Het zal weinigen zijn ontgaan dat Vlaanderen zich de afgelopen twee decennia in rap tempo heeft ontwikkeld van architectonische toendra tot een luilekkerland. Hoe ontstond deze succesvolle bouwcultuur? De reizende tentoonstelling ‘Open Oproep: 20 jaar architectuur in publieke opdracht’, nu te zien in het atelier Bouwmeester in de rotonde van Ravensteingalerij te Brussel, biedt inzichten. Met wat lesjes voor Nederland.
De Open Oproep is een systeem van ontwerpwedstrijden waarbij het Team Vlaams bouwmeester assistentie aanbiedt bij de totstandkoming van elk bouwproject dat gefinancierd worden met publiek geld. Zoals wel vaker bij succesvolle geschiedenissen lag een persoonlijke motivatie aan de wieg van het initiatief. De Vlaams politica Wivina Demeester zocht midden jaren negentig voor haar gehandicapte zoon naar geschikte huisvesting, tevergeefs. Daarom besloot ze deze zelf te realiseren en ontdekte zo dat de weg naar kwalitatieve architectuur via de opdrachtgever loopt. Deze opereert uit betrokkenheid en een belang, maar kan niet zonder een professionele dialoog om een gevoel voor kwaliteit te ontwikkelen. Uit deze constatering ontstond de Open Oproep. Het archief biedt twintig jaar later een mooie kans om de balans op te maken.
De tentoonstelling is gemaakt door een academisch team: Maarten Van Den Driessche en Maarten Liefooghe zijn beide werkzaam aan de UGent. Ze ordenden het vele materiaal in vier luiken. De tentoonstelling start met een overzicht van alle 672 Open Oproep-projecten in chronologische volgorde. De ongerealiseerde projecten zijn met een kruis doorgehaald, wat inzichtelijk maakt dat de realisatiekans van de projecten inmiddels significant is. In het tweede onderdeel heeft Malgorzata Maria Olchowska uit karton zeven panorama’s geconstrueerd die een lust voor het oog zijn. Elk tafereel verbeeldt een specifieke conditie van het Vlaamse landschap. Het dorp, het lint en de middelgrote stad worden zo zichtbaar als belangrijk werkveld van de Open Oproep. Het derde luik doet een greep in het Open Oproep archief. Een zestal projecten variërend van jeugdaccommodaties in een natuurgebied tot de huisvesting van de Vlaamse Radio en Televisieomroep (VRT), legt de procedure uit. Het laatste onderdeel is een traag draaiend carrousel met kleine maquettes van een aantal architectonische fragmenten, die het publieke gezicht van een aantal geselecteerde projecten uiteenrafelt.
Hoe de Open Oproep stuurt op de bouwcultuur wordt duidelijk als je de procedure leest die aan de wand hangt. Die richt zich op het regelen van de rolverdeling tussen opdrachtgever, team Bouwmeester, en de ontwerper. Een aantal zaken valt op. Ten eerste ligt het initiatief tot deelname aan de Open Oproep altijd bij de opdrachtgever. Vervolgens start het project met het opstellen van een gedragen projectdefinitie. Op basis daarvan selecteert team Vlaams Bouwmeester tien bureaus, waarna de opdrachtgever deze in samenspraak met het team terugbrengt tot een vijftal ontwerpteams die elk gevraagd wordt een voorstel te maken. De uiteindelijke selectie stuurt hierdoor op een inhoudelijke discussie en duidelijke keuze tussen heel verschillende voorstellen. Daarom bestaat de preselectie ook altijd uit een mix van gevestigde en jonge bureaus, binnen- en buitenlandse teams, bureaus met relevante ervaring, en er is ook plek voor een wildcard, ofwel een bureau met een verse blik. De opdrachtgever organiseert twee bijeenkomsten die een dialoog met de ontwerpers mogelijk maakt. Een wordt gehouden op de bouwlocatie zelf als informeel gesprek nog voor de indiening van het voorstel, de ander is het jurymoment waarbij de jury op basis van concrete ontwerpvoorstellen met de ontwerpteams in gesprek gaat. In de jury zit naast opdrachtgever ook het Team Vlaams Bouwmeester plus een of meerdere externe deskundigen. Ook na de gunning blijft het Team bouwmeester beschikbaar voor advies.
Een vergelijking met het Nederlandse systeem plaatst de ambitie van de Open Oproep in perspectief. Ik vraag Mechthild Stuhlmacher, die met haar Rotterdamse bureau Korteknie Stuhlmacher zowel voor Nederlandse als Belgische opdrachtgevers bouwt naar haar ervaringen. Zij ziet grote verschillen en licht dit toe met het voorbeeld van de gunning voor een schoolgebouw. In Nederland formuleert een schoolbestuur zelf de opdracht, meestal geassisteerd door een adviesbureau. De selectie bestaat veelal uit een uiterst compact visiedocument, van soms slechts een paar a3tjes. Omdat dit geen uitgewerkt plan is, komt het erop neer dat de architect de jury moet overtuigen met een goed idee, waarvan echter de doorwerking vaak nog niet bekend is. De architectenkeuze vindt plaats op basis van een puntensysteem dat bureaus bevoordeelt die al vergelijkbare opdrachten hebben gedaan. Dit gaat zo ver dat ervaring met een 6.000m2 schoolgebouw nul punten oplevert als het een opdracht van 4.000m2 betreft. Het Nederlandse systeem stuurt op risicomijding, en een wildcard is al helemaal niet aan de orde. Het gevolg zijn plannen die mikken op een eerste effect, door bureaus die deze opdracht op routine moeten uitvoeren, want hoe lager het honorarium, hoe meer punten. Van bouwcultuur is dan ook geen sprake.
Het systeem van de Open Oproep staat hier diametraal tegenover: zij zet in op een brede keuze, op het betrekken van opdrachtgevers maar ook gebruikers, en vraagt een plan op basis van kostenraming, zodat het voorstel gelijk ook al doorgetekend moet zijn. Het is Stuhlmachers’ ervaring dat opdrachtgevers dan eerder van binnen naar buiten gaan kijken; dat de aandacht ligt op gebruik, beleving en comfort. En als toetje: bij de Open Oproep is er in de eerste fase voor de vijf bureaus een vergoeding beschikbaar, en ligt vervolgens de prijs voor het vervolgtraject vast, waardoor het honorarium in Belgie kan oplopen tot het dubbele van wat in Nederland wordt uitgekeerd.
Wat zijn de gevolgen van de Open Oproep voor de Vlaamse architectuurcultuur? De tentoonstelling trekt een aantal conclusies. De panelen met het afnemend aantal kruisjes staan voor een bouwpraktijk die hier en daar risico’s neemt, maar waar ook veel gerealiseerd wordt. De panorama’s van Goshia Olchowska interpreteren de architectonische cultuur in Vlaanderen als een collagetechniek, met projecten die oog hebben voor de soms licht vervreemdende context, en met een bouwkwaliteit die ook Sint-Marten-Latum bereikt. Het vilten gordijn met de kaart van Vlaanderen op de achtergrond laat echter ook de beperking zien van de Open Oproep die alleen stuurt op gebouwniveau. Een fijn web van gaatjes in de stof representeert de eindeloze verstedelijking, waarbij kristalletjes hier en daar de projecten vormen, die schitteren in de (moet gezegd) deprimerende conditie van het Vlaamse nevellandschap. Hier legt België haar gebrek aan het grote gebaar het weer even af tegen Nederland wiens traditie van Nota’s Ruimtelijke Ordening stuurde op systeemniveau, in dit geval op behoud van open ruimte. Nederland lijkt dan aan de Vlaamse doordenderende stedelijkheid ontsnapt, ze zit wel met een bouwcultuur waarbij het lokale publieke gebouw toonbeelden van middelmatigheid en conformisme zijn.
De grote variatie in projecten, opgediept uit het Open Oproep archief, tonen vooral ook het belang van goed opdrachtgeverschap, en de inzet van de Open Oproep als discussie instrument dat de architectonische blik zowel verdiept als verbreedt. De carrousel tenslotte maakt duidelijk dat het architectonisch project in Vlaanderen zich heeft ontwikkeld van geïsoleerd object tot zelfbewuste stedelijke speler. Het is jammer dat de kast met de uitgestalde reeks met bouwelementen overlap vertoont met de panorama’s. Niet alleen is het medium hetzelfde (maquettes-installatie), maar zijn de soms uitgesproken gebouwvormen en materialen van de projecten beter te begrijpen als je ze in hun gefragmenteerde context ziet. Ook dat is Belgisch: dat haar gebouwen de soms licht absurde conditie nodig hebben. Hier groeit en bloeit de bouwcultuur op de puinhopen van de ruimtelijke ordening.
Dus België, ga zo door? Curator Van Den Driessche relativeert desgevraagd. Volgens hem blijft het bij de Open Oproep lastig om in architectonische discussies daadwerkelijk het brede publiek ook te betrekken. Verder blijkt de eenvoud en uniformiteit van de procedure niet altijd effectief alle projecten, vooral wegens de onderling sterk verschillende schaal. De recente berichtgeving erop naslaand, blijft er uiteraard altijd de kwetsbaarheid van de selectieprocedure, in relatie tot de macht van de Bouwmeester, waar vaker de beschuldiging van vriendjespolitiek heeft geklonken. Om die reden is transparantie een groot goed, en kritiek op de Oproep is ook juist een van de fundamenten van haar bestaan.
Tenslotte: de Open Oproep is een belangrijk instrument van de bouwmeester, en zowel procedure als persoon zijn kwetsbaar in het huidige politieke klimaat. De tentoonstelling valt samen met de aflopende termijn van de bouwmeester Leo Van Broeck. De expositie houdt een pleidooi: ze laat zien hoe een robuuste architectuurcultuur tot stand komt en hoe zij wordt opgebouwd vanuit de dialoog. De gedegen en precieze aanpak van deze tentoonstelling doet precies dat: ze laat de Open Oproep functioneren als instrument voor terugblik en reflectie. België, gidsland.