Noem het overcompensatie, maar na weken zonder mensen om je heen is het weldadig om te kijken naar films waarin hordes mensen met elkaar paraderen, vechten, zweten en wat je allemaal niet binnen 1,5 meter kunt doen. Dan heb ik het wel over 1000 echte acteurs, niet over een rendering van 1000 bewegende poppetjes uit de post-productie, die zelfs in een 1,5 meter samenleving nog gewoon geproduceerd kunnen worden achter de computer en voor een green screen. Visueel is een digitaal spektakel discutabel even effectief als het fysieke, maar de epische films waar ik het over heb, hebben vaak, juist vanwege de schaal en massa, een niet te versmaden backstory – het verhaal achter het verhaal, dat zich onvermijdelijk ontwikkelde in de loop van of na de filmproductie. Niet zelden is die zelfs boeiender dan de film zelf.
Daarom hier de achtergrondverhalen over vier adembenemende sets aller tijden van vier epische filmmakers aller tijden.
D.W. Griffith is de man van de beste slechtste film aller tijden, eigenlijk twee, want hij produceerde ook de controversiële – want racistische – film Birth of a Nation, de allereerste echt lange speelfilm (1915) en blockbuster. Griffith was verontwaardigd over de censuur en protesten en maakte als reactie de film Intolerance, een 3,5 uur durend pleidooi voor tolerantie. Het mocht niet baten. De film werd een flop en Griffith ging failliet. De film bevat vier geschiedenisverhalen met de set van Babylon als enig episch onderdeel van de film. De set werd gebouwd midden in het gehucht Hollywood en was groter dan het echte Babylon ooit geweest kon zijn, en die olifanten op de kolommen, die zijn ook niet echt historisch verantwoord. Maanden werd er aan de set gewerkt, enkele dagen werd er gedraaid voor enkele minuten in de film. Drie jaar lang stond de set er als ruïne bij waarna deze werd afgebroken. Nu staat er een theater en in het nabijgelegen winkelcentrum zijn enkele delen van de set nagebouwd. Maar dan natuurlijk zo klein dat het pijn doet aan je epische ogen.
De film is in het publieke domein gratis te zien. Babylon is te zien vanaf 1.49.52, voor het geval je de 3,5 uur niet wilt uitzitten.
In zijn postuum gepubliceerde memoires schreef een andere Hollywood tycoon Cecil B. DeMille terloops dat de set van zijn film The Ten Commandments uit 1923 begraven ligt in de woestijn bij het dorp Guadalupe, ten noorden van Los Angeles. We hebben het hier over de set van de duurste film in die tijd, met een 1:1 nagebouwde stad van Ramses inclusief 21 sphinxen. Alle dorpsbewoners, timmerlieden en gipsgieters werkten zich in het zweet om de sets in de zinderende hitte te bouwen. Na de opnames blies DeMille de set meteen op om te voorkomen dat anderen gratis films gingen draaien met zijn duur betaalde set. The Ten Commandments was een groot succes en in 1956 maakte DeMille de film opnieuw en wederom met groot succes. (Hij maakte toen gebruik van veel kleinere sets die – hoe ironisch – waren gebouwd voor een andere film.)
De ruïne van de set van de 1923 film verdween in de loop der jaren helemaal onder het zand en hoewel het enkele jaren geleden met sonar en radar is gelokaliseerd, is het gebied inmiddels een beschermd natuurgebied geworden, verboden voor mensen en vooral voor opgravers. Met een tijdelijke graaftoestemming is een van de gipsen sfinxen teruggevonden en deze wordt nu alsof het een Egyptische sfinx uit de antieke oudheid betreft, gerestaureerd. Het meeste van de set is verdwenen, door weer en wind geërodeerd, ook dat: net zoals in Egypte.
Orson Welles is een filmmaker die het spektakel niet vangt in de fysieke set, maar in het cinematografische beeld. Hij zocht naar de grenzen in de verhouding tussen camera en omgeving en deed zo visueel veel meer recht aan het medium film dan een ‘uitvergroot theaterdecor’ als bv. in Intolerance. The Trial (1962) is Welles meest architectonische film, en eigenlijk door toeval, Want Welles had alle sets uitgedacht maar uit geldgebrek moest hij op zoek naar bestaande locaties. Die vond hij in een enorme industriële hal van de Zagreb Fair, een ruimte groter dan welke filmstudio ook, die werd voorzien van 850 bureaus, inclusief typemachines voor even zoveel kantoorklerken. Daarnaast gebruikte hij het zojuist in onbruik geraakte Parijse Gare D’Orsay voor de rechtbank en veel scènes waarin K. worstelt met bureaucratie. Een perfecte locatie, vond Welles in een interview, want “waiting for a paper to be filled is like waiting for a train”. Gare D’Orsay is inmiddels gerenoveerd tot gerenommeerd museum, de Zagreb Fair bestaat nog als beurscomplex.
Epische sets blijken helaas keer op keer financieel onhaalbaar, maar Jacques Tati zette in 1964-1967 al zijn vergaarde fortuin op het spel om Playtime te maken. Tativille werd buiten Parijs gebouwd en was bijzonder omdat het een geheel modernistische set was, waarvan veel delen in perspectief gebouwd, en delen bedoeld waren om hergebruikt te worden als kantoor. Maar dat mislukte helaas. Een uniek Franstalig backstage verslag van 8 minuten staat nu online, met een vermoeide doch ambitieuze Tati, dan nog onwetend dat de film zijn financiële ondergang zal worden. Een kort Engelstalig item is hieronder te zien.
Er zijn meer backstories van epische rampspoed op filmsets. Denk aan Werner Herzogs Fitzcarraldo, waar doden en gewonden vielen. Of aan Francis Ford Coppola’s Apocalypse Now met een drugs-en drankgebruik dat tot excessen leidde. En niet te vergeten Terry Gilliams Don Quichotte die door slecht weer en ziekte de hele filmproductie moest staken. De sets van deze films zijn vanuit een (steden-)bouwkundige visie minder interessant.
De meeste production designers kiezen intelligent uit een samenstelling van echte locaties, 1:1 set pieces, achterprojecties, matte painting, miniaturen en tegenwoordig ook CGI (Computer-Generated Imagery). Daardoor worden producties haalbaar maar verdwijnen ook de dramatische backstories.