Nieuws

Beroepskwalificaties van architecten binnen Europa

Het Architectenregister ontvangt regelmatig vragen over de automatische erkenning van beroepskwalificaties van architecten binnen Europa. Tijd voor een uitleg van de stand van zaken.

Castle Street, Hull / foto Ian S

Tijdens de meest recente bijeenkomst van het Europese netwerk van architectenregisters (het European Network of Architects’ Competente Authorities, ofwel ENACA) vormde de zogeheten ‘gemengde kwalificaties’ een belangrijk agendapunt. De beroepskwalificaties voor architecten bestaan in Nederland en de meeste andere Europese landen uit een Bachelor, een Master, een beroepservaringsperiode en/of een toelatingsexamen. Ook relevante werkervaring kan onder bepaalde voorwaarden dienen als een kwalificatie. In het algemeen vormt een bepaalde combinatie van deze kwalificaties voorwaarde voor inschrijving in een architectenregister.[1] Met ‘gemengde kwalificaties’ wordt in dit geval bedoeld dat een kandidaat bijvoorbeeld een Bachelor in land A, een Master in land B en een beroepservaringsperiode in land C heeft voltooid. Deze situatie komt door de toenemende mobiliteit van studenten steeds vaker voor, maar leidt in de huidige situatie soms tot problemen, niet alleen bij de inschrijving in het register in de lidstaat van oorsprong, maar ook bij inschrijvingen in registers elders in Europa op basis van automatische erkenning.[2] In dit artikel zal ik de stand van zaken beschrijven en enkele overwegingen meegeven aan studenten die plannen maken met betrekking tot hun beroepservaringsperiode.

Eerst is het van belang erop te wijzen dat dit artikel alleen betrekking heeft op architecten; niet op stedenbouwkundigen, tuin- en landschapsarchitecten of interieurarchitecten. Voor de laatst genoemde drie beroepsgroepen is op het gebied van automatische erkenning in Europa op dit moment niets geregeld.[3] Voor leden van deze beroepsgroepen geldt bij inschrijving in een register buiten het land van herkomst het algemene stelsel. Een volledige uiteenzetting van deze procedure voert in het kader van dit artikel te ver, maar onder het algemene stelsel kunnen in sommige gevallen compenserende maatregelen worden opgelegd.[4]

Voor architecten bestaat in Europa dus wel een automatische erkenning van beroepskwalificaties. Dit mechanisme is, net als het algemene stelsel, geregeld in de Richtlijn 2005/36/EG.[5] Deze voorziet in de erkenning van de kwalificaties van een veel groter aantal beroepen, waaronder bijvoorbeeld ook artsen, apothekers en verplegers. Annex V van de richtlijn bevat onder meer een lange lijst met alle erkende universitaire en academische architectuuropleidingen in de EU, alsmede een lijst van de overige benodigde certificaten, waaronder dat van de Nederlandse beroepservaringsperiode. De uitwisselbaarheid van Bachelors en Masters tussen EU-lidstaten is sinds de Bolognaverklaring uit 1999 behoorlijk goed geregeld. De aard en duur van de beroepservaringsperiodes verschilt binnen de EU-lidstaten echter aanzienlijk. België heeft bijvoorbeeld, net als Nederland, een tweejarige beroepservaringsperiode (ter plekke ‘stage’ geheten). Portugal heeft een beroepservaringsperiode die één jaar duurt; die in Oostenrijk duurt drie. Italië kent in plaats van een beroepservaringsperiode een staatsexamen dat kan worden afgenomen op het moment dat de kandidaat daar klaar voor is. Dit examen bestaat echter alleen uit een proeve van ontwerpvaardigheid; niet van kennis van praktische zaken aangaande het architectenvak. Er zijn ook EU-lidstaten zonder verplichte beroepservaringsperiode, zoals Spanje.

Om nu ondanks al deze verschillen toch een soepele wederzijdse erkenning van de beroepskwalificaties van architecten mogelijk te maken, is in de EU afgesproken dat lidstaten elkaars beroepskwalificaties erkennen zonder acht te slaan op de inhoud en duur van de universitaire of academische architectenopleidingen en de eventuele beroepservaringsperiodes, onder de voorwaarde dat die een goedkeuringsproces hebben doorlopen waaruit is gebleken dat ze voldoen aan de minimale opleidingseisen die de richtlijn aan architecten stelt. De procedure voor de automatische erkenning zal ik hierna omschrijven. Het is daarbij van belang om in het achterhoofd te houden dat de automatische erkenning van beroepskwalificaties een geschiedenis heeft die verder teruggaat dan 2005. Zoals weergegeven in de preambule is de richtlijn een samenstelsel van een groot aantal eerdere richtlijnen ter erkenning van beroepskwalificaties.[6] Sommige van die eerdere richtlijnen dateerden nog van de jaren zeventig, uit de tijd van de Europese Economische Gemeenschap. De mobiliteit van EU-burgers binnen de lidstaten was toen aanmerkelijk minder groot dan tegenwoordig het geval is.

De procedure voor automatische erkenning verloopt als volgt. Het architectenregister (bijvoorbeeld het Nederlandse, maar de procedure is voor alle Europese registers gelijk) checkt aan de hand van Annex V van de richtlijn of de kandidaat de juiste opleidingstitel heeft, afkomstig van een erkende universiteit of academie (d.w.z. een opleidingsinstituut waarvan de naam voorkomt in de Annex) en of de kandidaat het bijbehorende beroepservaringscertificaat kan overleggen. De aanvraag wordt dus niet beoordeeld aan de hand van een bewijs van inschrijving in het register van de lidstaat van oorsprong, maar aan de hand van de getuigschriften en certificaten van de afzonderlijke beroepskwalificaties. Het universitaire of academische getuigschrift en het bijbehorende beroepservaringscertificaat moeten bovendien uit hetzelfde land afkomstig zijn. Als een aanzienlijk deel van de totale opleiding buiten de EU is voltooid (bijvoorbeeld de Bachelor), dan kan automatische erkenning in sommige gevallen niet van toepassing zijn, omdat studie en beroepservaring voor het grootste deel binnen de EU moet zijn afgerond.[7] Alleen dan kan sprake zijn van automatische erkenning.

Studie en beroepservaring vormen dus één geheel en kunnen, met het oog op automatische erkenning, niet afkomstig zijn uit verschillende lidstaten. De regeling komt op die manier tegemoet aan de verschillende opleidingstradities in de EU-lidstaten, en houdt zo de nationale wetgeving op het gebied van beroepskwalificaties in die lidstaten in ere. Alleen de combinatie die in de lidstaat van oorsprong kan leiden tot inschrijving in het register vormt voldoende grondslag voor automatische erkenning door een register elders in de EU.

De hiervoor beschreven inschrijvingsprocedure verklaart ook waarom de werking van de richtlijn tegenwoordig soms problemen oplevert in het geval gemengde kwalificaties; het systeem van automatische erkenning houdt alleen rekening met scenario’s waarin kandidaten in één land hun verschillende kwalificaties halen en zich pas daarna in een andere lidstaat begeven. Nu de mobiliteit van EU-burgers aanzienlijk is toegenomen, komt steeds vaker een situatie voor waarin kandidaten hun beroepservaringsperiode of toelatingsexamen afleggen in een ander land dan waarin ze hebben gestudeerd. In deze gevallen is het (langere en vaak duurdere) algemene stelsel van toepassing, dat ook geldt voor stedenbouwkundigen, tuin- en landschapsarchitecten of interieurarchitecten. Zoals eerder gezegd mogen registers in het kader van dit stelsel onder bepaalde voorwaarden aanvullende eisen stellen. Zelfs als het architectenregister in de lidstaat van oorsprong de beleidsvrijheid heeft of neemt om iemand met gemengde kwalificaties zonder aanvullende eisen in te schrijven, dan nog kan die persoon in een later stadium bij een inschrijvingsverzoek in een andere EU-lidstaat op basis van automatische erkenning opnieuw tegen hetzelfde probleem aanlopen.

De toenemende mobiliteit heeft hierdoor een ongewenst gevolg: het aantal automatische erkenningen neemt af en het aantal inschrijfprocedures onder het algemene stelsel neemt toe. Dit druist in tegen het in de EU belangrijke principe van vrij verkeer van mensen en diensten, en daarom zijn de ‘gemengde kwalificaties’ binnen het Europese netwerk van architectenregisters onderwerp van gesprek.

De meest voor de hand liggende oplossing voor dit bureaucratische probleem is om de verschillende componenten van de beroepskwalificaties als afzonderlijke verworvenheden te beschouwen, onafhankelijk van het land waarin die componenten zijn verworven. Het is de vraag of een dergelijke oplossing binnen de EU politiek haalbaar is. Afgezien van het eerder genoemde principiële argument van de intrinsieke eenheid van deze componenten, zijn er twee grote bezwaren. Ten eerste opent een dergelijke oplossing de mogelijkheid van zogeheten ‘cherry picking’, waarbij kandidaten hun beroepskwalificaties bij elkaar verzamelen in landen waarin de lichtste eisen met betrekking tot de betreffende component gelden. Ten tweede zouden EU-lidstaten in dit geval minder grip krijgen op de inschrijvingseisen voor hun nationale architectenregister, en dus een deel van hun beleidsautonomie moeten inleveren. Zoals bekend uit andere discussies in het Europees Parlement ligt inlevering van nationale autonomie momenteel zeer gevoelig. Groot-Brittannië, dat op het moment van schrijven nog lid is van de EU en één van de meest uitgebreide toelatingseisen tot het plaatselijke architectenregister kent, is bijvoorbeeld zeer gekant tegen een dergelijke aanpak, en ook andere landen hebben bezwaren kenbaar gemaakt. Om die redenen wordt nu binnen de ENACA gestudeerd op andere oplossingen van dit probleem.

Overigens is het in dit kader belangrijk om op te merken dat ook de rechten die voortvloeien uit inschrijving in een architectenregister tussen de EU-lidstaten aanzienlijk verschillen. Grosso modo kan onderscheid worden gemaakt tussen titelregulering en beroepsregulering. In het geval van beroepsregulering kunnen bouwaanvragen uitsluitend worden ingediend door architecten (en soms ook andere ingenieurs). In het geval van titelregulering kunnen bouwaanvragen worden ingediend door iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon en is alleen het gebruik van de titel gereguleerd. De meeste lidstaten van de EU kennen (een vorm van) beroepsregulering. In Nederland bestaat alleen titelregulering. Ook bijvoorbeeld Groot-Brittannië heeft alleen titelregulering. Er zijn ook EU-lidstaten zonder titel- of beroepsregulering voor architecten.[8] Of inschrijving in een EU-lidstaat op basis van automatische erkenning voor de kandidaat in een specifiek geval nut heeft, hangt dus mede af van de professionele plannen die de kandidaat in dat betreffende land heeft, en van de wetgeving in dat land.

Tot slot de beloofde overwegingen ten behoeve van studenten die plannen maken met betrekking tot hun beroepservaringsperiode. Zolang de procedure voor automatische erkenning in de richtlijn niet voorziet in gemengde kwalificaties, is het met het oog op een soepele erkenning van de beroepskwalificaties in veel gevallen verstandig om de beroepservaringsperiode te voltooien in hetzelfde land als waarin de Master of vijf-jarige Bachelor is gehaald. In elk geval in Nederland, België en Groot-Brittannië bestaat de mogelijkheid om de beroepservaringsperiode c.q. stage op te doen in het buitenland (onder Nederlandse, Belgische c.q. Britse begeleiding), wat in sommige gevallen een oplossing kan zijn.[9] De voltooiing van een beroepservaringsperiode in een ander land dan waarin de Master is gehaald, kan in de huidige situatie bij inschrijving in een register niet alleen leiden tot langere procedures en hogere kosten, maar ook tot minder rechtszekerheid als de betreffende architect in een later stadium van de carrière op basis van automatische erkenning inschrijving verzoekt in een architectenregister van een andere EU-lidstaat. In een ideale wereld zou de automatische erkenning van de architectentitel flexibeler zijn, maar op dit moment is het niet anders.[10] Gezien de politieke beperkingen van de EU is de automatische erkenning in de huidige vorm al een zeer te koesteren verworvenheid. Sowieso is het verstandig om eventuele internationale plannen bij twijfel te bespreken met het register waar de kandidaat zich als eerste hoopt te zullen registreren.

bron Wikimedia Commons

Tijdens de meest recente bijeenkomst van het Europese netwerk van architectenregisters (het European Network of Architects’ Competente Authorities, ofwel ENACA) vormde de zogeheten ‘gemengde kwalificaties’ een belangrijk agendapunt. De beroepskwalificaties voor architecten bestaan in Nederland en de meeste andere Europese landen uit een Bachelor, een Master, een beroepservaringsperiode en/of een toelatingsexamen. Ook relevante werkervaring kan onder bepaalde voorwaarden dienen als een kwalificatie. In het algemeen vormt een bepaalde combinatie van deze kwalificaties voorwaarde voor inschrijving in een architectenregister.[1] Met ‘gemengde kwalificaties’ wordt in dit geval bedoeld dat een kandidaat bijvoorbeeld een Bachelor in land A, een Master in land B en een beroepservaringsperiode in land C heeft voltooid. Deze situatie komt door de toenemende mobiliteit van studenten steeds vaker voor, maar leidt in de huidige situatie soms tot problemen, niet alleen bij de inschrijving in het register in de lidstaat van oorsprong, maar ook bij inschrijvingen in registers elders in Europa op basis van automatische erkenning.[2] In dit artikel zal ik de stand van zaken beschrijven en enkele overwegingen meegeven aan studenten die plannen maken met betrekking tot hun beroepservaringsperiode.

Eerst is het van belang erop te wijzen dat dit artikel alleen betrekking heeft op architecten; niet op stedenbouwkundigen, tuin- en landschapsarchitecten of interieurarchitecten. Voor de laatst genoemde drie beroepsgroepen is op het gebied van automatische erkenning in Europa op dit moment niets geregeld.[3] Voor leden van deze beroepsgroepen geldt bij inschrijving in een register buiten het land van herkomst het algemene stelsel. Een volledige uiteenzetting van deze procedure voert in het kader van dit artikel te ver, maar onder het algemene stelsel kunnen in sommige gevallen compenserende maatregelen worden opgelegd.[4]

Voor architecten bestaat in Europa dus wel een automatische erkenning van beroepskwalificaties. Dit mechanisme is, net als het algemene stelsel, geregeld in de Richtlijn 2005/36/EG.[5] Deze voorziet in de erkenning van de kwalificaties van een veel groter aantal beroepen, waaronder bijvoorbeeld ook artsen, apothekers en verplegers. Annex V van de richtlijn bevat onder meer een lange lijst met alle erkende universitaire en academische architectuuropleidingen in de EU, alsmede een lijst van de overige benodigde certificaten, waaronder dat van de Nederlandse beroepservaringsperiode. De uitwisselbaarheid van Bachelors en Masters tussen EU-lidstaten is sinds de Bolognaverklaring uit 1999 behoorlijk goed geregeld. De aard en duur van de beroepservaringsperiodes verschilt binnen de EU-lidstaten echter aanzienlijk. België heeft bijvoorbeeld, net als Nederland, een tweejarige beroepservaringsperiode (ter plekke ‘stage’ geheten). Portugal heeft een beroepservaringsperiode die één jaar duurt; die in Oostenrijk duurt drie. Italië kent in plaats van een beroepservaringsperiode een staatsexamen dat kan worden afgenomen op het moment dat de kandidaat daar klaar voor is. Dit examen bestaat echter alleen uit een proeve van ontwerpvaardigheid; niet van kennis van praktische zaken aangaande het architectenvak. Er zijn ook EU-lidstaten zonder verplichte beroepservaringsperiode, zoals Spanje.

Om nu ondanks al deze verschillen toch een soepele wederzijdse erkenning van de beroepskwalificaties van architecten mogelijk te maken, is in de EU afgesproken dat lidstaten elkaars beroepskwalificaties erkennen zonder acht te slaan op de inhoud en duur van de universitaire of academische architectenopleidingen en de eventuele beroepservaringsperiodes, onder de voorwaarde dat die een goedkeuringsproces hebben doorlopen waaruit is gebleken dat ze voldoen aan de minimale opleidingseisen die de richtlijn aan architecten stelt. De procedure voor de automatische erkenning zal ik hierna omschrijven. Het is daarbij van belang om in het achterhoofd te houden dat de automatische erkenning van beroepskwalificaties een geschiedenis heeft die verder teruggaat dan 2005. Zoals weergegeven in de preambule is de richtlijn een samenstelsel van een groot aantal eerdere richtlijnen ter erkenning van beroepskwalificaties.[6] Sommige van die eerdere richtlijnen dateerden nog van de jaren zeventig, uit de tijd van de Europese Economische Gemeenschap. De mobiliteit van EU-burgers binnen de lidstaten was toen aanmerkelijk minder groot dan tegenwoordig het geval is.

De procedure voor automatische erkenning verloopt als volgt. Het architectenregister (bijvoorbeeld het Nederlandse, maar de procedure is voor alle Europese registers gelijk) checkt aan de hand van Annex V van de richtlijn of de kandidaat de juiste opleidingstitel heeft, afkomstig van een erkende universiteit of academie (d.w.z. een opleidingsinstituut waarvan de naam voorkomt in de Annex) en of de kandidaat het bijbehorende beroepservaringscertificaat kan overleggen. De aanvraag wordt dus niet beoordeeld aan de hand van een bewijs van inschrijving in het register van de lidstaat van oorsprong, maar aan de hand van de getuigschriften en certificaten van de afzonderlijke beroepskwalificaties. Het universitaire of academische getuigschrift en het bijbehorende beroepservaringscertificaat moeten bovendien uit hetzelfde land afkomstig zijn. Als een aanzienlijk deel van de totale opleiding buiten de EU is voltooid (bijvoorbeeld de Bachelor), dan kan automatische erkenning in sommige gevallen niet van toepassing zijn, omdat studie en beroepservaring voor het grootste deel binnen de EU moet zijn afgerond.[7] Alleen dan kan sprake zijn van automatische erkenning.

Studie en beroepservaring vormen dus één geheel en kunnen, met het oog op automatische erkenning, niet afkomstig zijn uit verschillende lidstaten. De regeling komt op die manier tegemoet aan de verschillende opleidingstradities in de EU-lidstaten, en houdt zo de nationale wetgeving op het gebied van beroepskwalificaties in die lidstaten in ere. Alleen de combinatie die in de lidstaat van oorsprong kan leiden tot inschrijving in het register vormt voldoende grondslag voor automatische erkenning door een register elders in de EU.

De hiervoor beschreven inschrijvingsprocedure verklaart ook waarom de werking van de richtlijn tegenwoordig soms problemen oplevert in het geval gemengde kwalificaties; het systeem van automatische erkenning houdt alleen rekening met scenario’s waarin kandidaten in één land hun verschillende kwalificaties halen en zich pas daarna in een andere lidstaat begeven. Nu de mobiliteit van EU-burgers aanzienlijk is toegenomen, komt steeds vaker een situatie voor waarin kandidaten hun beroepservaringsperiode of toelatingsexamen afleggen in een ander land dan waarin ze hebben gestudeerd. In deze gevallen is het (langere en vaak duurdere) algemene stelsel van toepassing, dat ook geldt voor stedenbouwkundigen, tuin- en landschapsarchitecten of interieurarchitecten. Zoals eerder gezegd mogen registers in het kader van dit stelsel onder bepaalde voorwaarden aanvullende eisen stellen. Zelfs als het architectenregister in de lidstaat van oorsprong de beleidsvrijheid heeft of neemt om iemand met gemengde kwalificaties zonder aanvullende eisen in te schrijven, dan nog kan die persoon in een later stadium bij een inschrijvingsverzoek in een andere EU-lidstaat op basis van automatische erkenning opnieuw tegen hetzelfde probleem aanlopen.

De toenemende mobiliteit heeft hierdoor een ongewenst gevolg: het aantal automatische erkenningen neemt af en het aantal inschrijfprocedures onder het algemene stelsel neemt toe. Dit druist in tegen het in de EU belangrijke principe van vrij verkeer van mensen en diensten, en daarom zijn de ‘gemengde kwalificaties’ binnen het Europese netwerk van architectenregisters onderwerp van gesprek.

De meest voor de hand liggende oplossing voor dit bureaucratische probleem is om de verschillende componenten van de beroepskwalificaties als afzonderlijke verworvenheden te beschouwen, onafhankelijk van het land waarin die componenten zijn verworven. Het is de vraag of een dergelijke oplossing binnen de EU politiek haalbaar is. Afgezien van het eerder genoemde principiële argument van de intrinsieke eenheid van deze componenten, zijn er twee grote bezwaren. Ten eerste opent een dergelijke oplossing de mogelijkheid van zogeheten ‘cherry picking’, waarbij kandidaten hun beroepskwalificaties bij elkaar verzamelen in landen waarin de lichtste eisen met betrekking tot de betreffende component gelden. Ten tweede zouden EU-lidstaten in dit geval minder grip krijgen op de inschrijvingseisen voor hun nationale architectenregister, en dus een deel van hun beleidsautonomie moeten inleveren. Zoals bekend uit andere discussies in het Europees Parlement ligt inlevering van nationale autonomie momenteel zeer gevoelig. Groot-Brittannië, dat op het moment van schrijven nog lid is van de EU en één van de meest uitgebreide toelatingseisen tot het plaatselijke architectenregister kent, is bijvoorbeeld zeer gekant tegen een dergelijke aanpak, en ook andere landen hebben bezwaren kenbaar gemaakt. Om die redenen wordt nu binnen de ENACA gestudeerd op andere oplossingen van dit probleem.

Overigens is het in dit kader belangrijk om op te merken dat ook de rechten die voortvloeien uit inschrijving in een architectenregister tussen de EU-lidstaten aanzienlijk verschillen. Grosso modo kan onderscheid worden gemaakt tussen titelregulering en beroepsregulering. In het geval van beroepsregulering kunnen bouwaanvragen uitsluitend worden ingediend door architecten (en soms ook andere ingenieurs). In het geval van titelregulering kunnen bouwaanvragen worden ingediend door iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon en is alleen het gebruik van de titel gereguleerd. De meeste lidstaten van de EU kennen (een vorm van) beroepsregulering. In Nederland bestaat alleen titelregulering. Ook bijvoorbeeld Groot-Brittannië heeft alleen titelregulering. Er zijn ook EU-lidstaten zonder titel- of beroepsregulering voor architecten.[8] Of inschrijving in een EU-lidstaat op basis van automatische erkenning voor de kandidaat in een specifiek geval nut heeft, hangt dus mede af van de professionele plannen die de kandidaat in dat betreffende land heeft, en van de wetgeving in dat land.

Tot slot de beloofde overwegingen ten behoeve van studenten die plannen maken met betrekking tot hun beroepservaringsperiode. Zolang de procedure voor automatische erkenning in de richtlijn niet voorziet in gemengde kwalificaties, is het met het oog op een soepele erkenning van de beroepskwalificaties in veel gevallen verstandig om de beroepservaringsperiode te voltooien in hetzelfde land als waarin de Master of vijf-jarige Bachelor is gehaald. In elk geval in Nederland, België en Groot-Brittannië bestaat de mogelijkheid om de beroepservaringsperiode c.q. stage op te doen in het buitenland (onder Nederlandse, Belgische c.q. Britse begeleiding), wat in sommige gevallen een oplossing kan zijn.[9] De voltooiing van een beroepservaringsperiode in een ander land dan waarin de Master is gehaald, kan in de huidige situatie bij inschrijving in een register niet alleen leiden tot langere procedures en hogere kosten, maar ook tot minder rechtszekerheid als de betreffende architect in een later stadium van de carrière op basis van automatische erkenning inschrijving verzoekt in een architectenregister van een andere EU-lidstaat. In een ideale wereld zou de automatische erkenning van de architectentitel flexibeler zijn, maar op dit moment is het niet anders.[10] Gezien de politieke beperkingen van de EU is de automatische erkenning in de huidige vorm al een zeer te koesteren verworvenheid. Sowieso is het verstandig om eventuele internationale plannen bij twijfel te bespreken met het register waar de kandidaat zich als eerste hoopt te zullen registreren.

 

Noten
[1] In de meeste Europese landen is een Masterdiploma een voorwaarde voor inschrijving in een architectenregister. Er zijn echter ook landen (zoals Ierland) die een vijfjarige Bachelor aanbieden die toegang geeft tot het nationale register. Enkele Europese landen (waaronder Denemarken, Zweden, Finland en Noorwegen) hebben geen register. In deze landen zijn de titel en het beroep ongereguleerd. Zij hebben andere manieren om architectonische kwaliteit en consumentenbescherming te bewerkstellingen; vooral een verplichte beroepsverzekering en strikte bouwregelgeving.
[2] In zowel Richtlijn 2005/36/EG als in dit artikel verwijst het begrip ‘lidstaat van oorsprong’ niet naar het land van geboorte van de kandidaat, maar naar de lidstaat waar de kandidaat voor het eerst een serie kwalificaties verwierf die recht gaf tot inschrijving in het register van dat land.
[3] Hiernaar wordt voor sommige van de genoemde beroepsgroepen wel studie verricht.
[4] De handleiding van de Europese Commissie biedt een praktisch overzicht. Het kan online worden gevonden en is getiteld: User Guide Directive 2005/36/EC: Everything you need to know about the recognition of professional qualifications, 66 questions, 66 answers.
[5] Deze richtlijn heeft betrekking op de Europese Economische Ruimte (EER), die bestaat uit de lidstaten van de Europese Unie (EU) plus Liechtenstein, Noorwegen en IJsland. Daarnaast heeft de EU in een bilaterale overeenkomst met Zwitserland dezelfde afspraken vastgelegd. Waar in dit artikel wordt gesproken over ‘EU-lidstaten’, wordt bedoeld: EU-lidstaten en de vier bovengenoemde individuele landen.
[6] Zie de preambule van Richtlijn 2005/36/EG, overweging (9).
[7] Zie Artikel 3.1(c) van Richtlijn 2005/36/EG.
[8] Zie voetnoot 1. Voor meer informatie, zie: John L. Heintz, Quality by Title: A report on quality measures in professional registration bodies, TU Delft, 2018
[9] Andere registers van EU-lidstaten bieden deze optie mogelijk ook aan.
[10] Soms is de interpretatie van Richtlijn 2005/36/EG onderwerp van een rechtszaak. Relevante zaken die verband hielden met architecten zijn de zaak-Cavallera (2009) en de zaak-Angerer (2015), beide bij het Europese Hof van Justitie. Ook interessant is de uitspraak van een Oostenrijkse bestuursrechter in verband met een zaak die werd aangespannen door een staatsburger van Luxemburg (2016). Zie de links onderaan dit artikel.