen als Noorwegen en Vlaanderen, maar vooral Frankrijk en Amerika. Het project van Mulder en Wächter is volgens Baas zelfs de eerste poging om veranderingen in het Nederlandse landschap consequent in beeld te brengen.[4] En het is hoog tijd dat deze lacune wordt gedicht.
De afgelopen eeuw heeft de ruilverkaveling het landschap ingrijpend geüniformeerd en gladgestreken, zo is maar liefst zestig procent van alle ‘lijnvormige cultuurhistorische elementen’ als sloten, singels en houtwallen verdwenen. Nu staan de volgende grootschalige ingrepen op stapel; de energietransitie, klimaatadaptatie, landbouwhervorming en de bouw van een miljoen woningen zal ons landschap opnieuw ingrijpend veranderen.
Zowel Baas als Strootman breken een lans om landschapsfotografie in te zetten, niet alleen voor monitoring – Strootman maakt de wat onsmakelijke vergelijking met de noodzaak om regelmatig met je plasje naar de dokter te gaan –, maar ook om het maatschappelijk debat te voeden. De fotografie van random vastgelegde punten volstaat daarvoor niet – het project van Mulder was en is in de eerste plaats een kunstproject, stelt Delpeut terecht, en geen landschapsstudie.
Als voorbeeld noemt Baas het nieuwe project van fotograaf Theo Baart, die op eigen initiatief plekken in de Metropoolregio Amsterdam vastlegt waarvan bekend is dat daar ingrijpende veranderingen op stapel staan. Zo’n project zou zich natuurlijk niet moeten beperken tot de MRA, gelukkig wordt inmiddels nagedacht over een landsdekkende aanpak. In het boek reppen Baas en Strootman daar niet over, maar samen met het PBL gaven ze Wageningen University opdracht te onderzoeken hoe je dat aan zou kunnen pakken.
Afgelopen zomer verscheen het resultaat: Verkenning Monitor Landschap. Erg optimistisch word ik niet van het technocratische betoog over graadmeterstelsels en organigrammen. En vooral niet over het financiële plan. De opstartkosten bedragen 685 duizend euro, daarna kost het project 222 duizend euro per jaar. Niet de hoogte stemt mismoedig – een landsdekkende monitoring krijg je niet voor niks –, maar de post die is begroot voor landschapsfotografie: 10 duizend euro, oftewel 4,5 procent. Dat betekent dus dat ruim 95 procent opgaat aan adviesraden, kernteams, uitvoeringsteams en gebruikersgroepen. Alsof je een emmer leeggooit.
Mulder probeerde met zijn project de fotografie van zijn subjectiviteit te ontdoen, ‘Zien zonder te kijken’; maar de paradox is nu juist, en die brengt het nieuwe boek aan het licht, dat die objectiviteit onverbiddelijk op grenzen stuit en dat het juist op dat punt interessant wordt: de fotograaf laat zich niet uitwissen. Om te zien moet je ook kijken. Delpeut vraagt zich aan het einde van zijn essay af waarom projecten als Objectief Nederland zo interessant zijn voor landschapsarchitecten, beleidsmakers en erfgoedbeheerders. Hij concludeert: ‘Maar bedenk wel: het is door de regels van de kunst, en nergens anders door, dat ze zo functioneel en bruikbaar zijn geworden.’
Om het landschap te monitoren kun je een drone sturen die wetenschappelijk vastgestelde locaties met vaste intervallen fotografeert. Maar voor het dringend gewenste maatschappelijk debat zou ik mijn geld toch eerder zetten op de ogen en artistiek inzicht van fotografen.