Zondag 26 mei sloot Museum Boijmans Van Beuningen voor in ieder geval zeven jaar de deuren in verband met grootschalige verbouwingswerkzaamheden. Vanuit een architectonisch perspectief deed een studie van ZUS en de daarin voorgestelde sloop van de Robbrecht en Daem uitbreiding al veel stof opwaaien. Maar de waarde van architectuur gaat over meer dan de waardering voor de esthetiek van gebouwen, stelt architect Robert-Jan de Kort in een e-mail aan zijn vakgenoten.
Een korte inleiding
Het museum Boijmans van Beuningen is dicht vanwege een noodzakelijke grootschalige renovatie waarbij onder andere asbest wordt verwijderd en installaties worden vernieuwd. De onvermijdelijke en langdurige sluiting van het museum, is door de eigenaar van het gebouw en de collectie, de gemeente Rotterdam, en de directie van het museum aangegrepen na te denken over de rol en functie van een museum in de 21ste eeuw en in het bijzonder de rol en functie van het Boijmans als museum in en voor de stad. De Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur (RRKC) zocht in opdracht van de gemeente een antwoord op de vraag of de gemeente moet kiezen voor wat moet (de renovatie), of voor wat kan (de transformatie). Het onderzoeksrapport en het antwoord, kiezen voor wat kan, werd begin november wereldkundig gemaakt.
Hoewel nog niets concreet is over de transformatie van het Museum Boijmans Van Beuningen, een programma van eisen ontbreekt vooralsnog, brengen een studie van het Rotterdamse ZUS, en een bezoek van museumdirecteur Ex aan het architectenbureau Robbrecht en Daem, de gemoederen van een deel van de Nederlandse en Vlaamse architectuurgemeenschap in beroering. In het mogelijke scenario van ZUS wordt de door Robbrecht en Daem ontworpen uitbreiding afgebroken om plaats te maken voor een constructie met veel glas die de Bodonvleugel en het Van der Steurgebouw opnieuw ‘lucht’ en ‘ruimte’ moet geven.
E-mails verplaatste zich door cyberspace en ArchiNed las mee. Het betrof e-mails met grote woorden als “zuiveringsactie”, “respectloos en kortzichtig”, en “een celebratie van de eigen Nederlandse historische architectuurgeschiedenis” en e-mailketting waarin op erudiete wijze wordt geschreven over de inventieve wijze waarop Robbrecht en Daem een dialoog laat ontstaan tussen ‘hun vleugel’ en de originele bebouwing van Van der Steur met gebruikmaking van moderne materialen. Men schrijft vol lof over de stedenbouwkundige intelligentie van de Robbrecht en Daem-uitbreiding, en er wordt een pleidooi gehouden om Boijmans te zien als een collectie van gebouwen, en deze ook als zodanig te beschouwen. In zijn ingezonden brief die NRC Handelsblad publiceerde, gaat architect Paul Vermeulen hier dieper op in. Ons viel vooral de bijdrage van architect Robert-Jan de Kort op omdat daar niet werd ingegaan op de mogelijke gevolgen van de ambitie van de gemeente en directie voor het gebouw, maar wat de maatschappelijke impact zal zijn; een vraagstuk met ruimtelijke implicaties die verreikender zijn dan de afbraak van de Robbrecht en Daem-uitbreiding. De Kort legt de vinger op de zere plek, door het gemis van het museum te betreuren en zich af te vragen wat voor museum er zo meteen voor terug komt. Zou de discussie niet eerst daar over moeten gaan?
Subject: Re: toekomst boijmans
Aan: verscheidene architecten uit Nederland en Vlaanderen
Lieve medemensen,
Op 7 januari jl. publiceerde Archined een artikel van Adeola Enigbokan getiteld ‘Beste ontwerpers,’ over de tentoonstelling ‘Letters to the mayor’ (brieven van architecten, stedenbouwkundig ontwerpers en landschapsarchitecten aan de Rotterdamse burgermeester Ahmed Aboutaleb – red.) die afgelopen zomer plaatsvond in Het Nieuwe Instituut. Enigbokan maakte in haar artikel het punt dat het relevant is om je af te vragen vanuit welke hoedanigheid je een brief schrijft aan iemand die het algemene belang behartigt: schrijf je als professional of als burger? Vervolgens werd geconcludeerd dat het laatste perspectief niet of nauwelijks vertegenwoordigd was in de brieven en dat daarmee kansen gemist zijn.
Met dit in mijn achterhoofd concludeer ik dat ik vanaf het moment dat de persberichten over de ambities en plannen van het Boijmans naar buiten kwamen, ik daar instinctief als burger op gereageerd heb. Ook verklaart dat mijn initiële terughoudendheid om op de architectonische kwestie te reageren.
Een bondige toelichting: Als Rotterdammer en vader van twee jonge kinderen ben ik gelukkig met het Boijmans. De manier van binnengaan met voetbalkooi, de open opzet van de entreehal en gratis toegang tot bijvoorbeeld de Mirror Room van Yayoi Kusama en de Serra zaal is zo ontspannen, dat een bezoek aan het museum zich ook daartoe kan beperken. Inmiddels weten mijn kinderen door een blik op de doorgang naar het voorplein aan de stand van het hek of het museum open of gesloten is. En ook tentoonstellingen blijven hangen. Het Boijmans noemen ze sinds de komst van Gelatin liefkozend ‘het drollenmuseum’.
Dolend door het museum ervaar ik het als een rijkdom dat je er soms een beetje verdwaald en voor mijn kinderen geven ‘dode’ hoekjes aanleiding tot spelen. Of word ik verrast door vragen als: “Wie hangt daar aan dat kruis? Zo zielig.” Mijn kinderen herinneren mij er keer op keer aan dat je een plek of gebouw nooit in een keer kan doorgronden. Soms zijn we er maar een kwartier omdat ik weer eens vergeten ben schone luiers mee te nemen. Maakt niets uit, want wie heeft de luxe om nog talloze keren terug te keren naar het museum? Een inwoner van Rotterdam. Ook ontmoet ik er vaak bekenden, zoals de tuinman van ‘onze’ crèche. Die gaat vaak in het weekend naar het Boijmans enkel en alleen om even naar ‘de Rothko’ te kijken.
Aangezien wij in West wonen, kom ik altijd vanaf de kant van het Museumpark aan. Van dit park herinneren mijn zoons zich vooral de fonteinen op de asfaltvlakte waar we regelmatig op de fiets tussendoor slalomden. Verderop ligt de Kunsthal en het ‘bottenmuseum’, allebei ook een genot om met kinderen te bezoeken en al stevig ingeprent in hun Rotterdamse geheugen.
Toen de plannen voor de verbouwing van het museum Boijmans Van Beuningen wereldkundig werden, moest ik dan ook direct aan mijn zoons denken. Zij moeten deze plek (minimaal) de komende 7 jaar missen. Met andere woorden: zeven jaar geen voetbal in het glimmende kooitje, geen getrek aan touwtjes om je jas op te hangen, en geen confrontatie met de meest waanzinnige kunstwerken. En ja, mijn kinderen weten wat kunst is: “Alles zonder functie, waarvan je je afvraagt: wat is dat?” Een mooiere definitie ken ik niet.
Door de vele reacties en het goede journalistieke werk van Kirsten Hannema (de Volkskrant) en Teun van den Ende (Vers Beton) is mij al wel duidelijk geworden dat wij hier als burgers meteen al in het ootje worden genomen. Bij de presentatie van het advies van de Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur op 16 november 2018 werd glashard gesteld dat de door ZUS gemaakte beelden en animaties ‘als concept’ moeten worden beoordeeld en dat het nog veel te vroeg is om het over een voldongen feit te hebben. Op Vers Beton lees ik dat de directeur van het Boijmans gewoon al langs is geweest bij Robbrecht en Daem om ze van de sloop op de hoogte te stellen. Zonder wederhoor en zonder open dialoog. Dan sta je als architect wel met een mond vol tanden lijkt me.
Veel belangrijker is de vraag wat de hoge ambitie van Boijmans inhoudt. We werden die 16e november door een econoom ingelicht over de ongekende toename van bezoekers (en dito inkomsten) die het museum staat te wachten. Architect en stadsgenoot Wytse Patijn stipte het die avond al aan: als het doel is om meer bezoekers te trekken, begin dan met het onaangeboorde potentieel in eigen stad. Om ook nog even aan te halen dat de huidige kracht van het Museumpark, want ook daar dienen ingrijpende veranderingen zich aan, juist zit in het onbestemde. Dit maakt talloze events mogelijk voor alle doelgroepen in de stad. De asfaltleegte is toonbeeld van inclusiviteit.
Even kort door de bocht om duidelijk stelling in te nemen: er hangt ons, de burgers van Rotterdam, wellicht, en dit wellicht wil ik wel benadrukken, een culturele ramp boven het hoofd als het Boijmans exclusief wordt aangetakt op de stroom mondiale bezoekers en in dat proces, à la het MoMA in New York, een geldmachine wordt waar je als bezoeker efficiënt doorheen gepompt wordt. Inherent hieraan is dat het binnenplein hermetisch wordt afgesloten van de buitenlucht. En nee, glas is niet hetzelfde als open.
Het debat, vanuit het belang van de burger, moet volgens mij gevoerd worden over de intenties van Boijmans, wat willen ze voor museum zijn, blijven, of worden? Deze discussie staat in mijn ogen los van de ruimtelijke antwoorden en de kwestie van het slopen van het Robbrecht en Daem bouwdeel. Pas als deze discussie is gevoerd en er een keuze is gemaakt zal blijken of wij, mijn kinderen voorop, over zeven jaar ons drollenmuseum hebben terug gekregen of dat er een schijtmuseum voor in de plaats gekomen is.
Hartelijke groet,
Robert-Jan de Kort