De hele gang van zaken rond de verbouwing van het Binnenhof en de geheimhouding daarvan roept bij Adri Duivesteijn de vraag op naar het opdrachtgeverschap. Wie is de echte opdrachtgever, wie is de geestelijk eigenaar van Operatie Binnenhof? Wie is inhoudelijk aanspreekbaar en voelt zich dat ook? Een pleidooi voor transparantie en debat, deel 2.
“De bouwkunst is dus de kunst voor de gemeenschap en daarom ook in dien zin haar eigen noodzakelijkheid. Daardoor is zij meer dan de andere kunsten, ja zelfs direct afhankelijk van de geestelijke en maatschappelijke stromingen, welke eveneens een langzame ontwikkeling hebben” – H.P. Berlage in Schoonheid in samenleving
Hoe komen de essentiële keuzes in het ontwerp tot stand die bepalend zijn voor de toekomstige kwaliteit van het Binnenhof? Hoe verhoudt het nieuwe ontwerp dat niemand kent omdat het gelabeld is als staatsgeheim, zich tot het karakter en de openbaarheid van onze democratie? Hoe wordt de historische context van ons Binnenhof bewaakt maar ook: wie creëert de ruimte om met een hedendaagse toevoeging zowel het Binnenhof zelf, als ook het centrum van Den Haag, te verrijken waardoor het huidige ‘gesloten’ Binnenhof zich meer openstellen naar de stad zelf? Anders gezegd, waar is de 21ste eeuwse Willem II die ingebed in ‘de geestelijke en maatschappelijke stromingen’ van deze tijd, die bijdraagt aan de totstandkoming van een bouwkunst die kan worden beschouwd als een ‘kunst voor de gemeenschap’?
Tot nog toe lijkt Operatie Binnenhof geen echte inhoudelijk opdrachtgever te kennen. Geen aanspreekbaar persoon of college, die voor de vele inhoudelijke keuzes die nu eenmaal in veelvoud in dit planproces gemaakt moeten worden, de verantwoording draagt. Laten wij de verschillende actoren (staatssecretaris, Rijksbouwmeester, gebruikers, Rijksvastgoedbedrijf, architect) in het proces van Operatie Binnenhof langs lopen.
Kan de verantwoordelijke bewindspersoon Raymond Knops (staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) worden aangesproken op een inhoudelijk opdrachtgeverschap van de renovatie van het Binnenhof? Tot nog toe is dat niet zichtbaar het geval. Dit kan veroorzaakt worden door de opgelegde geheimhouding. Het staatsgeheim van de Operatie Binnenhof maakt het Knops ook onmogelijk om over de inhoudelijke keuzen van het project een openbaar debat voeren. Maar eerder moet worden aangenomen dat de bewindspersoon niet al te nadrukkelijk inhoudelijk zal willen sturen. In de politiek gaat het immers ook niet snel over de directe inhoud van een renovatieplan, onvrede wordt vooral geuit langs de lijn van het proces en het budget: ‘Is de deadline gehaald? Is het project nog binnen het gestelde budget?. Het laatste is maar al te vaak de grootste politieke valkuil. De overschrijding van een eenmaal vastgesteld budget van een plan dat je vooraf zelf nooit echt hebt gekend is al snel fataal. Het maakt bewindspersonen voor dit deel van hun portefeuille vaak beheersers van hun eigen politieke risico’s. Het heeft er alles van dat dit ook nu het geval is. Het paradoxale is dat er hierdoor juist niet wordt gesproken over de echte zorg, namelijk hoe het renovatieplan zich inhoudelijk ontwikkelt.
Een authentiek opdrachtgever zou de Rijksbouwmeester Floris Alkemade kunnen zijn; een rijksbouwmeester die, in termen van Berlage, de betekenis van het Binnenhof als publiek gebouw voor de gemeenschap en haar gebruikers kan veiligstellen. Maar in de huidige ‘gedemocratiseerde’ context is er nog maar nauwelijks ruimte voor een Rijksbouwmeester die met een autonoom gezag en zo nodig met een veto (en vet rood potlood) zijn invloed kan laten gelden in de vormgeving van de grote rijksopdrachten.
Zijn of haar rol is verschoven van het directe werk naar een op afstand functionerend adviserend college dat vooral de mogelijke agenda van de rijksoverheid thematiseert en in het meest gunstige geval problematiseert. Binnen de ambiguïteit van zijn functie kan de Rijksbouwmeester de onafhankelijk denker zijn over kwesties die het ruimte- en bouwbeleid van de Rijksoverheid aangaan, heeft hij een belangrijke rol als adviseur van het Rijksvastgoedbedrijf, en zou daarom een bemiddelende rol kunnen spelen tussen de verschillende gebruikers en de architect van de renovatie van het Binnenhofcomplex. In realiteit heeft het er alles van dat de Rijksbouwmeester verstrikt is geraakt in de veelheid van al deze rollen. Door kritiekloos mee te gaan in een onderhandse aanbesteding van de opdracht aan OMA, heeft Alkemade de kans laten lopen om in ons land nieuw talent aan te spreken en de renovatie van het Binnenhof tot een publiek discours te maken. Juist door dat na te laten is hij onderdeel geworden van de vertrouwenscrisis tussen ‘zijn’ architect en de gebruikers. Hierdoor heeft hij heeft nauwelijks nog de gezaghebbende positie die nodig is om als intermediair te kunnen sturen en al helemaal niet om het inhoudelijk opdrachtgeverschap zelf te kunnen vervullen.
Maar de gebruikers van het Binnenhofcomplex dan, zoals de Eerste en Tweede Kamerleden, het is toch hun ‘machine’ die moet kunnen functioneren binnen de fysieke grenzen van het Binnenhof? In tegenstelling tot de stichters van het Binnenhof, zijn de huidige gebruikers, hoe voornaam ook binnen onze democratie, gereduceerd tot huurders van een gebouw van een (Rijks)vastgoedbedrijf, dat in opdracht van de regering werkzaam is. Door in de organisatie van de renovatie uit te gaan van het totale Binnenhofcomplex is ook het enkelvoudig opdrachtgeverschap voor de afzonderlijke functies op het Binnenhof geërodeerd en voor het Binnenhof als totaal bestaat geen gebruiker dan wel intrinsiek opdrachtgeverschap.
In het grotere geheel van de opdracht worden de deel-opdrachten, die wel door de afzonderlijke gebruikers vorm zouden kunnen worden gegeven, fijngemalen. De massa absorbeert de afzonderlijke delen en deze gaan ten onder in een anoniem geheel. Het letterlijke ‘geen baas in eigen huis’ is misschien wel het meest schrijnende verschil tussen de vroegere operatie ‘Uitbreiding Huisvesting Tweede Kamer’ die in 1992 werd voltooid en de huidige mechanische werkwijze bij deze Operatie Binnenhof. Maar daar leggen individuele gebruikers zich – terecht – niet bij neer. De toenemende onvrede bij de begeleidingscommissie en het presidium, onder leiding van de Tweede Kamervoorzitter Khadija Arib zou dan ook kunnen worden opgevat als een beweging om juist het authentieke opdrachtgeverschap te herstellen. Terugkijkend naar de rol van de toenmalige Kamervoorzitter Wim Deetman en de voorzitter van de bouwbegeleidingscommissie Hessel Rienks zou er wel degelijk een gedefinieerd opdrachtgeverschap kunnen ontstaan.
Materieel is het Rijksvastgoedbedrijf de ambtelijke opdrachtgever van de renovatie. Zij is de constante factor in het geheel. Waar bewindspersonen komen en gaan, blijft het Rijksvastgoedbedrijf bestaan. Dat maakt ook dat Operatie Binnenhof een bijna autonoom karakter heeft gekregen. Het werk gaat door, ook als de winkel tijdelijk is gesloten dan wel van eigenaar wisselt. Tot nog toe is er ook vanuit het Rijksvastgoedbedrijf geen sprake van een zichtbaar inhoudelijk en intrinsiek eigenaarschap van de opdracht. Letterlijk een aanwijsbare persoon die de verbeelding van de opdracht zelf is, ontbreekt. En ik beperk mij bewust tot een feitelijke vaststelling. Want het proces zal in technische termen best op orde kunnen zijn: er ligt een programma van eisen, er is een (coördinerend) architect en er worden kostendeskundigen en andere experts geraadpleegd, er is een veelvoud van werkschema’s, stappenplannen met bijpassende werkgroepen. Maar goed je werk doen maakt nog niet dat de ziel van het opdrachtgeverschap binnen dit in hoofdzaak technocratisch georganiseerde proces een plek heeft gekregen. Dat maakt ook dat veel van de deelnemers in een – militaire – operatie opgesloten zitten die met een volstrekt eigen dynamiek voort dendert waarbij de gebruikers gaandeweg meer en meer worden beschouwd als hinderlijke obstakels die alleen maar zand in ‘hun’ machine strooien. Het lijkt erop dat men niet begrijpt dat juist het bijzondere aan ‘deze klus’ is, dat het juist niet alleen om een technische operatie gaat. En ook niet alleen om het idee en het ontwerp van een architect. De magie van architectuur vindt zijn voedingsbodem in een echte dialoog tussen opdrachtgever, gebruiker en architect. Is deze er niet, en dat lijkt zo te zijn, dan zal het uiteindelijk resultaat verworden tot een optelsom van technische handelingen dan wel een egodocument van een architect. Tot nog toe is het Rijksvastgoedbedrijf er niet in geslaagd om de dialoog tussen gebruikers (lees opdrachtgevers) en de architect(en) betekenis te geven.
In de meest ideale situatie komt in een ontwerpproces alles samen bij de architect. Deze is de spil in het hele proces en vertaalt het programma van eisen in ruimte en architectuur. Maar de architect kan nooit alleen een plan maken. Berlage formuleert het in zijn Schoonheid in samenleving, als volgt: “De bouwkunst is dus de kunst voor de gemeenschap en daarom ook in dien zin haar eigen noodzakelijkheid. Daardoor is zij meer dan de andere kunsten, ja zelfs direct afhankelijk van de geestelijke en maatschappelijke stromingen, welke eveneens een langzame ontwikkeling hebben”. Anders gezegd, de bouwkunst kan niet tot stand komen zonder een opdrachtgever die de vertegenwoordiger is van ‘geestelijke en maatschappelijk stromingen’. En juist hier lijkt het fundamenteel mis te zijn gegaan. Dat begint al met de eenzijdige keuze van de coördinerend architect (OMA) die zonder de gebruikers en openbare ontwerpprijsvraag tot stand is gekomen. Daarbij heeft het er alles van dat het werkproces van Operatie Binnenhof zo is overgeorganiseerd, zo omvangrijk in schaal is geformuleerd en tegelijkertijd zo is geanonimiseerd dat de coördinerend architecte Ellen van Loon en architecte Liesbeth van der Pol zonder een werkelijke dialoog met de gebruikers hun ontwerp voor respectievelijk de Tweede en Eerste kamer hebben gemaakt. Dat wil niet zeggen dat er niet in een veelvoud van – formele – commissies overleg is geweest. Maar waar posities, in de zin van het echte opdrachtgeverschap, niet goed gedefinieerd zijn, is dit alles al heel snel een technocratisch proces.
Hoe het ook zij, het is de taak van de architect om met gebruikers een vertrouwensband op te bouwen; om tussen alle ruis en verwarring die het bouwen nu eenmaal meebrengt, rust, harmonie en vertrouwen te brengen. Niet door slaafs te zijn, maar door gebruikers mee te nemen in het visioen dat architectuur ook vertegenwoordigt. Ik zeg het Berlage na, bouwkunst is de kunst van de gemeenschap. Sterker, architectuur is nadrukkelijk niet het primaat van de architect maar een gezamenlijk resultaat dat ontstaat door dialoog tussen opdrachtgever en architect. Als opdrachtgever in een veelvoud van settingen heb ik dat nu juist de werkelijk toegevoegde waarde van architectuur gevonden. En met alle respect voor de afzonderlijke kwaliteiten van de betrokken architectes, we moeten concluderen uit alle ophef die tot ons is gekomen, dat het beide niet gelukt is om die vertrouwensband inhoud te geven in de richting van de gebruikers van Eerste en Tweede Kamer. Het feit dat deze gebruikers beiden de wacht worden aangezegd is veelzeggend, dan is er sprake van een ernstige vertrouwensbreuk, of in politieke termen gesproken: er ligt een motie van wantrouwen. De Eerste Kamer heeft al afscheid genomen van Van der Pol en per saldo lijkt dat ook het geval met Van Loon door de ’terugkeer’ van Pi de Bruijn als adviseur, en niet wordt uitgesloten als architect.
Dat zoiets kon gebeuren kan niet anders worden geduid als een falen voor de wijze waarop de Operatie Binnenhof tot nog toe is georganiseerd. Voor mij staat vast dat de kern van het conflict ligt in het ontbreken van een echt en authentiek opdrachtgeverschap. Hoe kon het gebeuren dat in deze omvangrijke Operatie Binnenhof niemand echt inhoudelijk opdrachtgever is? Velen hebben in dit proces een rol, nog meer verdienen er een hele goede en dik belegde boterham aan, maar ultiem is er niemand echt intrinsiek verantwoordelijk. Letterlijk ontbreekt de ziel van het opdrachtgeverschap. Het staatsgeheim op Operatie Binnenhof lijkt misschien wel de meest effectieve dooddoener om mogelijke invloed op het ontwerp weg te houden van de gebruikers en de burgers.
Het is niet moeilijk om te voorspellen dat deze operatie op deze wijze volstrekt uit de hand zal gaan lopen. Alle signalen staan nu al op rood en de bewegingen zijn er dan ook naar. De uitspraak van staatssecretaris Knops, dat het project binnen het budget moet worden gerealiseerd, is een illustratie van de verkramping van een proces, dat – vroeger of later – heel veel meer tijd en geld zal gaan kosten.
Operatie Binnenhof verdient een herdefiniëring van het opdrachtgeverschap dat op de eerste plaats inhoudelijk een echt gezicht krijgt; een mens die je kan aanspreken en die ook als autoriteit de rol van opdrachtgever kan vervullen. Dat behoeft niet een enkele persoon te zijn. Ik zou zeggen bij voorkeur niet. Het Binnenhof is niet één enkelvoudig gebouw maar juist een mooi conglomeraat van verscheidene functies met een grote diversiteit aan gebouwen. Onze democratie is ook geen eenvormig bedrijf. Dus begin met het erkennen van al die verschillende identiteiten die gehuisvest zijn op het Binnenhof. Dat wat nu politiek en ambtelijk technocratisch is georganiseerd, zou door inhoudelijk leiderschap moeten worden aangestuurd. Die inhoud zit bij de échte gebruikers van het Binnenhof. De kern daarvan wordt vertegenwoordigd door de premier en de beide voorzitters van de Eerste en de Tweede Kamer. Deze drie personen kunnen met recht worden gezien als de vertegenwoordigers ‘van de geestelijke en maatschappelijke stromingen’, die in samenspraak met hun architect ‘de bouwkunst als kunst van de gemeenschap’ haar karakter zouden kunnen geven. Vul dat team aan met een onafhankelijk opererende rijksbouwmeester, een vertegenwoordiger van de gemeente Den Haag als adviseur en een dienstbaar en faciliterend Rijksvastgoedbedrijf. En als dan ook nog eens het etiket ‘staatsgeheim’ verdwijnt, dan kunnen wij met z’n allen mee kijken of wij straks net zo trots kunnen zijn op het gerenoveerde nieuwe Binnenhof, als dat wij nu zijn op het huidige verouderde Binnenhof.