Verdienmodellen. Meervoudige waardencreatie. Verankering in beleidsprocessen. Het zijn inmiddels veel gebruikte termen onder stadmakers in Nederland, waarmee ze hun positie in lopende gebiedsontwikkelingen hopen te versterken. Hebben kapitaal en beleid het stadmaken in hun greep? Een analyse van 15 jaar ontwikkeling op de Binckhorst in Den Haag.
Gebiedsontwikkeling verloopt weer als vanouds: razendsnel – een stikstofcrisis daargelaten – met flinke bedragen, en invloedrijke stempels van gevestigde publiek-private partijen. Hoe anders was het stadmaken! Zeker het stadmaken van een aantal jaren terug, toen ontwerpers en creatievelingen op persoonlijke drijfveren, samen met buurtbewoners en lokale ondernemers en zonder commercieel belang, gedreven vanuit nieuwsgierigheid en idealisme, zochten naar een alternatief voor stad en beroepspraktijk (Franke et al., 2015; Beer et al., 2015). Terugblikkend op 15 jaar stadmaken in de Haagse Binckhorst, vraagt ik mij af of die zoektocht van stadmakers naar verdienmodellen en verankering eigenlijk wel past bij die persoonlijke, niet-commercieel gedreven nieuwsgierigheid. Of is er sprake van een ‘Stadmaken anno 2019’ – nog altijd gedreven vanuit nieuwsgierigheid, maar nu gehuld in een jasje van beleid en kapitaal?
Stadmaken op de Binckhorst
De Binckhorst, een industriële rommelzone waar innovatie en creativiteit zich ontwikkelden in de luwte van de tussentijd. Waar menig industrieel pand opgeknapt werd tot hip bedrijfsverzamelgebouw en creatieve ondernemers allianties aangingen met traditionele maakindustrie. Waar nieuwe spelers, zonder grondposities of eigendom, werkend vanuit lokale kwaliteit en persoonlijke passie zich mengden in de gebiedsontwikkeling. Waar het publieke stadmaken kon groeien en meebewegen met crisis, hoogconjunctuur en politiek-bestuurlijke dynamiek…
Als het in 2005 aan de gemeente Den Haag had gelegen, was er op de Binckhorst inmiddels een “stedelijk gebied van internationale allure” verrezen (Gemeente Den Haag, 2005). Het liep anders. Destijds al ontstond er onder ruimtelijke professionals meer waardering voor de informaliteit van stedelijke rafelranden. De Binckhorst, met haar geheel eigen dynamiek en diversiteit aan onconventionele gebruikers sprong daarbij direct in het oog (Stroom, 2005). Er was echter een economische crisis nodig om de plannen voor de Binckhorst daadwerkelijk te veranderen. We kennen het verhaal. Vanaf 2011 werd “organische gebiedsontwikkeling” de norm, met lokale dynamiek en privaat initiatief als leidraad (Urhahn Urban Design, 2010; Gemeente Den Haag, 2011; Stroom, 2012).
In de jaren die volgden waren toch nog vooral de (ruimtelijke) professionals aan zet. Publicaties en manifestaties waren op hen gericht. Als gebiedseigen kwaliteiten benoemden zij de ruimtelijk-functionele structuur, regelgeving en programmering. Het particulier initiatief was kleinschalig, vond plaats op de eigen kavel. Het tempo van ontwikkeling werd als traag, klein, stap-voor-stap, en open omschreven – een duidelijke tegenhanger van grootschalige geplande tabula rasa gebiedsontwikkeling.
De term stadmaker deed zijn intrede (Franke et al., 2015; Beer et al., 2015). In de Binckhorst startte Mobiel Projectbureau OpTrek met dat stadmaken, middels placemaking, een jaarlijks festival, een website (www.imbinck.nl), het opbouwen van een netwerk van lokale ondernemers, en het vergroten van de bekendheid van de Binckhorst – alles onder de noemer van I’M BINCK. I’M BINCK werd weliswaar getrokken door professionals, maar activeerde ook de lokale ondernemers. Die ondernemers formuleerden vervolgens zelf de waarden die zij aan het gebied hechtten. Niet langer stonden de ruimtelijk-functionele en programmatische kwaliteiten centraal, maar juist de subjectieve beleving: sfeer, geluid, verrassing, ontmoeting, innovatie, dynamiek. Ook verschoof de aandacht van individu naar gemeenschap, en de verbindingen tussen ondernemers, de gemeente en naar het brede Haagse publiek. En naar mate er meer partijen betrokken raakten, werden ook de tempo’s meer divers. Niet meer snel versus langzaam, grote gebaren versus stap-voor-stap, maar meerdere ritmes tegelijkertijd. Stabiliteit en rust brengen waar nodig, en razendsnel adaptief handelen op de cruciale momenten: inspelen op lokale verkiezingen, veranderende behoeften van ondernemers, het aantrekken van de markt, een pilot omgevingswet, …
De stadmakers op de Binckhorst werden steeds behendiger in dat dynamisch krachtenveld, balancerend tussen vernieuwing en eigenheid, versnelling en behoedzaamheid, concept en praktijk, globale trends en lokale kwaliteit. Door de jaren heen ontstond er zodoende een hechte groep ondernemers die zich proactief met de ontwikkeling van het gebied bemoeide. De gebiedskernwaarden (zie figuur 1) die zij met elkaar formuleerden werden door de Haagse politiek opgepikt en landden via een motie in het formele beleid. Alles in kannen en kruiken, stadmaken verankerd, klaar is kees…
Of toch niet?
Verdienmodellen en verankering
Al snel beseften de stadmakers dat die kernwaarden eigenlijk nog weinig concreet waren. Breed interpretabel. Niet verbonden aan de besluitvorming rond grondverkoop en vergunningen. Niet gemonitord. Al met al dus zwak. En dat gold ook voor de positie van de stadmakers zelf. Zonder eigendomspositie of verdienmodel stonden zij, en de waarden die zij genereerden in het gebied, nog steeds nergens. Ondertussen liepen de spanningen tussen werken en wonen, vergroening en rauwe industrie, tussen ruimte voor nieuwe economische activiteit en behoud van ambachtelijk-creatief steeds verder op. Zeker toen de gemeente Den Haag haar nieuwe bouwopgave van 5.000 woningen aankondigde…
Maar de stadmakers op de Binckhorst zaten niet bij de pakken neer. Met behulp van het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie startten ze een Stadslab (2018-2019). Om precies dat te onderzoeken: de versterking van hun positie richting beleid en kapitaal. Richting beleid wil men de gebiedskernwaarden concreter en operationeel maken, zodat gemeente en ontwikkelaars handvatten hebben waarmee ze aan de slag kunnen. Tijdens het Stadslab maakt deze vertaalslag gemaakt door met lokale ondernemers en nu ook experts van buiten het gebied in te gaan. Samen verkenden ze waar en hoe de gebiedskernmerken waarneembaar zijn, en hoe men deze kan behouden en versterken, zelfs als er nieuwe ontwikkelingen komen, met daarbij een nadrukkelijke waarschuwing tegen “deco-rauw”. Zo vertaalde men bijvoorbeeld de “verrassende Haagse waterkant” naar het geluid van de meeuwen, en het “industriële karakter” naar het geluid van lopende machines. De vraag is in hoeverre zo’n vertaalslag echt concrete handvatten biedt voor gemeente en ontwikkelaars, maar het uitwerken versterkte in ieder geval opnieuw het netwerk van lokale spelers (oude en nieuwe ondernemers, huidige en toekomstige bewoners), gemeentelijk beleid, Haagse politiek, marktpartijen en ontwikkelaars, ruimtelijke professionals en stadmakers van elders. De gemeente pakt de gebiedskenmerken in ieder geval (deels) op door in het omgevingsplan over “Binckplekken” te spreken.
Richting kapitaal wilde men mogelijke verdienmodellen en maatschappelijke business cases verkennen. Die moesten dan wel aansluiten bij de lokale economische dynamiek, meerwaarde generen voor het gebied en haar gemeenschap, modellen die uitgaan van meervoudigheid in waarden en belangen en bedrijven en burgers op originele wijze samenbrengen. Kortom, verdienmodellen en business cases die passen bij het stadmaken. Tijdens het Stadslab werkte men vier concrete ideeën uit: “PraktijkAcademie Binckhorst” (uitwisseling tussen onderwijs en ondernemers), “BINCK as a service” (dienstenuitwisseling tussen bewoners en bedrijven), “Gebieds-coöperatie” (lokaal investeringsfonds), en “Gedelegeerd bevoegd gezag” (in analogie van een havenbedrijf) (zie figuur 2). Nu deze business cases zijn geformuleerd treedt echter twijfel in bij de stadmakers. Het uitwerken vraagt om duidelijk trekkerschap, organisatorische infrastructuur, financiële en juridische afspraken, contracten, convenanten etc.; een wereld waarin de stadmakers zich niet noodzakelijkerwijs thuis voelen.
Het houdt nooit op…
Terugblikkend op deze ontdekkingstocht naar nieuwe vormen van stadsontwikkeling, zien we dat de stadmakers (avant la lettre) voor de crisis voornamelijk oppositie kozen. In de jaren van en na de crisis vierden ze het informele, vrijblijvende, het ontbreken van (grond)positie en eigendom als onderscheidend kracht. Anno 2019 hebben ze hun weg naar beleid en politiek gevonden, en spreekt men van “verankering” en “verdienmodel”.
Deze laatste ontwikkeling klinkt in eerste instantie behoorlijk tegengesteld aan de dynamiek, improvisatie, beweging, creativiteit, en het experiment dat men met het stadmaken associeert. Het is echter maar de vraag in hoeverre die tegenstelling echt bestaat. Op de Binckhorst voerde de zoektocht naar verankering en verdienmodel eigenlijk altijd al de bovenhand. Was verankering eenmaal bereikt (door bijvoorbeeld een motie, of een omgevingsplan) dan sloeg direct de onrust toe. Werkt het wel door? Wordt het wel echt begrepen? Wie staat er eigenlijk garant? En dus zette de zoektocht naar nieuwe, andere, aanvullende, sterkere verbindingen zich voort. Zijn verdienmodellen en meervoudige business cases gevonden en gedefinieerd, dan slaat de twijfel wederom toe. Wie wil dit op zich nemen? Willen de stadmakers zich wel op zo’n permanente manier vestigen? Wie zoekt die financiering, kengetallen, vereveningen, juridische, contractuele zaken uit? En dus worden ideeën over verdienmodellen voornamelijk gecommuniceerd, in de hoop dat een ander – een ondernemer liefst – de handschoen oppakt en het idee tot leven brengt.
In het praten over verankering en verdienmodellen gaat het dus – in ieder geval voor de vanuit het gebied zelf opererende stadmakers op de Binckhorst – vooral om de zoektocht. De zoektocht naar het hebben van meer impact, op een serieuze manier, en daar dan ook gewoon een boterham aan verdienen Maar wat we ook zien, is dat die zoektocht vooral opnieuw de netwerken rond het stadmaken versterkt en verbreedt, en andere partijen aanzet tot actie. Het experimenteren en leren, en vanuit daar het genereren van publieke waarde, blijft kennelijk leidend. Het ‘stadmaken anno 2019’ heeft dan misschien een nieuw en blinkend jasje aan van beleid en kapitaal – daarboven schitteren nog altijd een stel persoonlijk gedreven, niet-commerciële en nieuwsgierige ogen die de vrije speelruimte inkijken. Voor altijd op zoek naar vernieuwende stadsontwikkeling en innovatieve beroepspraktijk.
En laten we dat vooral zo houden.