Recensie

Architectuur en stedenbouw op buis en doek

Wat kunnen film en televisie bijdragen aan de overdracht van kennis over de gebouwde omgeving aan een breed publiek?

The University Is Now on Air / Garagem Sul, Lissabon / Foto Tiago Casanova

In Garagem Sul, de architectuurgalerie van het Centro Cultural de Belém (CCB) in Lissabon zijn op dit moment twee tentoonstellingen aan bovenstaande vraag gewijd. De eerste, The University Is Now on Air: Broadcasting Modern Architecture UK 1975-1982, is gemaakt door het Canadian Centre for Architecture (CCA) in Montreal. In het CCA wisselen architecten geen mooie plaatjes van strakke gebouwen onder elkaar uit terwijl de leek daar voor spek en bonen bijstaat; nee, hier wordt een brede, maatschappijbewuste blik op de gebouwde omgeving geworpen, waar populaire cultuur vanzelfsprekend deel van uitmaakt. Naast een prikkelende en originele inhoud heeft CCA ook veel aandacht voor de media waarmee architectuur wordt overgedragen –bijvoorbeeld televisie en fotografie– zo blijkt ook uit eerdere tentoonstellingen.

The University Is Now on Air gaat over de cursus A305, History of Architecture and Design 1890-1939, die hoogleraar Tim Benton in 1975 voor de Open University (OU) ontwikkelde. Vanaf 1971 kon je in het Verenigd Koninkrijk studeren vanuit de woonkamer: het lesmateriaal kwam met de post, in de vakantie was er een zomeruniversiteit en voor tentamens kon je terecht in examencentra. Hele bevolkingsgroepen kregen op die manier voor het eerst toegang tot wetenschappelijk onderwijs. Hedendaagse tegenhangers hiervan zijn de MOOCs (Massive Open Online Courses).

De cursus van Benton bereikte niet alleen duizenden studenten, maar ook miljoenen kijkers via een wekelijks televisieprogramma van de BBC op zaterdagochtend. Met name twee aspecten onderscheidden deze afleveringen van, bijvoorbeeld, klassiekere architectuurdocumentaires zoals ze ook nu nog regelmatig door Arte worden gemaakt. Ten eerste nodigden zij de kijkers uit om vanuit de bekendere architectuuriconen vooral ook een brug te slaan naar hun eigen woon- en werkomgeving. Daarnaast onderstreept Benton dat het lesprogramma vooral volwassenen in een herscholingstraject aansprak. Vergeleken met reguliere studenten hadden zij veel meer levenservaring en een uitgesproken mening. De vraagstellingen van Benton stimuleerden reflectie niet minder dan kennisvergaring en het onderwijs kreeg daardoor een uitgesproken interactief karakter. De 24 episodes van Benton’s televisiecursus zijn inmiddels gedigitaliseerd en door CCA op YouTube geplaatst, een belangrijke stap die de relevantie van filmische bronnen in architectuurcollecties onderstreept.

The University Is Now on Air / Garagem Sul, Lissabon / Foto Tiago Casanova

Dat laatste staat als thema centraal in de tweede tentoonstelling in Garagem Sul, Moving Constructions: Films from the Architecture Archive of gta / ETH Zurich. Ook dit is een importproduct, gemaakt in Zürich ter gelegenheid van het vijftigjarig jubileum van het Instituut voor Architectuurgeschiedenis en -theorie in 2017. ‘Welke films hebben wij in onze collectie?’, wilden vier medewerkers weten, waarop een archivaris hen een lijst met ruim dertig resultaten van de zoekterm ‘filmmateriaal’ overhandigde, waar ze er vijftien van selecteerden. De films dateren van de vroege jaren 1930 tot halverwege de jaren 1990 en illustreren de enorme rijkdom van het genre: van gefilmde interviews met toonaangevende architecten tot eenvoudige documentaties van buitenlandreizen, bouwputten, eerste palen of inauguraties, promotie- en animatiefilms, maar ook heuse televisiedocumentaires en professionele tentoonstellings- en educatiefilms. Sommige amateuristisch gefilmde, ruwe opnames waren voornamelijk bestemd voor intern gebruik, als persoonlijk archief of onderzoeksmateriaal van architecten of stedenbouwkundigen. Andere werden gebruikt in presentaties en tentoonstellingen of als lesmateriaal om gebouwen, projecten of ideeën inzichtelijk te maken. Al deze films bieden een waardevolle inkijk in de ontwikkeling van de ontwerpdisciplines: de uiteenlopende bronnen waar architecten en stedenbouwkundigen hun inspiratie uit putten en de kanalen waarlangs zijzelf hun gedachten aan anderen overbrengen. De diversiteit in de filmcollectie van de ETH is ook terug te vinden in de filmcollecties van andere architectuurmusea.

Een film die het ETH-team vaak gebruikt om het belang van hun project te onderstrepen is de zes minuten durende Bella Lui. Op de filmrol staat ruw materiaal van omstreeks 1930 voor een promotiefilm van het modernistische sanatorium van Rudolf en Flora Steiger en Arnold Itten. De film is tevens een vroeg voorbeeld van animatie: de makers deden verwoede pogingen om met name de glazen deuren van de eetzaal in beweging te laten zien. Deze zouden als vanzelf opengaan, terwijl de camera zijn weg naar binnen vervolgde. Dat ging een paar keer mis, omdat de handen van iemand die aan de deur trok te laat uit het blikveld verdwenen. Maar de volharding van de makers illustreert hoeveel hoop ontwerpers al vanaf het begin van de twintigste eeuw in het medium film gevestigd hadden. Wie die makers in dit geval waren, wanneer en waarom ze de Bella Lui-film draaiden is vooralsnog onbekend. Dat maakt deze film ook kenmerkend voor de plaats van het medium in architectuurcollecties vandaag de dag: een veelzijdige, veelbelovende informatiebron die vaak met moeite zijn geheimen prijsgeeft. Dat laatste ligt ook aan de uiteenlopende formaten en condities van het materiaal. Sommige films staan op 16- of 35mm rollen, andere op VHS-banden die niet minder vergankelijk zijn dan hun voorgangers. Een rondje langs collectiehoofden van architectuurarchieven levert bijna steevast dezelfde reacties op: ze weten vaak niet goed welke films ze in de collectie hebben omdat deze verborgen liggen in nalatenschappen met een veelvoud aan andere materialen en vaak niet bekeken kunnen worden. Architectuurarchieven zijn geen filmmusea: ze missen vaak de kennis en apparatuur om films te conserveren, dupliceren, projecteren en digitaliseren. Ook twijfelen ze aan de zin van dat alles: ze zijn immers niet de rechthebbenden (dat zijn productiebedrijven, omroepen, stichtingen,…) en alleen al de voorstelling van torenhoge beeldrechten voor openbaar gebruik doet ze huiveren.

Moving Constructions / Garagem Sul, Lissabon / Foto Tiago Casanova

Het ETH-team had al snel in de gaten dat de expertise voor filmconservering van buitenaf moest komen en zocht contact met filmarchieven. De week van de opening van de tentoonstellingen organiseerden zij een workshop. Een van de gastsprekers was Tiago Baptista, directeur van het Portugese Archief voor het Bewegende Beeld, die zijn expertise rond filmconservering geduldig kwam delen met een publiek van architecten en architectuurhistorici. Film – zelfs digitaal – is altijd een broos en kwetsbaar product dat enkel bij stabiele temperaturen, vochtigheid en luchtkwaliteit goed bewaard blijft. Eigenlijk moet je dat aan een filmarchief overlaten, was Baptista’s boodschap. Want daar is de technische infrastructuur voorhanden om films niet alleen te bewaren en dupliceren, maar ook toegankelijk te maken. Je hebt je taak als archief namelijk pas volbracht als je films ook ‘teruggeeft’ aan het publiek.

Moeten de films uit architectuurcollecties overgeplaatst worden naar filmmusea? Gaan de verbanden met andere elementen uit de collectie dan niet verloren en worden inhoud en intentie niet nóg moeilijker te duiden? Baptista ziet het dilemma, maar is er gerust op: ‘filmarchieven zijn geen stalinistische organisaties die bestaande verwijzingen vernietigen; de herkomst en relatie met voorgaande archieven blijven gewoon bewaard… Dat klinkt allemaal erg hoopgevend, maar hoe eenvoudig is dat in de praktijk? Een filmarchief heeft toch ook geen onbegrensde middelen? Hoe worden de films geselecteerd die het waard zijn om geconserveerd te worden? En onder welke voorwaarden kunnen ze openbaar toegankelijk worden gemaakt? In de workshop konden niet al die vragen besproken worden, maar desondanks is er voldoende reden om voorzichtig te dromen van een gemeenschappelijk online architectuurfilmarchief dat vanuit verschillende architectuur- en filmarchieven gevuld zou worden. Deelnemers aan de workshop zijn dat idee nu aan het uitwerken. Maar nog even terug naar het ETH-project, dat ondanks de zeer beperkte middelen belangrijke resultaten opleverde.

In het gta-archief ontbrak het materiaal om oude filmrollen te bekijken, laat staan te digitaliseren, maar een ander instituut had nog een videorecorder staan waarop VHS-banden (originelen en  kopieën van filmrollen) afgespeeld konden worden en weer een ander instituut was bereid om de banden gratis op Dvd’s te zetten. Het achterhalen van rechthebbenden was een project op zich, maar ook dat bleek niet onoverkomelijk en het resultaat van al deze welwillendheid is een schitterende tentoonstelling op strakke flatscreens. Welnu, moeten we dan misschien wat minder puristisch zijn? Kunnen we soms genoegen nemen met kopieën van kopieën? Is de tijd niet rijp voor een centraal toegangspunt waar historische architectuurfilms opgezocht en bekeken kunnen worden, desnoods in een wat mindere beeld- en geluidskwaliteit? Want die filmische bronnen tonen  architectuurgeschiedenis met een grote relevantie en betekenis. Film en televisie kunnen architectuur en stedenbouw vanuit een veel breder perspectief laten zien dan conventionelere architectuurrepresentaties. Ze geven niet alleen informatie over materie, constructie en bekleding, maar brengen ook sferen, ervaringen, gevoelens en ideeën over. Dat geeft de gebouwde omgeving en de ontwerpdisciplines een gelaagdheid die ook mensen van buiten het vakgebied aanspreekt. En tot slot illustreren meerdere films in Moving Constructions nog het volgende: filmmateriaal wordt voortdurend hergebruikt en in nieuwe verhalen geïntegreerd. Baptista noemt dat ‘appropriation film’ en ziet daarin een van de beste en mooiste manieren om ‘toen’ en ‘nu’ met elkaar te verbinden.