Opinie

De Meelfabriek in Leiden, transformatie in slow progress

De Meelfabriek in Leiden blijkt een interessante case om scherp te stellen wat de rol en ‘toegevoegde waarde’ van verschillende houdingen in het vak zijn. Het project kwam de afgelopen jaren vooral vanwege ‘gedoe’ in het (architecten)nieuws – eerst werd de overeenkomst met Peter Zumthor gestopt en daarna met zijn opvolger David Chipperfield. De prijs die het kreeg tijdens het World Architecture Festival is een eerste indicatie dat De Meelfabriek onder de nieuwe ontwerper Studio Akkerhuis succesvol de omslag van torenhoge ambitie naar realiteit aan het maken is.

De Meelfabriek, Leiden / rendering Studio Akkerhuis

De Meelfabriek, een ensemble van meer dan tien panden, gebouwd tussen 1900 en de jaren zeventig, waarvan het merendeel rijksmonument is. Samengebald op een nauw, driehoekig bolwerk aan de rand van de historische binnenstad van Leiden, heeft het cluster van zichzelf een intense stedelijke dichtheid, alsof dezelfde logica die Manhattan omhoog heeft gestuwd ook de Meelfabriek heeft gevormd. De silo’s, pakhuizen en kantoren in beton en baksteen, torenen hoog boven de rest van de binnenstad uit. De transformatie van de Meelfabriek is dan ook een bijzondere, maar ook heel complexe opgave. Een opgave waarin nieuwe functies ingepast moeten worden in zware betonnen casco’s die gemaakt zijn om tonnen graan en meel te bewaren.

Eigenaar en aannemer/ontwikkelaar Ab van der Wiel, uit het naburige Noordwijk, kan geen gebrek aan ambitie en uithoudingsvermogen verweten worden. Al ruim 30 jaar geleden maakte hij met de toenmalige eigenaar afspraken om het complex over te nemen als de onvermijdelijke sluiting van de fabriek zou plaatsvinden. Kort na de eeuwwisseling begon Van der Wiel op advies van toenmalige rijksbouwmeester Jo Coenen met de Zwitserse architect Peter Zumthor aan het transformatieproces. Vanuit een persoonlijke klik gingen Van der Wiel en Zumthor aan het werk. De eerste plannen werden al in 2005 gepresenteerd. De ‘essentie’ van de bestaande panden, en ook hun monumentale waarde, werd de drager van het plan: de bijzondere en kenmerkende draagconstructies van de gebouwen.
Vanuit deze interpretatie van het historische ensemble stelde Zumthor een ontwerp voor waarin de bestaande panden tot op de casco’s gestript zouden worden. Ten behoeve van een gemengd programma zouden de casco’s met ‘materiaalloze’ glazen gevels, sommige transparant maar vele ook translucent, worden aangekleed. De sfeervolle foto’s van kenmerkende maquettes die Zumthor ter verbeelding van deze ingreep maakte, tonen een ensemble van skeletachtige structuren omhuld en ingevuld met mysterieuze, mistachtige vlakken.

De Meelfabriek / maquette Peter Zumthor

Maquette De Meelfabriek / ontwerp Peter Zumthor

Hoewel Zumthor in zijn ontwerp uitgaat van een ‘masterplan’ voor het programma, is het programma in 2005 nog lang niet uitgekristalliseerd, en de crisis zal een paar jaar later de schetsmatige uitgangspunten verder ondermijnen. Met het wegebben van de crisis, volgt de onvermijdelijke confrontatie tussen Zumthors plan en een noodzakelijke herijking van het programma. Maar ook de omvang van de opgave (te groot voor Zumthors kleine bureau) en het ambitieniveau van Zumthor zorgden voor een kink in de samenwerking. Zumthor had volgens Van der Wiel, in zijn woorden, ‘bouwangst’: ‘angst’ om mee te gaan in het bij het bouwen horende proces van compromissen sluiten. Naast een botsing van (bouw)culturen botste hier het dwingende, intense architectonisch ambitieniveau van Zumthor met een ook maar anders ambitieuze aannemer en investeerder die met pragmatisme zijn investering na zoveel jaren te gelde wil maken.

De samenwerking met Zumthor werd door Van der Wiel beëindigd maar de door Zumthor voorgestelde ruimtelijke en architectonische strategie is volgens Van der Wiel nog steeds de essentie van het project. Als vervanger van Zumthor werd in 2014 een andere ‘star-architect’ gecontracteerd, de Brit David Chipperfield. Al snel botste Van der Wiels persoonlijke, hands-on manier van werken met die van een strak georganiseerd professioneel bureau waarin persoonlijk contact met de sterarchitect kennelijk niet vanzelfsprekend is.
In Noordwijk leerde van der Wiel ondertussen architect Bart Akkerhuis kennen. Deze voormalige associate van Renzo Piano is ook afkomstig uit Noordwijk en is op dat moment bezig met de verbouwing van een hotel in zijn geboorteplaats. In Akkerhuis vindt Van der Wiel een architect die persoonlijk benaderbaar is. Eerst denkt Akkerhuis informeel mee, niet alleen over de architectuur maar vooral ook over de programmering; welke functies kunnen waar komen, wat zal werken en wat niet, hoe kunnen verschillende programma’s elkaar versterken? Hij krijgt een rol als middle man tussen het bureau van Chipperfield en Van der Wiel. Nadat ook de samenwerking met Chipperfield wordt stopgezet – hij bleek net zo compromisloos te zijn als Zumthor en in het vocabulaire van Van der Wiel dus ook te leiden aan ‘bouwangst’ – krijgt Akkerhuis de opdracht om het ontwerp ter hand te nemen. In Akkerhuis vindt Van der Wiel wel een architect zonder ‘bouwangst’, iemand die om kan gaan met de onvermijdelijke ‘compromissen’ die je moet accepteren als ontwerp en bouwen ontwerp samen komen en ‘natuurlijk’ conflicteren.

Maquette De Meelfabriek / ontwerp Studio Akkerhuis

Maquette De Meelfabriek / ontwerp Studio Akkerhuis

De eerste resultaten van de samenwerking beginnen nu zichtbaar te worden. Na jaren van ontwerpen en nadenken staan er nu bouwkranen op de locatie. Nadat eerst twee nieuwbouwblokken met studentenwoningen van DUWO, naar ontwerp van Splinter architecten, op de rand van de locatie zijn gebouwd, wordt nu het eerste bestaande pand getransformeerd en een 3-laagse ondergrondse garage aangelegd, gevolgd door een nieuwe toren met appartementen. Tot slot zullen de bestaande panden getransformeerd worden tot grote, luxe woningen, een hotel, wellness, galerie/exporuimte en diverse andere functies, waaronder een trouwlocatie. Hiervoor zullen delen van het oude complex alsnog worden gesloopt en vervangen worden door nieuwbouw.

Anders dan het extreem ‘zuivere’ plan van Zumthor laten de huidige plannen een meer ‘pragmatische’ mix van sloop, nieuw- en verbouw zien. De basis van Zumthors plan – behoud van de kenmerkende casco’s – mag dan nog wel het uitgangspunt zijn, de programmatische, financiële en technische uitdagingen leggen daar een tweede, pragmatische laag overheen. Waar de architectonische uitwerking van Zumthor zijn compromisloze, poëtische handschrift verbeelde, is de uitwerking van Studio Akkerhuis architectonisch minder beeldend. Het nieuwste voorstel zoals verbeeld door maquettes, tekeningen en de eerste gerealiseerde delen, gaan uit van een ‘klassieke’ maar effectieve strategie voor dit soort ‘brownfield’ projecten: een contrast tussen de ‘ruwe’ industriële architectuur, en precieze, zeg gerust gelikte nieuwe toevoegingen. Volledig glazen ingeklemde balustrades, aluminium gevels van vloer tot plafond: de Meelfabriek wordt aantrekkelijk urban chic met een rauwe rand.

Rendering Silo-gebouw / ontwerp Studio Akkerhuis

Rendering Silo-gebouw / ontwerp Studio Akkerhuis

De voortdurende vergelijking met Zumthor is ergens flauw, maar tegelijk ook onvermijdelijk. Studio Akkerhuis heeft namelijk de ruimtelijke strategie overgenomen die door Zumthor is ingezet. Die strategie bleek essentieel om überhaupt een weg te vinden in het omgaan met de bonkige betonnen architectuur van de monumentale panden, maar in Akkerhuis’ ontwerp is deze minder radicaal en in architectonisch opzicht minder ‘precies’. Zo worden aan het silogebouw, waar een hotel in zal komen, volgens de maquettes kleine erkers gehangen. Als waterpokken op een gezicht verstoren ze de radicale eenvoud van de betonnen kolos. Het is daarmee verleidelijk om het als een gemiste kans te zien dat Zumthor het project niet heeft kunnen voltooien; de radicale subtiliteit van Zumthor zal ontbreken.
Op locatie dringt de vraag zich op: wat zou die subtiliteit nog toevoegen aan de bestaande en nieuwe kwaliteiten? En voor wie? Voor Van der Wiel had de radicale subtiliteit geen overtuigende toegevoegde waarde. Een subtiliteit die, om haar te realiseren, volgens Van der Wiel, ook nog eens een verlammend effect op het proces had. Doordat de programmering constant in ontwikkeling is, is ook het masterplan (een onhandige term) fluïde. Er is geen vaste vorm, geen vast programma, geen rust en dus ook geen ruimte en tijd voor een intense, gesublimeerde architectuur zoals Zumthor die voorstaat.

Zo is de Meelfabriek een interessante case geworden om scherp te stellen wat de rol en ‘toegevoegde waarde’ van verschillende houdingen in het vak zijn. Waar Zumthors houding ongetwijfeld tot een ‘poëtischer’ artefact leidt, een ensemble van gebouwen met een intensere fysieke verschijning, vereist dit een gestold proces en programma. Alleen zo kan het ensemble als object in ragfijne doordachtheid gekneed kunnen worden tot het soort project dat we van Zumthor kennen. Dat stollingsmoment kon niet geboden worden. Akkerhuis’ houding is meer generiek (en daarmee flexibel) en bedient zich van een visueel ‘lekkere’, instagram-proof mix van industriële ruwheid en high-end vastgoed chique. De bebouwing, als architectonische objecten, zullen heel goed zijn afgewerkt – Akkerhuis’s achtergrond als associate bij Renzo Piano staat daar vast garant voor – maar ze zullen de poëtische diepte missen. Is dat jammer? Als de conclusie is dat Zumthors werk alleen in de verstilling van een gestold ontwikkelproces kan ontstaan, onttrekt Zumthors werk zich dan niet aan de essentie van wat je van een (stedelijke) ontwerphouding mag verwachten? Een houding die de inherente dynamiek van zo’n stedelijke ontwikkeling kan absorberen, omarmen en kan inzetten, in ruimte en tijd?

Penthouse De Meelfabriek / ontwerp Studio Akkerhuis

Penthouse De Meelfabriek / ontwerp Studio Akkerhuis

Over een paar jaar, als de Meelfabriek helemaal getransformeerd is, zal blijken welke kwaliteiten het ensemble zal dragen. Met de toevoeging van een high-end gemengd programma, een door Lola Landscape ontworpen buitenruimte en verbindingen met het Singelpark, zal de nu nog donkere bonk bebouwing van de Meelfabriek ongetwijfeld een levendige plek aan de stad toevoegen.
Of het een nieuwe plek voor architectuurpelgrimage wordt is minder zeker. De daarop volgende vraag is dan onvermijdelijk: so what? Wat zou de stad Leiden daar aan hebben? En wat zouden de toekomstige bewoners er aan hebben? Het vereist je de vraag te stellen wat de ‘netto’ toegevoegde waarde van Zumthors bijdrage in de architectuur van de objecten zou zijn. Wat zou die meer zijn boven op het opnieuw tot leven wekken van dit deel van de stad, en boven op de bijdrage van Akkerhuis? Wat zou Zumthors (architectonische) ’meerwaarde’ bijdragen aan de stad, het dagelijks leven van haar bewoners of zelfs de maatschappij in brede zin? Het kan niet anders dan dat die ‘extra’ toegevoegde waarde voorbij al deze aspecten gaat. Ze onttrekt zich aan een concrete bijdrage aan het dagelijks leven. Ze ligt in een poëtische of misschien zelfs ‘spirituele’ beleving van de architectuur. Dit is in potentie een zeer waardevolle beleving, al is het wel één voor een kleine groep ingewijden, met een verfijnd afgestemde architectonische antenne.
Die poëtische ‘final touch’ zou iets zeggen, ze zou de architectuur laten spreken. Niet over het dagelijks leven op die plek. Misschien wel over hoe we naar de geschiedenis kijken. Hoe we de dode geraamten, de fossiele resten van een pre-digitale tijd als schimmen uit het verleden een plek in het heden kunnen geven. Over een ‘analoge’, in beton gegoten rationaliteit die leesbaar is. Een materiële architectonische werkelijkheid die lijfelijk is, er ‘gewoon’ is. Die geen representatie is, geen beeld, geen oppervlak is maar een tastbaar artefact. En misschien spreekt ze nog wel over meer.

Het is Zumthor niet gegeven om in de draaikolk van een dynamische, binnenstedelijke, commerciële ontwikkeling deze kwaliteiten boven water te houden. Zou iemand het hebben gekund? De vraag dringt zich op of je dat als architect in een dergelijke opgave überhaupt zou moeten willen. Moeten we Van der Wiel kwalijk nemen dat hij zijn levenswerk en miljoeneninvestering niet ondergeschikt heeft gemaakt aan het realiseren van díe kwaliteiten? Met het risico dat die andere, ‘dagelijkse’ kwaliteiten er misschien nooit waren gekomen? De vraag stellen is hem beantwoorden.

Enkele gerelateerde artikelen