Opinie

Paradijs van imperfectie – winnaar Bekaert prijs

Gb

Geert Bekaert-prijs

Ter stimulering van de architectuurkritiek en bevordering van de dialoog.

De bewoners van Almere leven voor altijd in de tegenwoordige tijd. Een stad zonder geschiedenis wil ook geen toekomst. Almere is er voor nu. Opgetrokken uit een lege vlakte van opgespoten zand; gebouwd naar de idealen van de tuinstad. Voor iedere bewoner van Almere is de juiste hoeveelheid land gereserveerd: een huis met een tuintje en een plek waar de twee gezinsauto’s kunnen staan. De Almeerders bouwden geen stad van Grote Verlangens maar een plek waar het leven zich laat sturen. Ook toen de stad begon te groeien, bouwden ze niet dichter op elkaar of hoger in de lucht maar weer een nieuw centrum naast de stad. Iedere inwoner zou een huisje met een tuintje hebben. Dezelfde rechten voor iedereen; er was toch genoeg land. Zodra de ruimte dreigde op te raken werd nieuw land opgespoten. Door haar onvoorstelbaar aangename verblijfscondities blijft de stad onvermoeibaar haar bewoners behagen. Wie eenmaal in Almere heeft geleefd zoekt nooit meer naar een andere woonplaats. De volmaakte invulling van menselijke behoeften verlost haar inwoners voorgoed van ieder verlangen naar Eeuwigheid.

paradijs van imperfectie

foto Jeroen van Dam

Bovenstaande stijloefening is een ijdele poging Almere te beschrijven in de geest van Italo Calvino’s Onzichtbare steden. Het boek is weliswaar vijftig jaar oud maar het is nooit te laat om het voor het eerst te lezen. Bijvoorbeeld voorafgaand aan een bezoek aan Almere, Nederlands nieuwste stad. Almere is moeilijk te begrijpen, Calvino bleek een perspectief te bieden.

Wat het meest opvalt aan Almere is de dienstbaarheid van de stad aan de wensen van haar bewoners. Precies het omgekeerde is het geval in de steden van Calvino, waar de bewoners zich moeten aanpassen aan dwingende ruimtelijke condities. Calvino’s steden zijn onbestaande en onbestaanbare plekken die zich voegen naar uiterst bizarre omstandigheden. Armilla, de stad zonder muren, vloeren en plafonds, die enkel uit waterleidingbuizen bestaat; Eusopia, de stad waarvan ondergronds een exacte kopie is nagebouwd, bedoeld om de stoffelijke resten van de doden te bewaren en te verzorgen. Ottavia, de spinnenwebstad die boven een honderden meters diepe kloof hangt. Bij Calvino is geen stad als de andere.

Onzichtbare steden, geschreven begin jaren zeventig, wordt wel gezien als een kritiek op de stedenbouwkundige eenvormigheid van het naoorlogse modernisme, dat gezichtsbepalend was voor praktisch elke grote Europese stad. Dit modernisme bood een utopische en universele oplossing voor alle steden, ongeacht klimaat, cultuur of gebruiken. Het stond haaks op de wereld van Calvino. Misschien niet geheel toevallig beschreef Calvino precies één stad meer dan de 54 steden die Thomas More op het eiland Utopia bedacht.

Maar dan Almere. Begin er maar eens aan: een geheel nieuwe stad op een stuk zand neerzetten in een tijd waar de architectuur van grote gebaren onder vuur ligt. Het ontwerp van Almere, en dat geldt voor elke newtown, dwong tot duidelijke keuzes over de wereld die gecreëerd moest worden. Almere werd een polycentrische tuinstad ingevuld met de kleinschaligheid van de architectuur uit de jaren zeventig. Het verblijf is overal aangenaam en tegelijkertijd volkomen anoniem. Want wat ís Almere precies? De stad heeft niet een robuuste ruimtelijke drager. Geen grachtengordel, geen fjord, geen skyline. En precies daarin schuilt haar geheim: Almere biedt de ruimte om conflictloos architectonische dromen te faciliteren. Niemand heeft last van de stad.

Geen last van de stad: bepaald niet een ideaal waar huidige stedenbouwkundigen voor warmlopen. Het tegenovergestelde is geliefder: hoe groter, drukker en complexer, hoe beter. Neem nou Richard Sennett, die in Building and Dwelling (2018), zijn meest recente boek, een vurig pleidooi houdt voor de grootstad met al z’n complexiteit, smerigheid en botsingen van dien. ‘Out of the crooked timber of humanity, no straight line was made’, zei Kant (ongetwijfeld niet in het Engels) en zo, zegt Sennett, is ook de stad crooked. Uit de botsingen tussen de geplande en geleefde stad, tussen de ville en de cité, ontstaat precies de schots-en-scheve stadsdynamiek die volgens hem leidt tot innovatie en emancipatie.

Sennetts romantiek van de grote stad is natuurlijk niet nieuw, maar wel typerend voor deze tijd. We houden van de metropool. Die zogeheten crookedness wordt alom bejubeld en bezongen. De vraag is alleen: hoe ontwerp je die ‘botsingen’? Wat te doen als je voor een leeg vel papier zit? Sennett probeert die vraag te beantwoorden via het begrip ‘open stad’. Zijn open stad is een paradijs van imperfectie, gecreëerd met woorden als synchroniciteit, porositeit, asymmetrie, onvolledigheid, ambiguïteit.

Over hoe die open stad er dan uit moet zien doet Sennett geen uitspraken. Wel over hoe die er níet uit moet zien. Modernistische stedenbouw vindt hij verkeerd, new urbanism een gesloten systeem en hoogbouw vindt hij onmenselijk. Het lijkt er vooral op dat Sennett vindt dat plekken niet te veel op elkaar moeten lijken. En daar komt ook Calvino weer om de hoek kijken. Sennett was een goede bekende van de schrijver. Hij kwam bij hem over de vloer, schreef in 1985 diens overlijdensbericht in The New Yorker en noemt zichzelf nog steeds een ‘huge fan’ van Onzichtbare steden. Dat is begrijpelijk, want ook al is het vast geen pretje je hele leven boven een ravijn te hangen, Calvino’s literaire fantasie biedt een vrijheid van denken die past bij Sennetts zoektocht naar het onconventionele.

Het streven naar een open stad is een zeer bruikbaar denkkader voor de stedenbouwkundige opgaven van deze tijd. Maar misschien wel niet afdoende. Het hyper-specifieke karakter van Calvino’s steden inspireert tot een andere belangrijke vraag. In een tijd waarin steden steeds meer op elkaar lijken doordat de principes van vastgoedontwikkeling wereldwijd dezelfde regels volgen, ontstaat de vraag wat een stad uniek kan maken. Oftewel: hoe maken we behalve een open stad ook een specifieke stad?

De specifieke stad: een volkomen unieke plek. Vanuit dat perspectief levert de poging om Almere te beschrijven in de geest van Calvino ten minste één inzicht op: de stedelijkheid van Almere is radicaal onderscheidend van die van alle andere grote Nederlandse steden. En dat kun je een kwaliteit noemen. De stad is bepaald geen paradijs van imperfectie, maar heeft dat ook nooit willen zijn. Almere is, net zoals alle onzichtbare steden, uniek in z’n soort (en je hebt er dus ook precies maar één van nodig). Het antwoord op de stedelijke vraagstukken van nu kan niet worden gevonden in de stedelijkheid van Almere. Maar als onderdeel van de collectie Nederlandse steden, eentje waarin de explicitering van een ideaal zo zichtbaar is, biedt de stad misschien wel een bruikbaar referentiepunt. De hedendaagse stedenbouw kan best wat meer op zoek gaan naar lokaal verankerde, unieke stedelijkheid. Naar plekken die ontworpen zijn volgens expliciete keuzes en die we nergens anders zien. Naar een open stad die hyperspecifiek is.

Luister naar de voordracht op Spotify , Soundcloud, Apple Podcasts, Google Podcasts, or Podbean

Gerelateerd artikel