Nieuws

Het Tschumipaviljoen rechtgezet

Afgelopen zomer pakte beeldend kunstenaar Wim Warrink het Tschumipaviljoen in. Het door architect Bernard Tschumi ontworpen glazen paviljoen in Groningen werd door Warrink van een compact rechthoekig raamwerk voorzien, waarmee hij de architectonische spanning van het paviljoen accentueerde en tegelijkertijd het deconstructivistische gedachtengoed dat eraan ten grondslag ligt letterlijk zichtbaar maakte. Een ode aan het ontwerp van Tschumi en aan de laatste grote architectuurontwikkeling die de basisprincipes van de architectuur ter discussie stelde.

Wim Warrinks interventie van het Tschumipaviljoen, Groningen

Wim Warrinks interventie van het Tschumipaviljoen / foto Marcel van der Schuur

Om de scherpe en in zekere zin humoristische ingreep van Wim Warrink goed te duiden, moeten we kort stil staan bij de achtergrond van het paviljoen en zijn ontwerper. Het Tschumipaviljoen is ontworpen door de Frans-Zwitserse architect Bernard Tschumi, in het kader van de kunst- en architectuurmanifestatie What a Wonderful World! De manifestatie werd in 1990 georganiseerd door de gemeente Groningen in samenwerking met het Groninger Museum, ter gelegenheid van de 950-ste verjaardag van de stad. Stad en museum gingen voor het eerst een intensieve samenwerking aan met als doel om de samenhang en grenzen tussen kunst, beeldcultuur, architectuur en openbare ruimte te verkennen.

Hoewel het paviljoen, door Tschumi Glass Video Gallery genoemd, expliciet als omgeving voor de videoclip op de schaal van de stad werd ontworpen, met als basisvraag of dit tot een ‘nieuwe’ categorie gebouwen zou leiden, tot een nieuwe typologie, is de opgave eveneens een stellingname geweest over de relatie tussen vorm en functie. Uiteraard speelde daarbij de mogelijkheid van een functiewijziging na de manifestatie een rol. Naast Tschumi realiseerden ook Rem Koolhaas, Zaha Hadid, Peter Eisenman en Coop Himmelb(l)au een paviljoen, maar alleen Tschumi’s paviljoen kreeg een tweede leven: de relatie tussen vorm en functie loopt als een rode draad door zijn werk. Of Warrink zich ervan bewust is weet ik niet, maar hij neemt precies die rode draad van Tschumi als vertrekpunt voor zijn kunstwerk.

Het was nauwelijks toevallig, dat in Groningen vijf van de zeven architecten werden bijeengebracht, waarvan het werk twee jaar eerder tot een momentum in de architectuurgeschiedenis was gemaakt op de tentoonstelling Deconstructivist Architecture, in het Museum of Modern Art (MoMA) in New York. De ideeën van de ‘deconstructivisten’ sloten aan op de wens van de stad Groningen om ruimtelijke opgaven innovatief te benaderen en op experimentele wijze het beeld van de stad en de kwaliteit van de openbare ruimte te onderzoeken.

Wim Warrinks interventie van het Tschumipaviljoen, Groningen

Wim Warrinks interventie van het Tschumipaviljoen / foto Marcel van der Schuur

Voor deze deconstructivisten geldt dat zij op het moment van deelname aan What a Wonderful World! allemaal nog weinig hadden gerealiseerd. Hun werk bestond vooral uit papier, vertoonde wellicht een bepaalde verwantschap, maar goed te vergelijken ontwerpers met gerealiseerde oeuvres waren ze geenszins.

Ook de curatoren van de tentoonstelling in het MoMA, Philip Johnson en Mark Wigley, stelden nadrukkelijk dat de voor Deconstructivist Architecture bijeengebrachte architecten geen ondubbelzinnige of homogene groep was. Wat deze volgens Johnsons en Wigley belangrijke architecten verbond was een structurele ondervraging en -graving van vanzelfsprekend geachte hiërarchieën en het vertoog over ‘gevestigde’ architectuur; hun werk vertoonde een vergelijkbare aanpak en benadering, met mogelijk vergelijkbare vormen als gevolg. In de catalogus van de tentoonstelling Deconstructivist Architecture wordt vervolgens ook de link gelegd met het werk van de Russische Constructivisten in het tweede en derde decennium van de twintigste eeuw. Johnson bespeurde vergelijkbare formele thema’s, zonder dat deze met voorbedachte rade van elkaar zijn overgenomen. Wellicht dat ook Warrinks ingreep zonder welbewuste verwijzingen is geconcipieerd.

De vormprincipes die Johnson en Wigley zowel bij de constructivisten als de deconstructivisten herkennen, sluiten naadloos aan op de filosofische principes van het begrip. Wigley legt het helder uit in de catalogus van de tentoonstelling. Architectuur, zo stelt Wigley, heeft altijd gestaan voor stabiliteit en orde, gebaseerd op het gebruik van eenduidige geometrische vormen en composities. Het geheel moet harmonieus zijn, de vormen mogen niet met elkaar conflicteren, moeten elkaar niet vervormen. De projecten die voor Deconstructivist Architecture bij elkaar werden gebracht, verstoorden daarentegen deze ‘pure’ vormen. Warrink lijkt in omgekeerde volgorde met zijn pure, rechthoekige constructie die verstoring weer te lijf te gaan.

We moeten het deconstructivisme niet verwarren met het ‘uit elkaar halen van constructies’; het gaat niet om afbraak of vermomming, zo zet Wigley in de catalogus uiteen. Het deconstructivisme legt inherente dilemma’s in gebouwen bloot, biedt een alternatief perspectief op architectuur en beschouwt gebreken als een intrinsiek deel van constructies. Het stelt de traditionele manier van denken over het architectonisch object ter discussie en bevraagt hun geaccepteerde vormen.

De deconstructivisten gebruikten hierbij formele strategieën van de Russische avant-garde aan het begin van de twintigste eeuw, toen verontrustende architectonische mogelijkheden eerst zichtbaar werden en de constructivisten klassieke ontwerpregels afbraken en uit het lood staande geometrische composities creëerden. Binnen deze context is de ingreep van Warrink te begrijpen. De deconstructivisten verkenden de relatie tussen de esthetiek van het hoge modernisme en de radicale geometrische vormen van de constructivisten. De klassieke orde en geometrie van Warrinks omkadering versterkt de configuratie van het Tschumipaviljoen, maakt duidelijk waar deze vandaan komt en biedt de genealogie waarmee het paviljoen een architectuurtraditie vervormt.

Warrink presenteert het paviljoen binnen de imaginaire, traditionele vorm waaruit het is ontstaan. Door die om het paviljoen heen te vouwen versterkt zijn ingreep de spanning waarmee het deconstructivisme de architectuur van binnenuit structureel aantast – alsof de perfecte vorm altijd al door imperfectie werd aangetast en nu expliciet zichtbaar is gemaakt. De imperfectie is in het werk van het deconstructivisme altijd zichtbaar, maar Warrink stelt deze door de evenwichtige en regelmatige omlijsting nog nadrukkelijker aan de orde.

Dat Warrink het paviljoen zelf in een bijzonder rechthoekig raamwerk presenteert, is gezien de positie ervan in het oeuvre van Tschumi geen misplaatst gebaar. Tschumi was weliswaar bezig zijn eerste grote project te realiseren, Parc de la Vilette in Parijs, waarvan hij in 1983 de prijsvraag had gewonnen, maar verder had hij nog weinig gebouwd. De opgave van het paviljoen bleek geschikt om zijn onderscheidende architectuurbenadering en zijn ideeën over vorm en functie in de praktijk te testen.

De ingreep van Warrink mag een statement lijken, omdat deze de expositieruimte leeg laat en zelf exposeert, maar in feite sluit het kunstwerk aan op een aantal basisgedachten die Tschumi in zijn werk heeft verkend. Warrink keert de verhouding kunstwerk-galerij binnenstebuiten en voldoet daarmee overtuigend aan Tschumi’s structurele oproep om verwachtingen te negeren, evenals aan zijn pleidooi voor een architectuur die niet alleen uit noodzaak wordt geboren maar ook uit het rijk van het plezier put. Het werk van Warrink lijkt dit plezier te vieren, door de complexe scheefgeometrische glazen constructie in een rechthoekig volume van vergelijkbare afmetingen te dwingen, opgezet uit eenvoudige spaanplaat.

Een grote invloed op het onderzoek van Tschumi naar de inherente eigenschappen van architectuur is zijn overtuiging dat er geen eenduidige, causale relatie bestaat tussen vorm en functie. Voor programmatische en architectonische logica bestaat geen gemeenschappelijke basis, zo stelde Tschumi ooit. Het is alsof Warrink de overtuiging van Tschumi wil bewijzen, door niet alleen de verhouding galerij-kunst om te keren, maar het paviljoen ook weer ‘recht te zetten’, een operatie die de ogenschijnlijke willekeur van de vorm lijkt te benadrukken en eveneens het onafhankelijke karakter van het paviljoen kracht bijzet.

Tschumi verwoorde het ten tijde van What a Wonderful World! prachtig in zijn essay Event Architecture: ‘Bij architectuur gaat het evenzeer om de gebeurtenis die plaatsvindt in een ruimte als om de ruimte zelf. In de wereld van vandaag, waar spoorwegstations musea worden en kerken nachtclubs, moeten wij leren omgaan met de uitzonderlijke mate van onderlinge inwisselbaarheid van vorm en functie en met het verdwijnen van traditionele of algemeen aanvaardbare oorzaak-gevolgrelaties, zoals die door het modernisme heilig waren verklaard.’ De humor waarmee Warrink Tschumi’s ideeën in zijn eigen paviljoen versterkt, maakt de ingreep een overtuigend eerbetoon. Het zou mooi zijn Tschumi op de hoogte te brengen van de ingreep van Warrink, om te laten weten dat vorm en functie van zijn paviljoen tijdelijk zijn ingewisseld.

Enkele gerelateerde artikelen