Recensie

Scheuren in Breuer

In de publicatie Marcel Breuer: Building Global Institutions analyseren een achttal auteurs de bouwprojecten van Breuer in zijn meest productieve periode, tussen 1950 en het midden van de jaren ’70. Niet alles is wat het lijkt.

Breuer bij IBM La Gaude, Frankrijk / ca. 1961

Breuer bij IBM La Gaude, Frankrijk / ca. 1961 / © Marcel Breuer Papers, Department of Special Collections, Syracuse University Libraries (MBDA)

Het is nog even wennen. Nadat ruim een jaar geleden de Amerikaanse ambassade naar een nieuwe locatie in Den Haag verhuisde, zijn de hoge hekken, de tralies achter de ramen en de politiebewaking rondom het oude gebouw verdwenen. Terwijl ik anderhalf jaar geleden nog werd aangesproken door een agent toen ik net iets te lang samen met een groep studenten naar de gevel tuurde, heeft de huidige gebruiker, kunstcentrum West, picknicktafels voor de deur geplaatst die juist uitnodigen om er langer te verblijven.

Tijdens een rondleiding door het gebouw legt een gids uit dat de ambassade met heel andere intenties werd gebouwd dan de bunker die het uiteindelijk is geworden. Na de opening in 1959 was het gebouw via de entree aan het Korte Voorhout publiek toegankelijk en werden er lezingen en tentoonstellingen georganiseerd door de United States Information Service. Bezoekers konden daarnaast gebruikmaken van de bibliotheek. Na de aanslagen op de Amerikaanse ambassades in Tanzania en Kenia in 1998 werd de publieke functie – voor zover daar toen nog sprake van was – definitief opgeheven en een veiligheidszone rondom het gebouw aangelegd. Het auditorium en de bibliotheek werden volgebouwd met cubicles en gebruikt als werkplekken. Nu West deze wanden weer heeft verwijderd, komen de speelse interieurs van zowel de bibliotheek als het auditorium tevoorschijn. Het zijn de ruimtelijke equivalenten van de trapeziums aan de gevel.

Bijenkorf Rotterdam / datum foto onbekend ontwerp Marcel Breuer

Bijenkorf Rotterdam / datum foto onbekend / © Marcel Breuer Papers, Department of Special Collections, Syracuse University Libraries (MBDA)

Het is wellicht nu moeilijk voorstelbaar, maar het gebouw stamt uit een tijd waarin het Amerikaanse State Department haar best deed om meer oog te hebben voor de lokale context waarin ambassades werden gebouwd. Tussen 1954 en 1960 werd een indrukwekkende reeks architecten aangetrokken die niet alleen de opdracht kreeg om Amerika te representeren (als een democratisch en vrij land, tegenover de communistische Sovjet-Unie), maar ook om zich te verdiepen in de cultuur van het gastland. Voor de Haagse ambassade werd Marcel Breuer (1902-1981) aangetrokken, die net als veel andere moderne architecten in de jaren 1930 vanuit Europa naar Amerika was geëmigreerd op de vlucht voor het opkomend nazisme. Breuer had al werkervaring in Nederland: in 1955 was de Bijenkorf in Rotterdam opgeleverd en daarnaast werkte hij aan de het dubbele Y-vormige kantoorgebouw van Van Leer in Amstelveen (opgeleverd in 1958). Met de gesloten bouwmassa’s en natuurstenen gevel poogde hij de Amerikaanse ambassade aan te laten sluiten bij de stadspaleizen aan het Lange Voorhout. Het resultaat werd door de pers hevig bekritiseerd, maar aangezien ageren tegen de Amerikanen niet echt een optie was, werd het ontwerp zonder al te veel aanpassingen goedgekeurd.

Breuers omvangrijke naoorlogse oeuvre, is onderwerp van een nieuw boek. In Marcel Breuer: Building Global Institutions analyseren een achttal auteurs de bouwprojecten van Breuer in zijn meest productieve periode, tussen 1950 en het midden van de jaren ’70. De van oorsprong Hongaars-Joodse Breuer vertrok naar Amerika op uitnodiging van Walter Gropius, die hem als student aan het Bauhaus had leren kennen. Samen gaven ze les aan Harvard University en werkten aan verschillende projecten. In 1946 verhuisde Breuer naar New York waar hij zijn eigen praktijk begon. In het boek komt het diverse portfolio van de daaropvolgende 30 jaar voorbij: kerken en kloosters, universiteitscomplexen, kantoorgebouwen voor corporaties en internationale organisaties, infrastructurele projecten, hotels, (sociale) woningbouw en culturele instellingen. Aanleiding voor het boek is een vak over Breuer dat de redacteurs Barry Bergdoll en Jonathan Massey in 2010 gaven aan Syracuse University, alwaar een groot deel van Breuers archief ligt opgeslagen en digitaal toegankelijk is gemaakt. Anders dan een monografie wil het boek de projecten zowel beschrijven vanuit het perspectief van de architect als van de opdrachtgevers.

Spread uit Marcel Breuer: Building Global Institutions / Saint John's Abbey Church / ontwerp Marcel Breuer

Spread uit het besproken boek / Saint John’s Abbey Church / Collegeville, Minnesota V.S.

Bergdolls eigen bijdrage probeert een brug te slaan tussen Breuers ‘lichte’ vroege oeuvre, gekenmerkt door villa’s en meubelontwerpen, en zijn ‘zware’ naoorlogse werk. Terwijl Breuer aan het Bauhaus na het maken van de Wassily-stoel nog droomde van een constructie die zou oplossen in de lucht, hangt het New Yorkse Whitney Museum of Art als een omgekeerde ziggurat de bezoeker onheilspellend boven het hoofd. Bergdoll analyseert stapsgewijs de transitie van de verborgen houten balloon frames in de vroege villa’s, rustend op rustieke muren, naar de opgetilde en gevouwen betonnen wanden in Saint John’s Abbey Church, om uiteindelijk uit te komen bij de met granietsteen bedekte zwevende volumes van het Whitney – tegenwoordig omgedoopt tot MET Breuer. Het ‘opgetilde’ lijkt de rode draad te zijn in Breuers oeuvre; de vroege ondersteunende constructies lossen op en maken plaats voor zwevende massa’s in het latere werk.

Ondanks zijn uitweiding over het ontwerpproces van Saint John’s Abbey Church en de opmerkelijke keuze van de monniken voor Breuers architectuur, blijven de instituties op de achtergrond in Bergdolls essay. In Lucia Allais’ bijdrage over het meer verguisde dan geprezen UNESCO-hoofdkantoor in Parijs (1955-58) staat daarentegen de institutionele geschiedenis voorop. Verassend genoeg gaat het hier niet zozeer om de organisatie van UNESCO zelf, maar eerder over het werkproces van de groep sterarchitecten die namens het CIAM als adviseurs en ontwerpers bij de totstandkoming van het gebouw betrokken was: onder meer Le Corbusier en Walter Gropius als ‘consultants’ en het trio Pier Luigi Nervi, Bernard Zehrfuss en Breuer als architecten/ingenieurs. Allais beschrijft het politiek beladen proces en probeert de individuele bijdragen te ontrafelen terwijl ze tegelijkertijd laat zien dat er sprake was van een gedeeld auteurschap. Het essay illustreert de moeilijkheden van een parallelle architectonische en institutionele geschiedenis wanneer er allerlei relaties worden gelegd tussen de gebogen vormen van het gebouw en de internationale projecten van UNESCO. Het zijn op zich interessante speculaties, die echter telkens herhaald worden zonder aan substantie te winnen.

Hetzelfde geldt – in mindere mate – voor de bijdrage van Guy Nordenson, die het woord chiaroscuro, het contrast tussen licht en donker, net iets te vaak gebruikt om zijn interpretatie van Breuers geprefabriceerde gevelpanelen toe te lichten. Toch bevat zijn tekst een van de weinige momenten waarop de rotsvaste architectuur aan het wankelen wordt gebracht. Zo blijkt dat de constructie van Saint John’s, afgekeken van Nervi tijdens het UNESCO-project, geen juiste toepassing is van gevouwen betonstructuren waardoor er tijdens de bouw al scheuren in ontstonden. Het ondersteunt Nordensons theorie dat niet constructie an sich, maar een expressie van constructie of structuur de kern uitmaakt van Breuers architectuur. Deze hoeft niet altijd waarheidsgetrouw te zijn. Ook, het moet gezegd, verwijst de ingenieur Nordenson als enige naar architectuurtheorie buiten het tijdperk van Breuer zelf, terwijl de rest van het boek zich grotendeels beperkt tot contemporaine referenties.

Spread uit Marcel Breuer: Building Global Institutions

Spread uit besproken boek

Een overtuigende verweving van architectonische en institutionele geschiedenis vinden we pas halverwege het boek, in de bijdrage van John Harwood. Hij laat zien hoe Breuers ontwerp voor een nucleair laboratorium als onderdeel van Brookhaven National Laboratory in de staat New York voortkwam uit de veranderende eisen van ‘Big Science’ en uiteindelijk ook de geïntegreerde, dragende geveldelen voor het IBM Research Centre in La Gaude aan de Franse Côte d’Azur inspireerde. Hetzelfde doet Massey in het daaropvolgende essay over de Bronx campus van New York University, al voelen de vele beschrijvingen van de gebouwen wat plichtmatig aan. De twee laatste essays zijn luchtiger van aard en bevatten een aantal prikkelende voorbeelden van het leven van Breuers gebouwen. Zo plaatste een voormalig medewerker van Breuer schuine daken op een aantal appartementen van een groot woningbouwproject in Bayonne, Frankrijk. De nabijgelegen flats zijn recentelijk opgeknapt, omgedoopt tot Résidence Breuer en worden aangeprezen met een foto van de Wassily-stoel. De naam ‘Breuer’ lijkt het complex te hebben gered van de sloop. De beelden hiervan passen misschien minder goed in de strakke vormgeving van het boek als geheel; ze brengen het werk wel dichterbij.

Met name het laatste essay van Timothy M. Rohan doet een waardevolle poging om de betonnen bijgebouwtjes die de complexen van Breuer sieren te interpreteren als architectonische diplomaten tussen het steeds verder gecommercialiseerde Amerikaanse landschap en de in zichzelf gekeerde bouwvolumes van Breuer zelf. Het laat zien hoe de kloof tussen Breuer en Venturi Scott Brown misschien minder groot is dan je op het eerste gezicht zou verwachten. Rohan ziet bijvoorbeeld in het entreepaviljoen van het Whitney een Venturiaanse duck, die de achterliggende abstracte massa betekenis geeft. Als belangrijke bron worden de door Nervi ontworpen hyperbolische en kromlijnige paviljoens voor het UNESCO-hoofdgebouw aangedragen. In het geval van het hoofdkantoor van Armstrong Rubber Company laat Rohan zien hoe Breuer de wens van de opdrachtgever voor een billboard vertaalde in een bijgebouwtje waarin de hoofdvorm is geabstraheerd. Na een strijd voor behoud van het gebouw wordt het tegenwoordig gesierd door een IKEA-logo.

Marcel Breuer: Building Global Institutions

Spread uit besproken boek / UNESCO-hoofdgebouw, Parijs

Terwijl de Nederlandse projecten van Breuer alleen in de fotokaternen staan afgebeeld, helpt het boek toch om deze gebouwen in een groter geheel te plaatsen. De trapeziumvorm van het auditorium van de Amerikaanse ambassade wordt verklaarbaar binnen het grotere oeuvre. De dragende geveldelen zijn daarnaast een doorlopend thema – al lijken de gefrijnde kalkstenen gevelplaten alleen in Nederland te zijn toegepast. Het laat zien hoe de elementen van Breuers architectuur zich telkens herhalen zonder ooit banaal te worden.

Toch wringt er iets na het lezen van het boek. Het gaat immers om een herwaardering van Breuers institutionele architectuur in een tijd dat diezelfde instituties steeds meer onder vuur liggen. De ambassade verhuisde naar een nieuwe vesting toevallig op het moment dat er een nieuwe, door Trump benoemde ambassadeur naar Nederland kwam. De oorspronkelijke culturele missie van het gebouw is niet meer voorstelbaar nu de naoorlogse internationale rechtsorde waarin Breuer opereerde stapsgewijs wordt afgebrokkeld onder Trump. Schuilt achter de herwaardering voor Breuers oeuvre, kenbaar door herbenamingen als MET Breuer en Résidence Breuer, de afbraak van de instituties die dergelijke werken in de eerste plaats mogelijk maakten? Deze vraag laat het boek wijselijk onbeantwoord.