Dat er een relatie bestaat tussen architectuur en ziekte is al langer bekend. In de eerste helft van de 20e eeuw kregen meer architecten de kans om ziekenhuizen en sanatoria te ontwerpen vanwege het groeiend medisch inzicht dat licht, verse lucht en hygiëne noodzakelijke voorwaarden waren voor elk genezingsproces. In haar nieuwe boek X-Ray Architecture voert Beatriz Colomina aan dat architecten zich door deze opdrachten het modernisme eigen konden maken.
Ik herinner me nog de eerste keer dat ik in Hilversum sanatorium Zonnestraal van Bernard Bijvoet en Jan Duiker bezocht. Het was tweede kerstdag en de familie zocht iets te doen. Ergens had ik gelezen dat elke laatste zondag van de maand rondleidingen door het complex worden aangeboden. In dit sanatorium uit 1926 zag ik voor het eerst wat het voor een gebouw betekent wanneer architectuur als medicijn wordt gezien: van de plaatsing van ramen en deuren, de circulatie van licht en lucht in het gebouw, tot de geregisseerde toegang van bezoekers tot het gebouw – alles in Zonnestraal was gericht op genezen en voorkomen.
Elk tijdperk heeft zo zijn ziektes en elke ziekte zijn architectuur. De tijdlijn in Beatriz Colominas nieuwe boek X-Ray Architecture loopt van tuberculose tot burn-outs – van fysiologie tot de innerlijke psyche. Modernistische architectuur concentreerde zich op die fysiologie, ‘the modern cure’ noemt Beatriz Colomina het.
Zowel Colomina als haar partner, Mark Wigley, zijn in de architectuurwereld geen kleine namen. Beiden geven les aan toonaangevende architectuuropleidingen in de VS en beiden hebben talrijke architectuurtheoretische publicaties op hun naam staan. Hun specifieke soort theorie is vrij herkenbaar: beiden bieden in hun werk thematische herinterpretaties aan van sleutelwerken uit de architectuurgeschiedenis van de laatste, pak ‘m beet, honderd jaar. Zo’n nieuwe duiding wordt voornamelijk ondersteund door uitvoerig historisch onderzoek in archieven en collecties; daarbij is bij beiden beduidend minder aandacht voor beschrijving en interpretatie van de daadwerkelijke ruimtelijke ervaring van hun onderwerpen.
Van de twee is Colomina waarschijnlijk de meest leesbare, zoals ook X-Ray Architecture aantoont. Het boek biedt een toegankelijke reis door een keur van modernistische sanatoria, ziekenhuizen en andere openbare zorginstellingen, vergezeld van beeldmateriaal van het leven in en rond de gebouwen. In die zin heeft Colomina’s onderzoek een breder bereik dan dat van Wigley, wiens recente boek over Gordon Matta-Clark en expositie over antennes in de architectuur bijna obsessief to-the-point waren.
Bij Colomina is het allemaal wat luchtiger. Zo wordt bijvoorbeeld het dagelijkse leven van de opgevoerde architecten in de tekst en illustraties verweven, zijn er verhalen over Thomas Mann en zijn vrouw, die aan TBC leed, en advertenties voor huishoudelijke artikelen. De publicatie is prachtig vormgegeven en geen pagina is ongeïllustreerd. Deze weelderige contextualisering van haar studie is typerend voor Colomina’s werkwijze en werkt om haar verhaal vloeiend van het ene voorbeeld naar het andere te laten laveren.
Omdat Colomina’s onderzoek is verricht tijdens een DAAD (Deutscher Akademische Austauschdienst) werkperiode in Berlijn, zijn veel van haar casestudies van Duitse of op zijn minst Duitstalige oorsprong. Toch komt ook Bijvoet en Duikers Zonnestraal aan bod. Het sanatorium in Hilversum is volgens Colomina belangrijk geweest voor de democratisering van de moderne ‘oceaanstomer’-omgevingen die tot dan toe vooral voor de gegoede burgerij gebouwd werden. Zonnestraal beschrijft ze als een gezondheidsmachine: een fabriek die gezonde lichamen moest produceren.
Middels sanatoria bespreekt Colomina de modernistische obsessie met licht, lucht, witheid, hygiëne en ornament, maar ze graaft, al vroeg in het boek, dieper het lichaam binnen: het zenuwstelsel, de psyche, angsten. “Een generatie die naar school gegaan was in een door paarden voortgetrokken tram, stond nu onder de open lucht in een landschap waar niets onveranderd was gebleven dan de wolken, en onder die wolken, in een krachtenveld van vernietigende stromen en explosies, was het al te kleine, breekbare menselijke lichaam,” schreef Walter Benjamin in 1933 in Erfahrung und Armut. Moderne architectuur lijkt bedoeld om, door middel van een overvloed aan glas, staal en gladde oppervlakken, de shock van de Eerste Wereldoorlog te verdoven.
Hierin lag de kern van het medisch denken en gedachtegoed voor modernistische architectuur: de gebouwde omgeving moest na de Eerste Wereldoorlog meer doen dan alleen huisvesten, ze moest het lichaam ook geruststellen en kalmeren. Zeker in Zwitserland en Oostenrijk had het sanatorium meer weg van een kuuroord dan een kliniek, hier genoot vooral de bourgeoisie van haar exclusieve esthetiek en voorzieningen, veelal meer om te voorkomen dan te genezen. Colomina schetst dit beeld van een sanatorium als chic vakantiepark ver buiten de stadsgrenzen, aan de hand van prachtig historisch beeldmateriaal.
Dit gezondheidsgedachtengoed vloeide door naar andere vormen van architectuur via (semi-) openbare architectuur. Niet lang na het voltooien van Zonnestraal (1928) bouwden Bijvoet en Duiker bijvoorbeeld in de Apollobuurt in Amsterdam de Eerste Openluchtschool voor het Gezonde Kind. Wie hier naar school ging was dus blijkbaar al gezond, maar zou dat ook zeker blijven. In plaats van enkel genezen zou architectuur nu ook voorkomen.
Het is een herinnering aan de utopische, maar ook belerende uitgangspunten van het modernisme en Colomina vertroebelt, opzettelijk, de grens tussen architectuur als medicijn en architectuur als oorzaak nog meer wanneer we uiteindelijk aankomen bij de ‘X-rays’ uit de titel van het boek. Ze weeft de geschiedenis van Röntgens technologie (in 1895 ontwikkeld) en die van glazen architectuur in elkaar en stelt dat glazen architectuur gemeengoed kon worden vanwege de populariteit van röntgenfoto’s. Haar bespreking van de geschiedenis en ontvangst van röntgentechnologie zelf is interessanter dan die van de glazen architectuur – deze geschiedenis is tenslotte bekender en breder uitgemeten, ook in relatie tot medische uitvindingen en concepten. Ze brengt de twee samen door een letterlijke visuele vergelijking te maken tussen röntgenfoto’s en glazen architectuur, zoals een röntgenfoto de huid niet compleet onzichtbaar maakt, is het glas in bijvoorbeeld Philip Johnsons Glass House uit 1949 of Ludwig Mies van der Rohes Glass Skyscraper (1922) ook niet volledig transparant, stelt zij. Het röntgen-effect in de architectuur houdt niet in dat de structuur perfect gezien kan worden door een nagenoeg transparante huls, maar eerder dat zij tot een mysterieuze ‘innerlijke realiteit’ wordt die in een half transparante massa lijkt te hangen.
Wanneer de lezer zich dan, zo langzaam het eind van het boek naderend, afvraagt waar hij deze herlezing van de geschiedenis moet scharen ten opzichte van de hedendaagse ontwikkelingen, volgt een betoog over glazen architectuur dat uiteindelijk niet echt weet te overtuigen. In het laatste hoofdstuk, getiteld ‘Blurred Visions’ kijkt Colomina naar het werk van SANAA, het Japanse bureau bekend van onder andere het Kanazawa 21st Century Museum of Contemporary Art en het New Museum in New York. Middels enkele van hun projecten, zoals hun installatie in Mies van der Rohes Barcelona Paviljoen of hun glazen paviljoen voor het Toledo Museum of Art in Ohio, duidt Colomina transparantie als niet het doel, maar juist als een verwarrend spiegelen en desoriënteren. Bezoekers worden in dit soort architectuur geconfronteerd met reflecties en reflecties van reflecties tot het punt waarop het huis oplost in een eindeloos spel van weerspiegeling.
Het visuele onderzoek is in dit hoofdstuk minder breed, minder complex en daardoor minder verhalend. Colomina begint meer en meer te leunen op haar tekstuele interpretaties en er is minder sociale context rondom haar studieobjecten waardoor haar verhaal aan kracht verliest. Haar methodiek lijkt zich uiteindelijk toch het best te lenen voor historisch onderzoek. Ze doet haar best om haar ‘alternatieve geschiedenis’ aan huidige discussies te linken, maar het voelt dunnetjes aan en zou zelfs bijna gepanikeerd overkomen, ware het niet dat Colomina een goede schrijver is en qua toon koel en beheerst blijft. Toch voelt het alsof het heden er aan de haren bijgesleept moest worden. Niet dat haar interpretatie nietszeggend is in een tijd waarin de symboliek van glas wordt uitgedrukt in termen als ‘membraan’, ‘filter’ en ‘scherm’.
Deze laatste twee, filter en scherm, zijn kenmerkend ook voor het laatste deel van het boek, de epiloog, waarin nieuwe media en de bijbehorende privacy-discussie deel worden van het betoog. De verwijzingen worden uiteenlopender, maar voelen wat schamel aan, bijna als interessante bekleding voor een interpretatie die wellicht uiteindelijk toch weinig nieuws toevoegt aan bestaande discussies?
Dit is jammer, want de beelden en verhalen die het overgrote deel van haar essay (want X-Ray Architecture is qua lengte van de tekst eerder een essay dan een boek) ondersteunen zijn rijk en maken dat haar these echt leeft. Juist de brede strekking en haar schrijfstijl maken haar onderzoek interessant en bijzonder toegankelijk. Niet onbelangrijk voor een onderzoek als dit, dat enkele zeer interessante vragen oproept. Hoe kan het dat architectuur, ooit het geneesmiddel bij uitstek voor fysieke aandoeningen, is verworden tot een belangrijke oorzaak van mentale aandoeningen? En hoe kan de 21e -eeuwse architect zijn werk als geneesmiddel hiervoor inzetten?
Het is betreurenswaardig dat X-Ray Architecture het idee van healing architecture onbesproken laat, want hierin liggen wellicht antwoorden op deze en dergelijke vragen. In elk geval vindt het modernistische denken over de genezende eigenschappen van de gebouwde omgeving in dit idee een hedendaagse doorstart. Dat Colomina dit laat liggen duidt er wellicht op dat zij vooral geïnteresseerd is geweest in het probleem, en minder in de oplossing? Het kan zijn dat zij dit bewust achterwege heeft gelaten, haar boek was hierdoor een ander boek geworden. Maar gelukkig ken ik zelf maar weinig mensen die niet, wanneer ze over ziekte spreken, in één adem ook genezing noemen.