Recensie

Nederlandse architectuur tussen economische crisis en pandemie

Het tijdschrift A+U gaf een recent nummer de titel SuperNormal: Architecture in the Netherlands 2010-2020. Maar wat is er supernormaal aan?

spread uit A+U nr. 592

spread uit A+U nr. 592

SuperNormal, Architecture in the Netherlands 2010-2020, is A+U’s inventarisatie van het eerste decennium Nederlandse architectuur na de Grote Recessie van 2008. Inmiddels is duidelijk dat het ook het laatste decennium voor de grote COVID-19 pandemie is geworden. Niemand kan nu nog voorspellen hoe groot de impact daarvan zal zijn op de economie, de bouwindustrie, en de discipline, maar dat het een keerpunt markeert, lijkt evident. Na de vorige pandemie (en de Eerste Wereldoorlog) begon overigens een ongekende architectonische bloeitijd, met de Amsterdamse School, De Stijl en het Nieuwe Bouwen, maar het verleden is helaas geen garantie voor de toekomst. Bovendien eindigde deze culturele hausse ruim tien jaar later in een economische crisis zonder weerga.

De afgelopen tien jaar kenden in dat opzicht een spiegelbeeldig verloop, beginnend met een economische crisis en eindigend met een pandemie. Dit eindpunt geeft een onbedoelde en onverwachte extra dimensie aan dit nummer van A+U dat zich nu laat lezen als een documentatie van een afgeronde periode. Het is het chronologische vervolg op het vorige Nederland-nummer van A+U (2012-1) waarin het eerste decennium van de eeuw is gedocumenteerd. Vrijwel alle projecten uit dat eerdere nummer, samengesteld door Ole Bouman,  directeur van wat toen het Nederlands Architectuurinstituut was, keren terug in een ‘foto-inleiding’ in dit nieuwe nummer. Gastredacteur van deze A+U is Kirsten Hannema, hoofdredacteur van het Jaarboek Architectuur in Nederland en architectuurcriticus van de Volkskrant (en tot begin 2012 mijn collega als redacteur van A10 new European architecture).
Onder de vlag van SuperNormal presenteert Hannema negentien gerealiseerde projecten op Nederlandse bodem, gegroepeerd rond drie thema’s elk met een eigen inleiding: ‘Reshaping the Polder’ (geschreven door Bob Witman), Tabula Scripta (Jarrik Ouburg), en Grote Projecten (Sergio M. Figueiredo). Dit alles wordt voorafgegaan door een inleiding van Hannema en afgesloten met een interview met Rijksbouwmeester Floris Alkemade.

spread uit A+U nr. 592

spread uit A+U nr. 592

Zowel het vorige als het huidige Nederland-nummer van A+U  is een onderzoek wat er van, en na, Superdutch is gekomen. Hannema bespeurt in deze uitgave van A+U verschillende aanwijzingen voor een terugkeer van een belangstelling voor de gewone, normale kanten van de architectuur, na alle conceptuele inventiviteit van Superdutch. Hierin onderscheidt ze drie stromingen: het werk van de grote bureaus uit de Superdutch-school; projecten waarin hergebruik, recycling, doe-het-zelf en collectief opdrachtgeverschap vooropstaan en architecten andere rollen aannemen dan alleen die van ontwerper; en de architectuur van wat eerder is bestempeld als wevende generatie (door Marius Grootveld en Jantje Engels) en als New Dutch (door het Zwitserse tijdschrift Mødulor). Het is evident dat in die laatste categorie meer aandacht is voor bouwen en gebouwen, voor materiaal, detail, ambachtelijkheid, en voor tradities en conventies.

Dat gezegd hebbende, het overzicht in A+U, dat reikt van Rau en RO&AD’s Tij Observatorium en de LocHal in Tilburg van CIVIC Architects tot de verbouwing van het Rijksmuseum door Cruz y Ortiz, bestaat in meerderheid uit grotere, openbare gebouwen voor bestuur, onderwijs, cultuur, en mobiliteit. Woningbouw zit er bijna niet bij. Het enige wat deze projecten gemeen hebben onder alle verscheidenheid (en in tegenspraak met de thematische titel), is dat ze allemaal nogal uitzonderlijk zijn. Weinig van deze projecten zijn wat industrieel ontwerpers Jasper Morrison en Naoto Fukasawa, de munters van het begrip, supernormaal zouden noemen. Naar aanleiding van hun  tentoonstellingen van supernormale gebruiksvoorwerpen en meubilair die tussen 2000 en 2009 zijn gehouden schreven zij: ‘Super Normal began with an understanding or rather a gradual noticing that certain objects, usually the more discrete type, and mostly, though not inevitably, anonymously designed, outperform their counterparts with ease when it comes to long-term everyday use. Why that should be seems worth understanding if we are to design more real, lasting, and pleasing things and avoid the designer’s trap of placing too much importance on how things look.

Hannema had de titel SuperNormal al eerder gebruikt, met spatie (Super Normal) en een provocatievere ondertitel (The Return of Dutch Architecture), voor haar bijdrage aan het Chinese World Architecture (2018-11). Dat nummer was samengesteld door Kees Kaan onder de niets aan duidelijkheid overlatende titel Non-Super Dutch. In World Architecture (WA) gaf Hannema overigens meer aandacht aan de groep architecten die de meeste aanspraak op supernormaliteit zouden kunnen maken (als ze dat al zouden willen), zoals Hans van der Heijden, Winhov, Monadnock, Marjolein van Eig, Donna van Milligen Bielke, Ard de Vries en Happel Cornelisse Verhoeven. Van deze groep heeft alleen het laatste bureau het SuperNormal-nummer van A+U gehaald en de cover. Hierop prijkt de Lakenhal in Leiden, niet direct hun allergewoonste project. In dat opzicht is een van de drie richtingen die Hannema in haar inleiding benoemt in de hedendaagse architectuur zwaar ondervertegenwoordigd.

spread uit A+U nr. 592

Hoe je het ook wendt of keert, een groot deel van de Nederlandse architectonische cultuur staat nog altijd in de schaduw van Superdutch, zelfs al wordt het etiket, ontleend aan Bart Lootsma’s gelijknamige boek uit 2000, door bijna niemand in Nederland zonder enig misprijzen gebruikt. De allergie die het woord Superdutch in Nederland oproept zowel bij degenen die ertoe gerekend worden als degenen die er niets van moeten hebben, is een lokaal verschijnsel. In de rest van de wereld wordt er aanmerkelijk neutraler op gereageerd.
Lootsma’s selectie van architecten en bureaus voor Superdutch is zeker achteraf gezien een bont gezelschap, met misschien minder gemeenschappelijkheden dan in 2000 leek: Wiel Arets, UN Studio, Erick van Egeraat, Atelier van Lieshout, Mecanoo, MVRDV, Neutelings Riedijk, Nox, OMA, Oosterhuis.NL, Koen van Velsen en West 8. Het is bovendien niet exact de lijst van namen die vandaag de dag het meest wordt geassocieerd met Superdutch, een term die zich heeft losgezongen van het boek van Lootsma (die zelf overigens ook altijd gemengde gevoelens heeft gehad over de door zijn uitgever verzonnen titel).

Superdutch is voor de Nederlandse architectuur als een ex waar je niet meer van houdt maar wiens bestaan je niet kunt ontkennen. De termen SuperNormal en Non-Super Dutch zijn te lezen als indicaties dat de Nederlandse architectuur nog niet over de scheiding heen is. Zonder het groter te maken dan het misschien is, het is ook veelzeggend dat OMA en MVRDV in dit A+U nummer schitteren door afwezigheid. Er is een redactioneel argument voor deze afwezigheid te geven, want A+U heeft in recente jaren twee nummers aan OMA gewijd, en drie aan MVRDV. Maar de absentie van de twee bureaus die de afgelopen decennia zo veel hebben bijgedragen aan de Nederlandse architectuur en de reputatie ervan, en zonder dat te willen, aan het idee van Superdutch, is nogal demonstratief. Temeer omdat projecten van andere bureaus die eveneens met Superdutch verbonden zijn, wel in dit overzicht voorkomen, zoals Naturalis en het stadhuis van Deventer van Neutelings Riedijk, Mecanoo’s treinstation in Delft, maar ook NL Architects’ Forum in Groningen.

spread uit A+U nr. 592

spread uit A+U nr. 592

Hannema’s introductie en Bob Witmans artikel doen zonder oordelen verslag van de recente Nederlandse architectuur; Jarrik Ouburg vat in de vorm van een gebruiksaanwijzing de kern samen van het Tabula Scripta onderzoek dat hij met Michiel van Iersel, Floris Alkemade en studenten van de Amsterdamse Academie van Bouwkunst heeft verricht naar het voortbouwen op het bestaande; in het afsluitende interview zet Alkemade met onderkoelde stelligheid zijn visie en werkwijze als Rijksbouwmeester uiteen.

De meest kritische bijdrage aan deze A+U is van Sergio M. Figueiredo. Hij stelt onomwonden dat de huidige Nederlandse architectuur haar ‘glans heeft verloren’ en legt hierbij nadrukkelijk een verband met de ontmanteling van de instituties, het Nederlands Architectuurinstituut voorop, die in zijn ogen fundamenteel waren voor de ondersteuning van de Nederlandse architectonische cultuur (dit was ook het onderwerp van zijn dissertatie, die eerder op Archined is besproken): ‘In the past 10 years, as it became more difficult to take risks and explore architecture’s edges, Dutch architecture simply retreated and adapted. (… ) Dutch architecture became less iconic and less provocative, but also less critical and less ambitious, as rhetoric-filled diagrams were replaced by mood-conveying post-digital collages. (…) Without the ability to articulate grander intentions or societal commentaries, it was necessary to focus, once again, on the immediacy of spatial experiences. Therefore, while no longer defined by strong images, challenging ideals or bold discourse, Dutch architecture became increasingly characterized by more unassuming designs that unravel before our eyes in less forceful, yet equally striking ways.

Hij noemt Van Velsens station in Breda als voorbeeld van deze ontwikkeling, in zijn woorden een ‘gentle giant, unassuming almost to the point of anonymity’ en een architectuur die het dagelijks leven van de forens viert.
Deze typering van een van Van Velsens werken krijgt een extra betekenis als in betrekking wordt genomen dat uit een Venn-diagram van Lootsma’s Superdutch uit 2000, Kaans Non-Super Dutch-nummer van WA uit 2018, en Hannema’s SuperNormal  A+U van 2020 alleen Koen van Velsens naam tevoorschijn komt. Hij is enige die Superdutch, Non-Superdutch alsook Supernormal blijkt te kunnen zijn. Dat maakt Van Velsen niet tot de Zelig van de Nederlandse architectuur, iemand die overal bij past maar nergens bij hoort, het is eerder een bewijs dat zijn werk robuust en rijk genoeg is om tegengestelde interpretaties toe te laten.

Het is intrigerend dat de architect die zich minder dan wie dan ook in Nederland iets lijkt aan te trekken van wat anderen over zijn werk zeggen of vinden, degene is over wiens werk kennelijk het meest valt zeggen en te vinden; en dat juist de architect die zich nauwelijks bemoeit met wat voor het gemak maar even de architectuurbeschouwing zal worden genoemd, degene is die er niet uit weg te denken is.
Gelijktijdig zijn deze tegenstrijdige interpretaties een blijk van het onvermijdelijke euvel van elke bloemlezing die zowel een algemeen overzicht als een specifieke duiding wil geven. Er zijn sterke argumenten voor een supernormale tendens in de Nederlandse architectuur, de geselecteerde projecten leveren die argumenten echter maar zeer ten dele. Andersom had een scherpe supernormale selectie, die zeker ook gemaakt had kunnen worden, niet het bredere panorama van de Nederlandse architectuur opgeleverd dat deze A+U nu geeft.

Enkele gerelateerde artikelen